Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 2 juli 2020. Het EAB was uitgevaardigd op 19 mei 2020 door de regionale rechtbank in Poznań en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van een strafbaar feit volgens Pools recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de behandeling van de zaak vond plaats op 1 september 2020 en werd hervat op 28 april 2021.
Tijdens de zitting op 28 april 2021 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, zoals bedoeld in artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar liep dat zijn grondrechten, zoals gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geschonden zouden worden na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.