ECLI:NL:RBAMS:2021:1419

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
13/068511-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk schietincident tijdens spel met vuurwapen onder vrienden

Op 14 maart 2020 vond er in Amsterdam een tragisch schietincident plaats waarbij het slachtoffer, een goede vriend van de verdachte, dodelijk werd verwond. De verdachte en drie medeverdachten waren in de woning van de verdachte aan het spelen met een vuurwapen, een Glock, en maakten foto’s en filmpjes terwijl ze met het wapen omgingen. Het slachtoffer kwam kort na het spel binnen en werd door de verdachte, die het wapen in zijn hand had, dodelijk geraakt in het hoofd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen kwade bedoelingen had en sprak hem vrij van doodslag en roekeloosheid, maar oordeelde dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig was geweest. De rechtbank achtte het bewezen dat de dood van het slachtoffer aan de schuld van de verdachte te wijten was, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank oordeelde ook over de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning van de verdachte, wat leidde tot een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/068511-20 (Promis)
Datum uitspraak: 29 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 juni 2020, 9 september 2020 en 2 december 2020 (telkens pro forma) en op 1 en 2 maart 2021 (inhoudelijk) en op 29 maart 2021 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 1 maart 2021 wapendeskundige L. Vonk, verbonden aan de politie Amsterdam, als deskundige gehoord.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van hetgeen raadsvrouw mr. W.A. Monster naar voren heeft gebracht ten aanzien van de levensgeschiedenis van het slachtoffer, [slachtoffer] , en de vorderingen tot schadevergoeding van [naam 1] en [naam 2] .
De nabestaanden [naam 1] en [naam 2] hebben op de terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht. Nabestaande [naam 3] , bijgestaan door mr. M.L. Firet, heeft ook gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de terechtzitting op 1 maart 2021 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij

1. primair

op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door vanaf zeer geringe afstand met een vuurwapen in de richting van het hoofd van [slachtoffer] te schieten;

1. subsidiair

op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging), roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig (terwijl hij alcohol en/of verdovende middelen had gebruikt), een vuurwapen ter hand heeft genomen en ermee heeft gespeeld, en het heeft geladen/doorgeladen en de trekker heeft overgehaald en zonder zich ervan te vergewissen dat het vuurwapen ongeladen was, dat vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht, de trekker heeft overgehaald, waarna dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] in zijn hoofd werd getroffen door een kogel, zodat het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
2.
op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) een pistool van het merk Glock en munitie van het merk Sellier en Bellot voorhanden heeft gehad;
3.
op 14 maart 2020 te Amsterdam (in vereniging) opzettelijk cocaïne en MDMA heeft bewerkt dan wel aanwezig heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Inleiding
Op 14 maart 2020 zijn de vrienden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van verdachte aan de [woonadres] gekomen. Een plek waar ze vaker samen chillen. [medeverdachte 3] was de avond daarvoor al naar de woning gekomen en is daar blijven slapen. Hij had een fles Lean (een frisdrank met codeïne, efedrine en difenhydramine) meegenomen en op de salontafel gezet. [2] In de woning waren verdovende middelen zoals cocaïne en MDMA aanwezig. [medeverdachte 3] heeft, naar eigen zeggen, op 14 maart een tijd lang ponypacks gevouwen (papieren envelopjes waarin doorgaans harddrugs wordt bewaard). Hij zou ongeveer honderd ponypacks hebben gevouwen, waarvan er tussen de twintig en vijftig zouden zijn gevuld. [3]
In de woning was ook een vuurwapen aanwezig, een pistool van het merk Glock. De jongens hebben met het wapen gespeeld. Iedereen heeft het vuurwapen vastgehad, wel vier of vijf keer. [4] Met het wapen werd gezwaaid. Ook werden er foto’s, filmpjes en snaps [5] mee gemaakt. [6] De patroonhouder is meermaals uit het wapen gehaald en er weer ingedaan. Voor de grap werd de slede naar achteren getrokken, op elkaar gericht en de trekker overgehaald. Er was dan geklik te horen. [7]
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn uit de woning vertrokken, voordat een goede vriend van verdachte, [slachtoffer] , naar de woning van verdachte is gekomen. [8] Kort daarop is het vuurwapen afgegaan en heeft een kogel [slachtoffer] in het hoofd getroffen. Verdachte had op dat moment het vuurwapen in zijn hand. [slachtoffer] zakte meteen in elkaar. [9] Uit het sectierapport volgt dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van ernstig hersenletsel door een inschotwond in zijn achterhoofd. Ook was er sprake van een doorschotwond in zijn hand. [10]
Uit de telefoongegevens blijkt dat verdachte die dag rond 14.50 uur 112 heeft gebeld en daarna [medeverdachte 3] heeft gebeld. Verdachte zou aan de telefoon hebben gezegd dat hij dacht dat [slachtoffer] dood zou gaan. [medeverdachte 3] heeft daarop ook 112 gebeld. [11] Daarna is [medeverdachte 2] door [medeverdachte 3] gebeld waarop hij te horen kreeg dat [slachtoffer] zou zijn overleden. [12] Uit de historische telefoongegevens volgt dat zij op dat moment niet nabij de woning kunnen zijn geweest. [13] Op het moment dat het fatale schot viel, waren dus alleen verdachte en [medeverdachte 1] in de woning aanwezig. [medeverdachte 1] is direct vertrokken en heeft om enige tijd later op straat politie aangesproken en verteld dat zijn vriend is neergeschoten in een woning aan de [woonadres] . Om 14.50 uur was politie ter plaatse. Verdachte stond in de deuropening van zijn huis. Verdachte was hevig geëmotioneerd en zat onder het bloed. [14]
Doorzoeking
In de woning van verdachte is op aanwijzingen van verdachte het vuurwapen aangetroffen, het betrof een pistool van het merk Glock type 17Gen3. In de kamer van het pistool zat 1 kogel. In de los aangetroffen patroonhouder zaten drie kogels. De kogels waren van het merk Sellier en Bellot. [15] In de woonkamer stond een rugzak met daarin onder meer een dagvaarding op naam van [medeverdachte 3] en vier plastic zakjes en 22 ponypacks met daarin verschillende soorten verdovende middelen, waaronder 6,11 gram amfetamine, 3,38 gram MDMA en 10,57 cocaïne. [16] In de trapkast stond nog een rugzak met daarin 62,45 gram cocaïne, 248 gram benzocaine (een versnijdingsmiddel), 41,88 gram amfetamine, 26,7 gram ketamine, 75,5 gram MDMA en 182 tabletten bevattende MDMA. [17]
Onderzoek mobiele telefoons
Op de telefoon van verdachte zijn diverse filmpjes aangetroffen waarop een vuurwapen of een patroonhouder zichtbaar is. De videobestanden zijn gemaakt op 14 maart 2020 tussen 10:58 en 11:20 uur. De filmpjes zijn opgenomen in de woonkamer van verdachte [verdachte] . Zijn salontafel is zichtbaar met daarop meerdere ponypacks. Het vuurwapen in de verschillende fragmenten betreft steeds een Glock 17. In één van de filmpjes wordt gezegd: “
wil je het buye of niet?” [18]
Op de telefoon van [medeverdachte 1] is een video aantroffen die is opgenomen in de woning van verdachte [verdachte] op 14 maart 2020 om 12:29 uur. Op de video is te zien dat de persoon die filmt een vuurwapen in zijn hand heeft. Het vuurwapen wordt gericht op [medeverdachte 3] die op de bank zit. Er is een klik te horen, die door de politie is herkend als het geluid van het afdrukken van een ongeladen vuurwapen. Ook de stem van [medeverdachte 1] is herkend. [19]
Onder [medeverdachte 3] zijn twee telefoons aangetroffen. Op één van de telefoons stonden veel persoonlijke foto’s. Het nummer van de andere telefoon stond daarin opgeslagen onder de naam
[opgeslagen naam]. Met het woord [opgeslagen naam] wordt volgens de politie de handel in verdovende middelen bedoelt. Op die telefoon zijn ook foto’s van prijslijsten vermoedelijk voor verdovende middelen aangetroffen en daarop stonden vrijwel geen persoonlijke foto’s. [20]
Op de (persoonlijke) telefoon van [medeverdachte 3] is een video aangetroffen die is opgenomen op zijn slaapkamer op 1 maart 2020. De persoon die filmt heeft een vuurwapen van het merk Glock (type 26Gen4) in zijn hand. Daarna draait de camera naar verdachte die een vuurwapen van het merk Glock (type 17Gen3) in zijn hand houdt. Dit vuurwapen komt, gelet op onder meer de delen die zichtbaar zijn van het serienummer, overeen met het pistool dat op 14 maart 2020 is aangetroffen in de woning van verdachte. Op dit filmpje richt verdachte [verdachte] met gestrekte arm het vuurwapen in de richting van de camera. [21] Alle voornoemde videobeelden zijn op de terechtzitting bekeken.
Inhoud vonnis
Het staat niet ter discussie dat verdachte [verdachte] het vuurwapen in zijn hand had toen een kogel werd afgevuurd en [slachtoffer] in zijn hoofd werd geraakt, als gevolge waarvan hij is overleden. In deze zaak moet worden bekeken wat de precieze toedracht is geweest en of er sprake is van doodslag, roekeloosheid of dood door schuld in de zin van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Ook zal de rechtbank een oordeel geven over de betrokkenheid van verdachte bij de verdovende middelen en het vuurwapen.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van doodslag en dood door schuld (feit 1)
[medeverdachte 1] was ooggetuige van het fatale schot en heeft meteen na het incident verklaard dat verdachte het pistool met een gestrekte arm op het hoofd van [slachtoffer] heeft gericht. [medeverdachte 1] heeft kort na het incident zijn beste vriend [naam vriend] opgebeld en aan hem verteld dat verdachte voor de grap een vuurwapen richtte en dat het toen was afgegaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar is en dat deze ook past bij het letsel aan het achterhoofd en in de handpalm, zoals omschreven in het sectierapport. De verklaring van verdachte, dat hij een duw zou hebben gekregen van het slachtoffer als gevolg waarvan het wapen is afgegaan, betreft volgens haar een kennelijk leugenachtige verklaring.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, op eenzelfde speelse manier als eerder die dag, het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald. Zij heeft verzocht verdachte vrij te spreken van doodslag, omdat alle verdachten veelvuldig met het wapen hebben gespeeld en steeds het risico hebben genomen om ook zelf door het wapen te worden geraakt. Het is daarom waarschijnlijker dat zij telkens rekenden op een goede afloop, dan dat zij die risico’s - ook voor henzelf - keer op keer, op de koop toe
hebben toegenomen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dood door schuld in de vorm van roekeloosheid, wegens de veelheid aan opeenvolgende onverantwoordelijke gedragingen. Door die dag, meermaals, in een onoverzichtelijke setting te spelen met het vuurwapen, de patroonhouder in en uit het vuurwapen te halen en tegelijkertijd verdovende middelen te gebruiken. En door uiteindelijk op het moment zelf het vuurwapen op te pakken, niet te controleren of het was doorgeladen, te richten op een vitaal lichaamsdeel en de trekker over te halen.
Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2)
De officier van justitie heeft verwezen naar een drietal arresten van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat alleen in het bijzondere geval dat iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt, of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen, er geen sprake is van voorhanden hebben. [22]
In het geval van verdachte daarentegen is het vuurwapen een langere tijd in zijn woning geweest. Ook heeft hij gespeeld met het vuurwapen en de patroonhouder en heeft hij op enig moment de trekker overgehaald. Hierdoor moet worden geconcludeerd dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van aanwezigheid verdovende middelen (feit 3)
Zowel in de woonkamer als in de trapkast zijn identieke rugzakken aangetroffen met daarin diverse verdovende middelen in zakjes en ponypacks. Op de filmpjes van de telefoon van verdachte, die in de ochtend van 14 maart 2020 zijn opgenomen zijn de verdovende middelen zichtbaar. Ook uit de verklaringen van de medeverdachten volgt dat de verdovende middelen open in het zicht lagen en dat [medeverdachte 3] urenlang ponypacks aan het vouwen en vullen was. Verdachte heeft hiervoor zijn woning beschikbaar gesteld. De rugzak in de trapkast, met daarin verdovende middelen en een blender, die achter bleef in de woning lijkt van geen van de andere verdachten te zijn. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het bereiden en bewerken van drugs heeft medegepleegd.
3.3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van doodslag en dood door schuld (feit 1)
Verdachte had niet kunnen en moeten weten dat, nadat er filmpjes werden opgenomen en de andere aanwezigen in de woning met het lege wapen (zonder patroonhouder) op elkaar hebben gericht, doorgeladen en geklikt, de patroonhouder in het wapen is geplaatst, het wapen is doorgeladen en de patroonhouder er daarna weer uit is gehaald. Bij een Glock is bovendien niet eenvoudig te zien of er zich een kogel in de kamer bevindt.
De raadsman heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het niet roekeloos is in de zin van art 307 Sr., om een vuurwapen, waarvan verdachte als uitgangspunt mocht nemen dat deze ‘leeg’ (en dus ongeladen) was, in handen te nemen en de trekker over te halen. Of op dat moment de trekker is overgehaald vanuit een schrikreactie of dat er bewust is gericht doet volgens de raadsman niet ter zake. Ook is objectief vastgesteld dat verdachte op dat moment niet onder invloed was van alcohol of verdovende middelen. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onderdeel roekeloosheid, omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen en zich daarvan bewust is geweest of moet zijn geweest. Verdachte was hooguit aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam.
Ten aanzien van het wapenbezit (feit 2)
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het – tezamen en in vereniging – voorhanden hebben van een vuurwapen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van aanwezigheid verdovende middelen (feit 3)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de verdenking die ziet op de verdovende middelen, nu deze niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte zeggenschap, en dus beschikkingsmacht, over de verdovende middelen heeft gehad. Verdachte moet ook van het medeplegen worden vrijgesproken, nu het passief instemmen of het ter beschikking stellen van de woning, onvoldoende zijn voor een nauwe en bewuste samenwerking. Dat zijn gedragingen die mogelijk met medeplichtigheid in verband zouden kunnen worden gebracht, maar dat wordt verdachte niet verweten.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Oordeel ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Toedracht
Het staat vast dat op 14 maart 2020 in de woning een wapen is rond gegaan en drugs op tafel lagen. [medeverdachte 1] heeft bij zijn aanhouding om 15.30 uur op 14 maart 2020 hierover verklaard dat hij in een woning was waarbij een aantal mensen met een vuurwapen hebben gespeeld. Eén van die personen heeft spelenderwijs het pistool gericht op een ander, waarna het vuurwapen is afgegaan. Toen hij een knal hoorde en bloed zag, is hij gevlucht. [23] In het verhoor van 14 maart 2020 heeft [medeverdachte 1] verklaard, dat toen [slachtoffer] in de woning kwam, verdachte het wapen uit de kast haalde en – voor de grap – met een hele korte afstand en met een gestrekte arm richtte op het hoofd van [slachtoffer] , waarna een knal te horen was. [24] [naam vriend] heeft verklaard dat hij om 15.20 uur is gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft hem verteld dat hij getuige is geweest van een schietincident. Een aantal mensen zouden in de woning met een vuurwapen hebben gespeeld. Eén van die personen heeft toen het wapen spelenderwijs op iemand gericht, waarna het vuurwapen is afgegaan. [25]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar, nu hij om 15.20 uur, 30 minuten na het fatale schot, zijn beste vriend [naam vriend] heeft gebeld en heeft verteld wat hij zojuist had meegemaakt en om 15.30 uur bij zijn aanhouding en ook later in zijn verhoor een vergelijkbare verklaring heeft afgelegd. Ook de latere verklaringen van [medeverdachte 1] zijn op essentiële punten onveranderd gebleven en dus consistent. De rechtbank meent tevens dat [medeverdachte 1] geen reden heeft om een onjuiste voorstelling van zaken te geven en te blijven geven, nu [verdachte] meteen heeft bekend dat het wapen in zijn hand is afgegaan.
Verdachte heeft op 12 juni 2020, dus 3 maanden na het incident, verklaard dat hij het vuurwapen wilde wegleggen of opbergen op het moment dat [slachtoffer] aanbelde. Verdachte deed de deur open en [slachtoffer] zag het vuurwapen in zijn hand. [slachtoffer] dacht dat het geen echt vuurwapen betrof. Toen [slachtoffer] de patroonhouder op tafel zag liggen en besefte dat het om een echt vuurwapen ging, gaf hij verdachte een duw. Een fractie van een seconde later zakte [slachtoffer] in elkaar. De verklaring van verdachte over hoe de duw, het uit evenwicht raken en het wegdraaien van [slachtoffer] richting de bank volgens hem is gegaan, blijft voor de rechtbank enigszins vaag. Op een cruciaal onderdeel van de toedracht is de verklaring van verdachte dan ook niet overtuigend. Dat verdachte, zoals hij verklaard heeft ter zitting, zich bij het openen van de deur voor [slachtoffer] ‘niet besefte’ dat hij het wapen nog vast had komt op de rechtbank ook ongeloofwaardig over.
De verklaring van verdachte dat hij het raar vond dat iedereen met het wapen speelde en dat hij dat zelf niet heeft gedaan, acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verklaren dat ze allemaal (dus ook [verdachte] ) met het wapen hebben gespeeld en [medeverdachte 1] benoemt in zijn verklaring dat verdachte [verdachte] het wapen pakte, ‘hij trok het ineens’, en dat ze grappig vonden hoe [medeverdachte 1] reageerde. De rechtbank heeft bovendien kennis heeft genomen van een filmpje van 1 maart 2020, waarin verdachte lachend een vuurwapen in zijn hand houdt en richt op de camera (en kennelijk op degene die filmt). De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte 1] dan ook beter passen bij het filmpje van 1 maart 2020 en de gedragingen en dynamiek van eerder op de dag: het voor de grap richten en klikken met het vuurwapen. Een sfeer die ook terug was te zien op het filmpje van de telefoon van [medeverdachte 1] van 14 maart 2020.
Ten aanzien van de vastgestelde doorschotwond in de handpalm en de inschotwond in het achterhoofd van [slachtoffer] , wat zou kunnen passen bij het ter bescherming leggen van de hand op het hoofd, heeft verdachte verklaard dat het letsel is ontstaan doordat [slachtoffer] , na het geven van de duw, in de richting van de bank liep. [medeverdachte 1] heeft echter verklaard dat [slachtoffer] zich afkeerde naar links toen het wapen op hem gericht werd. In het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en gelet op de aard van de letsel, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] beter past bij het letsel dan de verklaring van [verdachte] .
De rechtbank komt, gelet op al hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, tot het oordeel dat zij de verklaring van verdachte [medeverdachte 1] betrouwbaar vindt en de verklaring van verdachte dat het wapen afging omdat hij zijn evenwicht verloor niet aannemelijk. Dit leidt tot de vaststelling dat verdachte op 14 maart 2020 het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald als gevolg waarvan het wapen is afgegaan en een kogel [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen. De rechtbank kan niet vaststellen wie het wapen heeft doorgeladen en wanneer dat zou zijn gebeurd. Ook kan de rechtbank niet uitsluiten dat op het moment van het overhalen van de trekker de patroonhouder niet in het wapen aanwezig was. Dat doet niet af aan de toedracht zoals hiervoor omschreven.
Vrijspraak doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het intreden van de dood, aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat het richten van een wapen op een vitaal lichaamsdeel en het overhalen van de trekker, zonder op een deugdelijke manier zich er in voldoende mate van te vergewissen dat het vuurwapen ongeladen is, een zeer risicovolle gedraging is. Uit het dossier volgt dat dit steeds spelenderwijs is gebeurd. Geen van de verdachten lijkt zich bewust te zijn geweest van het risicovolle van hun gedragingen. Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van verschillende verdachten, dat ook zij het slachtoffer hadden kunnen zijn geweest.
Verdachte en het slachtoffer waren goede vrienden van elkaar en de sfeer in de woning was vriendschappelijk. Niets in het dossier wijst erop dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht doodslag dan ook niet bewezen en zal verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Vrijspraak roekeloosheid
De rechtbank stelt voorop dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechtbank zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn, waarbij de verdachte vervolgens op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
In dit kader is het volgende van belang. Verdachte heeft het wapen opgepakt, gericht op het hoofd van het slachtoffer en de trekker overgehaald. Verdachte had geen kennis van vuurwapens en wist dan ook niet hoe kan worden gecontroleerd of het wapen ongeladen is, ook in een situatie waarin de patroonhouder niet in het wapen zit. Verdachte heeft ook niet op een andere wijze gecontroleerd of het wapen geladen dan wel doorgeladen was. Die vaststelling is echter onvoldoende om te kunnen bewijzen dat bij verdachte sprake is geweest van bewustheid van het risico van de ernstige gevolgen van zijn handelen. De gedragingen wekken de indruk dat verdachte zich op dat moment juist onvoldoende bewust was van de risico’s. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bestanddeel roekeloosheid.
Dood door schuld
De rechtbank stelt voorop dat het wel een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van vuurwapens ernstige risico’s met zich brengt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet goed de werking van een vuurwapen, met in het bijzonder de Glock 17, kende. Verdachte heeft zich niet verdiept in welke maatregelen noodzakelijk waren om de risico’s dat het wapen af zou gaan in te perken. Verdachte heeft daarentegen juist openlijk gespeeld met het vuurwapen. Het vuurwapen is van hand tot hand gegaan. De patroonhouder is meermaals uit het vuurwapen gehaald en er weer ingezet. De slede werd naar achteren getrokken en de trekker overgehaald. Hoewel niet is vast te stellen wie van de verdachten precies welke van deze handelingen heeft verricht, was voor iedereen duidelijk dát het gebeurde. Op enig moment is het vuurwapen doorgeladen. De rechtbank kan niet vaststellen op welk moment dat is gebeurd.
Op het moment dat verdachte het wapen ter hand nam, heeft hij het wapen op een vitaal lichaamsdeel van [slachtoffer] gericht, namelijk het hoofd, en de trekker overgehaald, zonder voorafgaand te controleren of het wapen ongeladen was. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op die opeenstapeling van risicovolle handelingen aan de zijde van verdachte, hij aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, waardoor de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte op dat moment onder zodanige invloed verkeerde van alcohol of verdovende middelen dat dit een rol zou hebben gespeeld bij zijn handelen, zodat verdachte van dit onderdeel van de verdenking dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het bestanddeel medeplegen, nu verdachte het feit zoals de rechtbank dat bewezen acht niet heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met een ander. In de kern was geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van datgene dat [verdachte] hier wordt verweten.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dood door schuld bewezen.
3.4.2.
Oordeel ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen en de bijhorende munitie vereist is dat sprake is geweest van een mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan. Voorts vergt het aanwezig hebben van een vuurwapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Op 1 maart 2020 zou verdachte het wapen al in handen hebben gehad en het wapen is bij hem in de woning achtergebleven op 14 maart 2020. Ten aanzien van dit feit hecht de rechtbank waarde aan hoe op 14 maart 2020 met het wapen werd omgegaan. Verdachte en zijn medeverdachten hebben die dag allen het vuurwapen aangeraakt. De patroonhouder is er meermaals uitgehaald en er weer ingezet. Ook zijn er foto’s en filmpjes mee gemaakt. Zij hebben spelenderwijs het vuurwapen op elkaar gericht en de trekker overgehaald. Waarbij steeds geklik was te horen, tot het moment dat verdachte de trekker overhaalde en het wapen daadwerkelijk afging.
Gelet op de voren omschreven handelingen die door verdachte en de medeverdachten met het vuurwapen zijn verricht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad en heeft uitgeoefend. De rechtbank acht tevens medeplegen bewezen. Door tezamen met het vuurwapen te spelen, hebben verdachte en de medeverdachten gezamenlijk over het vuurwapen kunnen beschikken. Er was aldus sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een pistool van het merk Glock en munitie van het merk Sellier en Bellot.
3.4.3.
Oordeel ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Zoals eerder bij de feiten en omstandigheden is vastgesteld zijn er plastic zakjes en ponypacks met diverse verdovende middelen en versnijdingsmiddelen aangetroffen in de woning van verdachte. Een deel in een rugzak in de trapkast en een deel in een identieke rugzak in de woonkamer met daarin persoonlijke spullen van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben daarover verklaard dat [medeverdachte 3] ponypacks aan het vouwen en vullen was. Op de telefoons van [medeverdachte 3] zijn ook aanwijzingen gevonden dat hij zich bezig hield met de handel in verdovende middelen.
Geen van de medeverdachten heeft verklaard over het bewerken of bereiden van verdovende middelen door verdachte. Ook in het overige van het dossier zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het ter beschikking stellen van de woning waarin het feit kan worden gepleegd niet voldoende is voor bewezenverklaring van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering ten aanzien van het bewerken of bereiden van verdovende middelen.
Verdachte heeft aan [medeverdachte 3] wel de gelegenheid geboden om de verdovende middelen in zijn huis te bewaren en te verpakken. Ook is er na het vertrek van [medeverdachte 3] een substantiële hoeveelheid aan verdovende middelen in de woning achtergebleven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee wel een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen, nu deze in zijn woning lagen en hij daar wetenschap over heeft gehad, dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad.
De rechtbank acht het onder 3 impliciet subsidiair ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1. subsidiair

op 14 maart 2020 te Amsterdam, zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam een vuurwapen ter hand heeft genomen en met dat vuurwapen heeft gespeeld en dat vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en zonder zich ervan te vergewissen dat het vuurwapen daadwerkelijk ongeladen was de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, waarna dat vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit dat vuurwapen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het hoofd, heeft bekomen, dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
op 14 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17GEN3 en munitie van het merk Sellier en Bellot, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;

3. impliciet subsidiair

op 14 maart 2020 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne en MDMA (XTC), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft nu bijna een jaar in voorarrest doorgebracht. Hij is zelf zeer getroffen door de gevolgen. De raadsman heeft verzocht het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken tot de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in zijn woning tezamen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gespeeld met een vuurwapen en een patroonhouder. De patroonhouder werd uit het wapen gehaald en er weer ingezet. Als de patroonhouder niet in het wapen zat, trokken ze de slede naar achteren, richtten ze het wapen op elkaar en haalden ze de trekker over. Er was dan geklik te horen. Op enig moment is dit misgegaan. Verdachte richtte het wapen op [slachtoffer] zonder te controleren of het wapen ongeladen was en haalde de trekker over. In plaats van de bekende klik, werd er een kogel afgevuurd. De kogel raakte [slachtoffer] in zijn achterhoofd. Hij zakte in elkaar en overleed ter plaatse aan zijn verwondingen.
Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijflijk veel leed
toegebracht. Uit de op de terechtzitting afgelegde verklaringen van zijn tante, oma en nicht, met wie hij opgroeide, kwam naar voren hoe groot het onherstelbare verlies is dat zij moeten dragen. [slachtoffer] woonde vanaf zijn veertiende jaar tot aan zijn dood bij zijn oma in huis. Zijn oma vertelde hoe ze hem nog elke dag verschrikkelijk mist. De tante van [slachtoffer] , die als een moeder voor hem was, heeft verteld dat [slachtoffer] tot aan zijn twaalfde bij haar in huis heeft gewoond en hoe ze hem opvoedde alsof hij haar eigen kind was. Uit de brief van zijn neef en de verklaring van zijn nicht volgt hoe zij als volwassenen naar elkaar toe zijn gegroeid en dat het verlies van [slachtoffer] een gat in hun harten en levens heeft achtergelaten.
Verdachte heeft geen kwade bedoelingen gehad, [slachtoffer] was immers één van zijn beste vrienden. De rechtbank rekent het verdachte wel aan dat hij op deze zeer onvoorzichtige wijze heeft gehandeld. Dat ziet op zowel het toestaan dat het vuurwapen zich in zijn woning bevond als het spelen met een vuurwapen zonder daar enige kennis over te hebben en zich niet te verdiepen in welke voorzorgsmaatregelen dienen te worden getroffen om ongelukken te voorkomen. Ook heeft verdachte vlak voor het richten op een vitaal lichaamsdeel en de trekker over te halen, niet gecontroleerd of het wapen ongeladen was. Het grote gevaar dat uitgaat van vuurwapens is de reden dat ook op het bezit ervan forse gevangenisstraffen staan. Juist om dit soort levensgevaarlijke situaties te voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats is.
Naast het vuurwapen is er ook een grote verscheidenheid aan verdovende middelen in de woning aangetroffen die duidelijk bedoeld waren voor de handel daarin. Dit is een ernstig feit, omdat het gebruik en de handel in verdovende middelen ook andere vormen van criminaliteit bevordert. Verdachte is mogelijk zelf niet betrokken bij dit soort praktijken, maar kennelijk wel bereid om spullen bij zich in de woning te bewaren. Dat rekent de rechtbank hem aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juli 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van de psychologische rapportage van 9 juni 2020 en de psychiatrische rapportage van 22 juli 2020. Hieruit volgt dat verdachte bij aanvang van de detentieperiode emotioneel was en weinig sliep. Verdachte heeft herbelevingen van het delict, waardoor traumabehandeling is geïndiceerd. Verdachte functioneert sociaal en maatschappelijk gezien beperkt. Hij heeft angst om bij de problemen van anderen betrokken te raken en heeft een lage zelfwaardering. Ook heeft hij moeite met het vasthouden van een dagbesteding. Verdachte heeft daarom ondersteuning nodig bij structurering van zijn leven. Er zijn kwetsbaarheden in de persoon, waardoor verdachte beïnvloedbaar is. Ook heeft hij weinig zicht op eigen en andermans grenzen en kan hij deze lastig aangeven.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 12 november 2020. Ook de reclassering merkt op dat verdachte moeilijk nee kan zeggen, beïnvloedbaar is en zich laat sturen door anderen. Deze kwetsbaarheden in de persoon en de moeite met het inrichten van zijn leven kunnen volgens de reclassering een rol spelen bij het ontstaan van delictgedrag. Volgens de reclassering kan toezicht en psychische ondersteuning het recidiverisico inperken. Na de traumabehandeling dient de begeleiding zich te richten op het vergroten van de weerbaarheid van de verdachte, het neerzetten van een dagstructuur en het toewerken naar zelfstandigheid daarbij. De reclassering heeft als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling geadviseerd.
Op te leggen straf
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het strafverzwarende bestanddeel roekeloosheid. Verdachte zal voor de rest van zijn leven met zich mee moeten dragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat zijn vriend [slachtoffer] is overleden. Ook dit weeft de rechtbank mee. Uit de verschillende rapporten blijkt dat verdachte een kwetsbaar persoon is. De noodzakelijke traumabehandeling en het belang voor verdachte om aan zijn toekomst te werken, zijn voor de rechtbank redenen om een groter voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen, een pistool van het merk Glock, een bijhorende patroonhouder, een patroon, een pillendoos, een vork en een simkaart.
Met betrekking tot het pistool, de patroonhouder, het patroon en de pillen geldt dat met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De simkaart en de vork zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.

9.Benadeelde partijen

9.1.
Vorderingen
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 350,- aan vergoeding van materiële schade, te weten de kosten van de aanschaf van een urn en € 7.500,- aan vergoeding van affectieschade.
Voornoemde geldbedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
9.2.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting afdoende blijkt dat zowel [naam 1] (oma) als [naam 2]
(tante) als een ouder voor [slachtoffer] hebben gezorgd — en dat hun leed gelijk te stellen is met
dat van ouders. Volgens de officier van justitie is de gevorderde affectieschade voor toewijzing vatbaar. De kosten voor de urn zijn onderbouwd met een factuur en ook voor toewijzing vatbaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet behoren tot de categorie die recht hebben op affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 BW.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiele schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade voor de urn zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Affectieschade
De rechtbank stelt voorop dat het invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer bij alle
familieleden veel pijn en verdriet heeft veroorzaakt. Het vorderen van affectieschade is vanaf
1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 BW, vierde lid genoemde naasten van het
door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang
beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
De oma en tante van [slachtoffer] hebben een vordering tot affectieschade ingediend. Het
uitgangspunt in de wet is dat zij geen aanspraak maken op een vergoeding van
affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve
relatie, is daar ruimte voor. Bijvoorbeeld wanneer zij langdurig samen hebben gewoond of voor elkaar hebben gezorgd.
[slachtoffer] is opgegroeid in het gezin van zijn tante [naam 2] . Zij voedde hem op als één van haar eigen kinderen. Hij noemde haar mama en haar kinderen waren als broers en zussen voor hem. Op zijn veertiende leeftijd is [slachtoffer] bij zijn oma, [naam 1] , gaan wonen. Tot aan zijn dood, op drieëntwintigjarige leeftijd, heeft hij daar in huis gewoond. Hij had zijn eigen kamer en zij kookte elke dag voor hem. Hij wordt beschreven als zijn ‘tweede moeder’. De rechtbank is van oordeel dat zowel voor [naam 1] (oma) en [naam 2] (tante) sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden en een zodanig hechte relatie dat uitzondering dient te worden gemaakt op het in de wet bepaalde uitgangspunt voor het toekennen van affectieschade.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde affectieschade overweegt de rechtbank dat het erkennen van leed zich niet gemakkelijk op waarde laat schatten. De rechtbank is van oordeel dat het door [naam 2] en [naam 1] gevorderde bedrag niet onredelijk voorkomt en daarom voor toewijzing vatbaar is.
De verdachte is naar burgerlijk recht met medeverdachte [medeverdachte 3] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat verdachte tegenover [naam 1] en [naam 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is, omdat het gehele bedrag bij beide verdachten kan worden verhaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 1] en [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 Wet wapens en munitie en artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 3 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiar, 2 en 3 subsidiar ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; en
Ten aanzien van feit 3 impliciet subsidiair
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat 8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

dat veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland Amsterdam op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

2.Ambulante behandeling

dat veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanvang van het voorwaardelijk strafdeel. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 350,- (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten voor de urn, en € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , aan de Staat € 7.850,- (zevenduizendachthonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 74 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van
€ 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] , aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool, omschrijving: goednr. 5897048, merk: Glock;
2. 1 STK Patroonhouder, omschrijving: goednr. 5897049, merk: Glock;
3. 1 STK Pillendoos, omschrijving: meerdere strips, goednr. 5899391;
6. 1 DV Patroon, goednr, 5898233.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4. 1 STK Vork, omschrijving: klein vorkje uit rugzak, goednr. 5899392;
5. 1 STK Simkaart van zaktelefoon, goednr. 5896988.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 14 maart 2020, documentcode 12660145, p. Y018 en Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [woonadres] ) met nummer PL1300-2020055014-77, p. C104 en Herzien NFI rapport, drugsonderzoek aan drank(resten) met ‘Lean’ in relatie tot een schietpartij, 8 september 2020, p. C239.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 26 maart 2020, documentcode 12724930, p. Y037-Y038 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 14 maart 2020, documentcode 12660152, p. X014.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z028
5.Snapchat is een sociale media applicatie waarmee foto’s en video’s kunnen worden gedeeld. Een snap is zo’n foto- of videobericht.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z026 en Z028 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, p. 1, apart document en Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. W042 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. Y034-Y035.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 16 maart 2020, documentcode 12663218, p. Z026 en Z029 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 14 maart 2020, documentcode 12660152, p. X013 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring, 17 maart 2020, pagina 1, apart document en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 26 maart 2020, documentcode 12724930, p. Y34 en Y35.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , 14 maart 2020. Documentcode: 12660152, p. X14-X15 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 26 maart 2020, Documentcode 12724930, p. X32 en Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , 16 maart 2020, Documentcode: 12663218, p. Z026-Z027.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , 12 juni 2020, documentcode 12724647, p. W043.
10.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood met nummer PL1300-2020055014-65, p. B025-B027 en sectierapport van het NFI, 17 maart 2020, p. B032-B033.
11.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , 12 juni 2020, Documentcode: 12724647, p. W050 en Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] , 26 maart 2020, Documentcode: 12724930, p. Y032 en Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische Verkeersgegevens, 19 augustus 2020, p. CC031-CC032.
12.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische
13.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek combinatie netwerkmeting en historische
14.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , 14 maart 2020. Documentcode: 12660152, p. X016
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [woonadres] ), 27 maart 2020, Proces-verbaalnummer: PL1300-2020055014-32, p. C014, C18 en C19 en Proces-verbaal van onderzoek, 14 maart 2020, p. C001-C005 en Aanvullend proces-verbaal van munitie onderzoek opgemaakt door L. Vonk op 25 februari 2021, niet doorgenummerd.
16.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020055014-73, 25 maart 2020, p. B043 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 25 maart 2020, Rapportnr. 0346N20, p. B045.
17.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020055014-73, 25 maart 2020, p. B043 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 1 april 2020, Rapportnr. 0348N20, p. F099 en een drugsrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, 1 april 2020, Rapportnr. 0347N20, p. F100.
18.Proces-verbaal van bevindingen, 5 mei 2020, Documentcode: 12919624, p. F010-F015.
19.Proces-verbaal van bevindingen, 19 maart 2020, Documentcode: 12694397, p. B056-B058 en
20.Proces-verbaal van bevindingen, 22 mei 2020, Documentcode: 13021087, p. F076.
21.Proces-verbaal van bevindingen, 26 maart 2020, Documentcode: 12725985, p. B064-B067
23.Proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1] met nummer PL1300-2020055014-4, 14 maart 2020, p. X001-X002.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , 14 maart 2020, Documentcode: 12660152, p. X015
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam vriend] , 20 maart 2020, Documentcode: 12699949, p. D015.