ECLI:NL:RBAMS:2021:169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
20/5349
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij Veroordeelden en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij Veroordeelden. Het bezwaarschrift was ingediend door een veroordeelde, geboren in 2001, die zich had ingeschreven voor de HBO-opleiding Toegepaste Psychologie en werkzaam was als verkoper. De veroordeelde had een HAVO-diploma behaald en was niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen. Het bezwaarschrift was gericht tegen de afname van celmateriaal voor het bepalen van zijn DNA-profiel, dat was opgelegd na een veroordeling voor het spuiten van graffiti. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van de veroordeelde en de officier van justitie op 6 januari 2021 in besloten raadkamer gehoord. De officier van justitie stelde dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moest worden, omdat de kans op recidive niet aanzienlijk was en de afname van celmateriaal niet proportioneel was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat de veroordeelde in aanmerking kwam voor de uitzondering op de verplichting tot DNA-afname, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf was gepleegd. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard en de officier van justitie bevolen het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/250442-19
RK: 20/5349
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres: [adres] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw mr. A.M. Timorason,
Cleerdin & Hamer Advocaten, Paternosterstraat 4A, 1811 KG Alkmaar,
veroordeelde.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 11 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie mr. N. van Ditzhuyzen op 6 januari 2021 in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft kort samengevat het volgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft zijn HAVO-diploma behaald en zich ingeschreven voor de HBO-opleiding Toegepaste Psychologie. In de tussentijd volgt hij cursussen en werkt hij als verkoper voor Dyson. Veroordeelde is niet eerder veroordeeld vanwege enige strafbaar feit en ook sindsdien niet meer met politie en/of Justitie in aanraking gekomen. De aanhouding, het gedurende één nacht vastzitten in een politiebureau en de zitting van het Openbaar Ministerie hebben veel indruk gemaakt op veroordeelde. De veroordeling ziet op het spuiten van graffiti. Het bewezenverklaarde moet worden gezien als een eenmalig incident, gepleegd in de levensfase waarin veroordeelde toen verkeerde. Gelet op deze bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, dient te worden afgezien van het opmaken van het DNA-profiel van veroordeelde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moet worden.
Het Openbaar Ministerie is zich er van bewust dat graffiti spuiten een misdrijf is dat vaak slechts gedurende een beperkte levensfase wordt begaan. De kans op recidive is dan ook niet aanzienlijk, terwijl er ook geen aanwijzingen zijn voor recidiverisico met betrekking tot andere misdrijven. Afname van celmateriaal en de opname van een DNA-profiel in de DNA-databank is in geval van veroordeelde dan ook niet proportioneel.

Feiten en omstandigheden

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij bevel van 17 augustus 2020 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 28 oktober 2020 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 11 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
Als grondslag van het bevel heeft gediend een strafbeschikking van 30 januari 2020, waarbij veroordeelde een werkstraf van 40 uren is opgelegd. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende veroordeelde van 18 december 2020 is deze werkstraf opgelegd vanwege overtreding van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (vernieling).

Toetsingskader

Uitgangspunt
De rechtbank stelt, met de Hoge Raad, voorop dat tekst, doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet, celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij sprake is van een uitzonderingsgeval (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234, herhaald in Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626)
Uitzonderingen
Op grond van artikel 2 lid 1, aanhef en onder b van de Wet beveelt de officier van justitie de afname ‘tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Aard van het misdrijf
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing.
Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
De maatstaf ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd (Hoge Raad 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234). Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Beoordeling van het bezwaarschrift
De rechtbank stelt vast dat artikel 350 Sr, waarvoor veroordeelde een taakstraf is opgelegd, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde uitzondering ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ zich voordoet, gelet op hetgeen daartoe door de raadsvrouw en de officier van justitie naar voren is gebracht.

Conclusie

Nu het bevel tot DNA-afname bij veroordeelde voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, maar zich een uitzondering als bedoeld in artikel 2 van de Wet zich hier voordoet, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en de officier van justitie bevelen het celmateriaal van veroordeelde te (laten) vernietigen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift
gegronden beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J. Thomas, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2021.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.