ECLI:NL:RBAMS:2021:2153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
13-751566-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 2 juli 2020. Het EAB was uitgevaardigd op 19 mei 2020 door de regionale rechtbank in Poznań en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van een strafbaar feit volgens Pools recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de behandeling van de zaak vond plaats op 1 september 2020 en werd hervat op 28 april 2021.

Tijdens de zitting op 28 april 2021 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, zoals bedoeld in artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar liep dat zijn grondrechten, zoals gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geschonden zouden worden na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751566-20
RK nummer: 20/3680
Datum uitspraak: 28 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2020 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Centrum [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 september 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling op 1 september 2020 geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraken van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776) en 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4328).
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 28 april 2021. Het verhoor heeft – via telehoren – plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Trzcianka regarding the use of a preventive measure in the form of a three-month detention following his arrest,gedateerd op 16 juli 2019 met zaaknummer II K 371/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit is naar Nederlands recht op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
5. Artikel 11 OLW, artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De raadsman heeft zich ter zitting ten aanzien van deze weigeringsgrond aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De opgeëiste persoon kan geen concrete feiten en omstandigheden aanvoeren betreffende zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB, op grond waarvan zijn overlevering, gelet op artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), achterwege zou moeten blijven.
De rechtbank merkt op dat met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende en op feiten berustende gronden dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en hij geen eerlijk proces zal krijgen, dan wel dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten anderszins zullen worden geschonden. [1]
De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden
toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 285 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en J.A.A.G. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie voor het toetsingskader: rechtbank Amsterdam, 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420