4.1.Inleiding
Het onderhavige EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie, te weten
the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evia. Het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechter.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EAB is de uitvaardigende rechterlijke autoriteit de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat die bevoegd is om een EAB uit te vaardigen krachtens het recht van de uitvaardigende lidstaat.
Blijkens de arresten OG/PI en PF, alsmede XD en YCvan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) wordt een officier van justitie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit aangemerkt, indien hij deelneemt aan de rechtsbedeling in de uitvaardigende lidstaat en hij onafhankelijk optreedt, waarbij deze onafhankelijkheid vereist dat er statutaire en organisatorische voorschriften bestaan die waarborgen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit bij de vaststelling van een beslissing tot uitvaardiging van een dergelijk aanhoudingsbevel geen enkel risico loopt om te worden onderworpen aan met name een individuele instructie van de uitvoerende macht.
Bij tussenuitspraak van 27 mei 2020heeft de rechtbank geoordeeld dat het Griekse openbaar
ministerie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt in de zin van artikel
6, eerste lid, Kaderbesluit EAB en dus als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van de
OLW.
De rechtbank is op basis van eerder door de Griekse justitiële autoriteiten verstrekte informatie ambtshalve op de hoogte van de omstandigheid dat in Griekenland geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen.
Daarom dient de rechtbank nog te beoordelen of er in Griekenland procedureregels bestaan waaruit voortvloeit dat, zelfs bij ontstentenis van een specifiek rechtsmiddel tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, in de uitvaardigende lidstaat aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen hetzij vóór, dan wel gelijktijdig of na het uitvaardigen van het EAB (punt 52 van het arrest XC).
In dat verband verwijst de rechtbank tevens naar hetgeen door het HvJ in het arrest YC onder punt 68 tot en met 70 is overwogen.
Ten slotte verwijst de rechtbank naar het arrest MMwaarin het HvJ onder punt 70 en 71 heeft overwogen:
70 Hoewel kaderbesluit 2002/584 de nationale autoriteiten, overeenkomstig de procedurele autonomie waarover zij beschikken, een beoordelingsmarge laat inzake de concrete maatregelen om de door het kaderbesluit beoogde doelstellingen te verwezenlijken, met name wat betreft de mogelijkheid om te voorzien in een bepaald beroep tegen de beslissingen betreffende het Europees aanhoudingsbevel (zie in die zin arrest van 30 mei 2013, F, C‑168/13 PPU, EU:C:2013:358, punt 52), neemt dit niet weg dat de lidstaten erop moeten toezien dat zij de uit dit kaderbesluit voortvloeiende vereisten, en met name die in verband met de rechterlijke bescherming die daaraan ten grondslag ligt, niet in gevaar brengen.
71 Voorts moet eraan worden herinnerd dat uit artikel 51, lid 1, van het Handvest volgt dat de lidstaten en bijgevolg hun rechterlijke instanties het Handvest dienen te eerbiedigen wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, hetgeen het geval is wanneer de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en de uitvoerende rechterlijke autoriteit de ter uitvoering van kaderbesluit 2002/584 vastgestelde nationale bepalingen toepassen (arrest van 1 juni 2016, Bob-Dogi, C‑241/15, EU:C:2016:385, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit moet tevens het geval zijn waar het gaat om de effectiviteit van het rechterlijk toezicht dat rechtstreeks of incidenteel moet worden uitgeoefend op beslissingen inzake het Europees aanhoudingsbevel.
In deze zaak heeft het Internationaal rechtshulpcentrum te Amsterdam bij schrijven van 23 februari 2021 de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
Due to the judgement of the court of Amsterdam, in connection with the gravity of the
offences for which [opgeëiste persoon] is suspected, I would like to request whether the possibility exists that you provide me with one of the two following documents, on the basis of which the surrender of [opgeëiste persoon] can be authorised by the court of Amsterdam:
1) A new EAW for [opgeëiste persoon] , issued and signed by a judge;
2) A letter in which a judge examines the conditions for the issuance of the current EAW for [opgeëiste persoon] , and in particular the proportionality thereof.
Bij schrijven van 26 februari 2021 is door
the Investigator of the 2nd Department of Misdemeanor Judges of Chalkida, via
the Public Prosecutor of Appeals of Eviaen
Eurojust, het volgende antwoord verstrekt:
(…)
In view of the fact that the arrest warrant issued by us against [opgeëiste persoon] remained unexecuted, the accused person at issue had not been located in the Greek Territory and there were strong indications that he had planned to flee and that he had travelled to his country of origin or to another European country or even to another continent, in conjunction with the serious nature of the offenses, we considered absolutely necessary to issue a European arrest warrant against him in order to ensure that he would be present at the investigation. Following our request with ref. No. 395/4-12-2020, taking into account precisely the content of the arrest warrant issued by us, the evidence gathered up to that time as a result of the investigation, the existence of serious indications of guilt of the accused person, the risk of his escape and the principle of proportionality, given that the issuance of a European warrant is the absolutely necessary means of ensuring that the above-mentioned foreign defendant will testify as a defendant before us for the offenses of murder and robbery, the Prosecutor of the Court of Appeals of Evia issued the European Arrest Warrant.(…)