ECLI:NL:RBAMS:2021:1576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/13/699057 / HA RK 21/85
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek van het Openbaar Ministerie tegen rechter in overleveringszaken

Op 31 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tegen mr. T.B. Trotman, lid van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK). Het verzoek tot wraking werd ingediend naar aanleiding van publieke uitlatingen van de rechter over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, die volgens het OM de onpartijdigheid van de rechter in de behandeling van zes overleveringszaken in gevaar zou brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid van de rechter gerechtvaardigd is, gezien de stelligheid van de uitingen en de gebruikte bewoordingen in het publieke domein. De rechter heeft in haar hoedanigheid van voorzitter van de stichting 'Rechters voor Rechters' publiekelijk kritiek geuit op de Poolse wetgeving die de onafhankelijkheid van rechters aantast. De rechtbank oordeelde dat de rechter niet in de wraking berustte en dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek toegewezen, wat betekent dat mr. T.B. Trotman niet langer betrokken kan zijn bij de behandeling van de overleveringszaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing van 31 maart 2021 op het op 9 maart 2021 gedane en onder zaaknummer C/13/699057 HA RK 21/85 ingeschreven verzoek van:
het Openbaar Ministerie,
verzoeker,
mr. K. van der Schaft (officier van justitie, teamleider IRC Amsterdam)
welk verzoek strekt tot wraking van mr. T.B. Trotman, hierna ook de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam (hierna: IRK) van de zitting van 23 februari 2021 in de zaken van de opgeëiste persoon [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) met parketnummers 13/752109-20 (EAB I), 13/751019-21 (EAB II), 13/751174-21 (EABIII), 13/751206-21 (EAB IV) en 13/751207-21 (EAB V),
  • het ongedateerde maar op 9 maart 2021 ingediende verzoek tot wraking van de rechter door het Openbaar Ministerie (hierna: OM),
  • een schriftelijke reactie op het verzoek tot wraking van 16 maart 2021 van mr. J. Zevenboom en mr. M.P. Lewandowski, raadslieden van [betrokkene],
  • de schriftelijke reactie van de rechter, overgelegd ter zitting van de wrakingskamer op 19 maart 2021,
  • een pleitnota van mr. Van der Schaft opgesteld ten behoeve van de zitting van de wrakingskamer.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 19 maart 2021. Verschenen zijn mr. K. van der Schaft (officier van justitie) namens verzoeker en de rechter. Voorts zijn verschenen mr. H.P. Kijlstra en mr. C. Klomp (leden van de IRK) en mr. J. Zevenboom (raadsman van [betrokkene]).

1.De feiten

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
Het wrakingsverzoek ziet op behandeling van een zestal zaken door de rechter in Poolse overleveringsprocedures. Overlevering - de overdracht van verdachten of veroordeelden ten behoeve van strafvervolging of strafexecutie - vindt plaats tussen de justitiële autoriteiten van EU-lidstaten op basis van een uniform instrument, te weten het Europees Aanhoudings Bevel: hierna EAB. Overlevering komt binnen de Europese Unie in de plaats van uitlevering, is gebaseerd op het vertrouwensbeginsel en heeft als uitgangspunt de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. De overleveringsprocedure is niet een strafprocedure waarin de gegrondheid van een ingestelde vervolging wordt bepaald. Het doel van de overleveringsprocedure is de toetsing van inkomende EAB’s. Er wordt onderzocht of een door een justitiële autoriteit van de betrokken lidstaat uitgevaardigd EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en of zich gronden tot (gehele of gedeeltelijke) weigering van de overlevering voordoen.
De Amsterdamse rechtbank is exclusief belast met de beslissingen over overlevering. De rechter, die een aanstelling heeft als raadsheer bij het gerechtshof te Den Haag, zit een paar keer per jaar als rechter-plaatsvervanger op een IRK zitting met EAB zaken.
De rechter vervult als (onbezoldigde) nevenfunctie het voorzitterschap van de stichting “Rechters voor Rechters”, hierna RvR, die zich inzet voor collega-rechters in het buitenland die in moeilijkheden zijn gekomen of dreigen te komen vanwege hun beroepsuitoefening.
De rechter heeft in januari 2020 in Polen meegelopen in ‘de mars van de 1000 toga’s’ – een protestmars tegen een wetswijziging in Polen die door tegenstanders van die wet (en ook hierna) wordt aangemerkt als de “Muilkorfwet”. In een daarop betrekking hebbend artikel dat gepubliceerd is in de Volkskrant wordt de rechter als volgt aangehaald: “
Deze wet is zó stuitend. Als fundamentele rechten in gevaar zijn, heb je als rechter de plicht je uit te spreken.”(…) “
Wij komen op voor een onafhankelijke rechtspraak. Als dat activistisch is, prima, dan ben ik een activist.”
In een artikel in Trouw wordt de rechter als volgt geciteerd: “
Dit wetsamendement maakt een ongelooflijke inbreuk op de onafhankelijkheid van rechters” (…) “Het hele Europese rechtssysteem is gebaseerd op wederzijds vertrouwen” zegt Trotman, “ Als je als land zo omgaat met de rechterlijke macht, dan leg je daar een bom onder.”
De rechter heeft in haar hoedanigheid van voorzitter van RvR een brief ondertekend die is gestuurd aan de president van de Europese Commissie, met als doel ‘urging for an immediate and decisive intervention to stop the crackdown of the Rule of Law in Poland’.
In de Nieuwsbrief van RvR heeft de rechter met betrekking tot de “Muilkorfwet” in januari 2021 geschreven: “
Op grond van deze - op 14 februari 2020 in werking getreden - wet worden Poolse rechters in verschillende opzichten zeer ernstig aangetast in hun onafhankelijkheid”. De rechter verwijst in die nieuwsbrief voorts naar een online petitie die magistraten oproept om een brief te ondertekenen ‘
in support of Polish judges’.
De rechter heeft op 18 januari 2021 gesproken op een online seminar “The judiciary: possible ways of development, March of a Thousand Gowns a year later”.
In de periode van eind 2020 tot en met begin 2021 hebben verschillende Poolse rechterlijke autoriteiten in totaal zesmaal een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd tegen [betrokkene].
De officier van justitie bij deze rechtbank heeft vervolgens overlevering van [betrokkene] gevorderd op grond van artikel 23 van de Overleveringswet.
De behandeling van de zaken 13/752109-20 (EAB I), 13/751019-21 (EAB II), 13/751174-21 (EAB III), 13/751206-21 (EAB IV) en 13/751207-21 (EAB V) is aangevangen op de zitting van 23 februari 2021. De rechtbank (IRK) was voor die zitting samengesteld uit de leden mr. H.P. Kijlstra (voorzitter), mr. C. Klomp en de rechter.
Het OM heeft voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met de rechtbank over de wenselijkheid de rechter als IRK lid in te zetten, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de samenstelling van de meervoudige kamer die de IRK-zaken inzake [betrokkene] zou behandelen.
Ook ter zitting van 23 februari 2021 heeft de zittingsofficier van justitie haar zorgen geuit over de onpartijdigheid van de IRK. De rechtbank heeft vervolgens - na interne beraadslaging - geen aanleiding gezien de samenstelling voor de behandeling van de zaken te wijzigen. De officier heeft daarop verklaard op dat moment geen wrakingsverzoek te doen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst.
Aangekondigd is dat de verdere behandeling van de verzoeken van de EAB’s I tot en met V zou worden hervat op de zitting van 11 maart 2021, op welke zitting ook het zesde overleveringsverzoek ten aanzien van [betrokkene] met parketnummer 13/75120910 (EAB VI) zou worden behandeld.
De samenstelling van de rechtbank voor de zitting van 11 maart 2021 was dezelfde als op de zitting van 23 februari 2021. Het OM is hiervan op 9 maart 2021 op de hoogte gesteld.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het OM legt aan haar verzoek ten grondslag dat de rechter in het publieke domein uitlatingen en uitingen heeft gedaan die een onpartijdig oordeel van de rechter als IRK rechter in de weg staan. Het OM wijst er daarbij op dat naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 25 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:586 (LM)) de IRK in haar (tussen)uitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5925) heeft geoordeeld dat bij beoordeling van Poolse EAB zaken - zoals de zes ten aanzien van [betrokkene] uitgevaardigde EAB’s - de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens drie vragen moet beantwoorden. Deze vragen zijn:
1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?
2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
2.2
Elk van deze vragen moet in iedere zaak opnieuw beantwoord worden. Dit is ook gebeurd in andere uitspraken van de IRK (ECLI:NL:RBAMS:2021:179 en ECLI:NL:2021:855). Met de ferme door haar publiekelijk - buiten de rechterlijke arena – gedane uitlatingen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de Poolse rechters heeft de rechter deze vragen echter al feitelijk beantwoord. Daarmee is sprake van partijdigheid van de rechter volgens het subjectieve criterium, aldus het OM.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het OM niet- ontvankelijk verklaard moet worden in het verzoek, nu dit niet tijdig is gedaan. Het OM was immers al vóór de zitting van 23 februari 2021 op de hoogte van de samenstelling van de zittingscombinatie en heeft de argumenten die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek ook al op die zitting naar voren gebracht, maar daar op dat moment geen wrakingsverzoek aan gekoppeld. Pas daags voor de voorzetting van de aangehouden behandeling heeft het OM het wrakingsverzoek ingediend. Daarmee is het verzoek niet tijdig gedaan. Desondanks verzoekt de rechter om een inhoudelijk oordeel gelet op het grote belang voor alle betrokken partijen, met name ook voor toekomstige Poolse EAB zaken.
3.2
Ten aanzien van het wrakingsverzoek zelf voert de rechter aan, dat ruim voor het moment dat zij haar publieke uitspraken deed en zij meeliep in de mars van de 1000 toga’s, de IRK al in verschillende uitspraken had geoordeeld dat in alle Poolse EAB zaken aangenomen moet worden dat - gelet op de impact van de geconstateerde structurele gebreken in de Poolse rechtsorde - de vragen 1 en 2 al beantwoord zijn. Dat laat echter onverlet dat de derde vraag in de Poolse EAB zaken in iedere zaak nog volledig beoordeeld moet worden. De rechter wijst er in dat kader op dat uit de requisitoir aantekeningen van de officier van justitie, gevoegd bij het zittingsproces-verbaal, blijkt dat ook de officier direct is doorgestapt naar beantwoording van vraag 3. De door de rechter gedane publieke uitlatingen zien enkel op hetgeen aan de orde is in vraag 1 en 2. Nu in de onderhavige EAB verzoeken enkel nog de derde vraag ter beoordeling voorligt en in het wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die kunnen onderbouwen dat de rechter ten aanzien van de beoordeling van die vraag in het geval van [betrokkene] partijdig is, is niet voldaan aan het subjectieve criterium. Daarnaast voert de rechter aan dat in het wrakingsverzoek ook geen feiten en omstandigheden worden aangevoerd die de vrees van het OM objectief rechtvaardigen.
3.3
Ook het arrest van het Europese Hof van Justitie van 17 december 2020 (ECLI:EU:C:2020:1033), waarin de prejudiciële vraag of de geconstateerde gebreken in de Poolse rechtsorde automatisch moeten leiden tot een weigering van Poolse overleveringsverzoeken ontkennend werd beantwoord, maakt dat niet anders, aldus de rechter.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
De Overleveringswet kent geen eigen wrakingsregeling. Verschillende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden in de Overleveringswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Tot die toepasselijk verklaarde bepalingen behoren niet de wrakingsbepalingen van artikel 512 e.v. Sv. Evenmin zijn van toepassing verklaard de op wraking betrekking hebbende bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of de Algemene wet bestuursrecht. Er is dus geen regeling rechtstreeks van toepassing die de wraking regelt voor gevallen die worden berecht onder de Overleveringswet. Naar het oordeel van de rechtbank is de regeling van wraking onder meer een uitwerking van het in het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gegarandeerde recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke rechter. Aan dat grondrecht zou afbreuk worden gedaan indien een mogelijkheid van wraking in overleveringszaken zou ontbreken. In die omstandigheid acht de rechtbank de bepalingen van artikel 512 e.v. Sv van overeenkomstige toepassing.
4.2 Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3
Op grond van artikel 513 lid 1 Sv moet het verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten of de omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.4
De rechtbank laat in het midden of het wrakingsverzoek inzake de eerst vijf EAB’s tijdig is ingediend, omdat alle betrokkenen hebben gevraagd om een inhoudelijke beoordeling van het verzoek en omdat het verzoek ten aanzien van EAB VI in ieder geval tijdig is gedaan.
4.5
Bij de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6
Het verzoek berust er in de kern op dat de rechter met haar publieke uitlatingen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid, althans de schijn daarvan heeft gewekt, ten aanzien van de beoordeling van EAB’s die zijn uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten.
4.7
In het onderhavige geval heeft de rechter - uit hoofde van haar nevenfunctie bij RvR - recent in de media en via andere publieke kanalen uitspraken gedaan die volgens verzoeker zaken die zij als (plaatsvervangend) lid in de IRK in behandeling heeft, te weten de Poolse EAB’s, raken. Volgens de rechter gaan haar publieke uitingen niet verder dan wat in verschillende uitspraken van de IRK als een bestendige lijn kan worden gezien. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank hetgeen de rechter heeft gesteld in haar verweerschrift onder 29 over de recente uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de door de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen:
“Een half jaar later stelde de IRK in de tussenuitspraak van 31 juli 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:3776 prejudiciële vragen waaronder de vraag of de geconstateerde systemische gebreken in de Poolse rechtsorde die aanleiding geven tot ernstige zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen moeten leiden tot een automatische weigering van Poolse overleveringsverzoeken. Het HvJ beantwoordde deze vraag bij arrest van 17 december 2020 ECLI:EU:C:2020:1033 (Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit)) afwijzend en oordeelde dat een overleveringsverzoek alleen mag worden geweigerd wanneer er in het individuele geval concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces zal worden geschonden.”
De rechter sluit dit citaat af met de constatering dat het toetsingskader uit het HvJ arrest van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU nog onverkort geldt. Dat toetsingskader is hiervoor onder 2.1 cursief weergegeven.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor onder 1.d t/m g weergegeven uitspraken van de rechter, waaronder met name
“Deze wet is zó stuitend. Als fundamentele rechten in gevaar zijn, heb je als rechter de plicht je uit te spreken.”en
“Het hele Europese rechtssysteem is gebaseerd op wederzijds vertrouwen.(…) Als je als land zo omgaat met de rechterlijke macht, dan leg je daar een bom onder.”zo stellig geformuleerd, dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter partijdig is, objectief gerechtvaardigd is. De stelling dat hier geen sprake van zou zijn omdat de uitspraken van de rechter in het publieke domein betrekking hebben op (wetgeving van) de Poolse staat en Polen zelf geen partij is bij de behandeling van de EAB’s, miskent dat de officier van justitie de overleveringsvorderingen naar aanleiding van een verzoek van Poolse autoriteiten instelt op grond van op Nederland rustende verdragsverplichtingen jegens Polen. Door de stelligheid van de uitingen en de gebruikte bewoordingen in het publieke domein kan de indruk ontstaan dat de door de IRK te verrichten toets ten aanzien van de hiervoor onder 2.1 weergegeven vragen voor Poolse EAB’s door de rechter maar op één manier kan uitpakken.
Dat de vrees van verzoeker naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd is betekent overigens niet dat ook de subjectieve vooringenomenheid bij de rechter kan worden vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat met betrekking tot de Poolse EAB’s bij de rechter sprake is van subjectieve partijdigheid.
4.9
Op grond van het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. T.B. Trotman toe.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, en H.M. Patijn en S. Djebali, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2021.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.