ECLI:NL:RBAMS:2021:1866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
13751930-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de waarborging van een eerlijk proces in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręwy in Bydgoszcz, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als diefstal en poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd met braak of valse sleutels.

De rechtbank heeft de procedure behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de behandeling heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft ook de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke autoriteit beoordeeld in het licht van de structurele gebreken in het Poolse rechtssysteem.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen zwaarwegende gronden waren om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar zou lopen dat zijn grondrechten, zoals gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zouden worden geschonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751930-19
RK nummer: 20/4364
Datum uitspraak: 13 april 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 augustus 2019 door
Sąd Okręwy in Bydgoszcz 3rd Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling op 10 november 2020 geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraken van 31 juli 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:3776) en 3 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4328).
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen hervat op de openbare zitting van 30 maart 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court in Bydgoszcz of 12 August 2016 on the application towards suspect [opgeëiste persoon] of a detention on remand(ref. file No. IV Kp 382/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak/ /valse sleutels, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak /valse sleutels, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak /valse sleutels, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak /valse sleutels, meermalen gepleegd.
5.
Hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’ en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5.1
Inleiding
5.1.1
Ten aanzien van de hoedanigheid van ‘rechterlijke autoriteit’
In haar uitspraak van 27 januari 2021 [1] heeft de rechtbank conform het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020 (
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) [2] geoordeeld dat het bestaan van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft die in alle gevallen negatieve gevolgen voor de rechterlijke instanties in Polen kunnen hebben, op zichzelf niet volstaat om de hoedanigheid van “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ aan elke Poolse rechter en rechterlijke instantie te ontzeggen.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat voormeld arrest niet afdoet aan haar oordeel dat zulke structurele en/of fundamentele gebreken bestaan en dat, gelet op de aard en de omvang van die structurele en/of fundamentele gebreken, er sprake is van systemische gebreken, die negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van alle gerechten.
Naast deze gebreken zijn er geen gegevens voorhanden die leiden tot het oordeel dat de uitvaardigende autoriteit niet als “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” kan worden beschouwd.
5.1.2
Ten aanzien van artikel 47 Handvest / artikel 11 OLW
De rechtbank merkt allereerst op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Met deze inwerkingtreding is ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Het oordeel dat sprake is van systemische gebreken brengt mee dat deze gebreken ook op het niveau van de in deze zaak bevoegde rechterlijke instantie negatieve gevolgen kunnen hebben.
Dat betekent dat de rechtbank in de onderhavige zaak nog moet beoordelen of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd, en rekening houdend met de gegevens die haar eventueel door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zijn verstrekt, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen in Polen, omdat de structurele en/of fundamentele gebreken die in Polen ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bestaan, in zijn concrete geval afbreuk zullen doen aan de onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die de strafzaak van de opgeëiste persoon zal beoordelen.
5.2
Standpunten verdediging en openbaar ministerie
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich ten aanzien van dit onderwerp gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft de onder 5.1.2 geformuleerde vraag ontkennend beantwoord.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Het is in beginsel mede aan de opgeëiste persoon en zijn[hij/zij] advocaat om, voor zover de opgeëiste persoon[hij/zij] zich beroept op een mogelijke schending van zijn recht op een eerlijk proces, waar mogelijk, informatie te verstrekken die relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling of het gevaar voor een dergelijke schending aannemelijk is. Zodanige informatie heeft de verdediging niet verstrekt.
De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zijn recht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden als gevolg van voornoemde systemische gebreken.
Om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat - al dan niet - als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast; de weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
Sąd Okręwy in Bydgoszcz 3rd Penal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Zaken C‑354/20 PPU en C‑412/20 PPU (gevoegd), ECLI:EU:C:2020:1033