Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
31 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en munitie, en stelde dat hij niet wist dat het wapen een pistoolmitrailleur was, wat volgens hem leidde tot verontschuldigbare onbewustheid. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling vereist is dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat deze bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van het wapen of de munitie. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel berustte op de onjuiste opvatting dat de vereiste bewustheid zich ook moet uitstrekken tot de specifieke kenmerken van het wapen. De uitspraak benadrukt dat de term 'voorhanden hebben' in de context van de Wet wapens en munitie (WWM) moet worden geïnterpreteerd in de betekenis die deze term heeft in de wet, en dat de verdachte zich bewust moet zijn van de aanwezigheid van het wapen of de munitie, maar niet noodzakelijkerwijs van de specifieke eigenschappen ervan.