ECLI:NL:GHAMS:2018:1632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
23-003036-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en heling van voertuigen met verkeersdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak A. De zaak betreft diefstal van een Range Rover en heling van een auto, waarbij de verdachte met hoge snelheid probeerde te ontsnappen aan de politie en verschillende verkeersregels overtrad. Het hof heeft de betrouwbaarheid van herkenningen van de verdachte door verbalisanten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de Range Rover en andere verkeersdelicten. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde 1] voor de gestolen auto, maar de vordering van [benadeelde 6] is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003036-17
datum uitspraak: 6 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-650322-16 (hierna: zaak A) en 13-659313-16 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak A onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
Zaak A:1 primair:
hij een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 mei 2016 tot en met 11 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Range Rover, kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte zich met zijn mededader(s) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of valse sleutels;
Zaak B (met parketnummer 13-659313-16, gevoegd):1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2016 tot en met 8 april 2016 te Volendam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen)auto (met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen voornoemde (personen)auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2016 tot en met 8 april 2016 te Volendam en/of Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, een goed, te weten een (personen)auto (met kenteken [kenteken 2] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan de Bert Haanstrakade, op of omstreeks 8 april 2016 te 09.30 uur de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 7] , zijnde de eigenaar van het voertuig met kenteken [kenteken 3] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3:
hij op of omstreeks 8 april 2016 te Amsterdam en/of Diemen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto met kenteken [kenteken 2] ), daarmee rijdende op de weg, de Diemerpolderweg (komende uit de richting van IJburg en gaande in de richting van Diemen), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar, op een zodanige wijze en/of met te hoge snelheid voor die verkeers-/wegsituatie, in elk geval met een snelheid, welke (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden en/of op gelijkwaardige kruisingen geen snelheid heeft verminderd en/of (vervolgens) meerdere malen, althans eenmaal een (verhoogde) busbaan is opgereden en/of (vervolgens) via deze busbaan een politievoertuig heeft ingehaald; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte in de zaak B onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de in zaak A onder 1 ten laste gelegde diefstal heeft begaan. De twee herkenningen zijn gedaan op basis van een
printscreenen de beelden die ter terechtzitting in hoger beroep zijn getoond. Daarop is enkel een deel van een zijaanzicht van het gelaat van een mogelijke dader te zien. Het zou weliswaar kunnen dat de verdachte de persoon op de beelden is, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen. De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt, met de rechtbank, als volgt.
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat zijn Range Rover tussen 10 mei 2016 om 22:30 uur en 11 mei 2016 om 09:00 uur is weggenomen uit de parkeergarage aan de Daguerrestraat in Amsterdam. Er lag glas op de plek waar de auto stond en er was een gat geknipt in het hek waarmee de parkeerplek was afgesloten. Het wegnemen van deze auto is op camerabeelden van de parkeergarage vastgelegd. Op de beelden is te zien dat om 04:42 uur drie personen, NN1, NN2 en NN3, de parkeergarage inlopen. NN1 staat vervolgens bij de automaat naast de slagboom en verricht vervolgens enige handelingen bij de automaat. Om 04:50 uur komt een grijze Range Rover aanrijden die voor de slagboom stopt. NN3 voegt zich bij NN1 om te helpen bij de slagboomautomaat. Het vervolg van de beelden is verloren gegaan, maar de huismeester Nunes van de parkeergarage heeft de beelden eerder wel bekeken. Hij heeft verklaard dat NN1 en NN3 nadat de slagboom open ging in de auto zijn gestapt waarna de auto is weggereden. De huismeester heeft bevestigd dat de auto op de camerabeelden de Range Rover van aangever [benadeelde 1] is. Het hof stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat NN1, NN2 en NN3 de Range Rover van [benadeelde 1] gezamenlijk hebben gestolen.
De verdenking dat de verdachte één van de daders is geweest van de diefstal, is geheel gebaseerd op twee processen-verbaal van herkenning, waarbij de betreffende verbalisanten NN1 vanaf de camerabeelden van de parkeergarage hebben herkend als de verdachte. Andere aanwijzingen dat de verdachte bij de diefstal betrokken is geweest zijn niet aanwezig.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Dit geldt temeer indien de herkenning het voornaamste bewijsmiddel vormt. Het hof ziet zich dan ook gesteld voor de vraag welke waarde aan de herkenningen moet worden gehecht.
De herkenning van een persoon op beeld kan plaatsvinden, in het algemeen gesproken, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen.
Wetenschappers als [wetenschapper 1] en [wetenschapper 2] hebben ons geleerd dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Ook heeft het vanwege de holistische herinnering aan gezichten weinig zin om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van de verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een in woorden gegoten rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
Het hof stelt vast dat op de in kleur afgebeelde still van NN1 het gezicht van NN1 goed zichtbaar is. Hoewel het camerabeeld van opzij komt en de persoon een capuchon draagt, zijn voorhoofd, neus, bovenlip, mond en kin duidelijk in beeld gebracht. Het hof heeft ter zitting kennis genomen van de bewegende beelden en vastgesteld dat deze van goede kwaliteit zijn. Anders dan door de verdediging is gesteld, acht het hof de still en de bewegende beelden van voldoende kwaliteit om daar een herkenning op te kunnen baseren.
Voorts is van belang hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang.
Verbalisant [verbalisant 1] had de verdachte een paar weken voor het ten laste gelegde verhoord waarbij hij de verdachte goed heeft kunnen bekijken. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte niet in levenden lijve ontmoet, maar herkende hem van foto’s en beelden van briefings en aandachtvestigingen. Zijn herkenning ondersteunt de herkenning van verbalisant [verbalisant 1] .
Van feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden maken, is het hof niet gebleken. Het hof vindt de herkenning van [verbalisant 1] betrouwbaar, gezien de kwaliteit van de foto en van de beelden en gezien de ontmoeting die hij kort tevoren met de verdachte had gehad en ziet daarnaast zijn herkenning ondersteund door de herkenning van [verbalisant 2] . Aan de herkenningen komt dan ook voldoende bewijskracht toe om vast te kunnen stellen dat NN1 op de beelden de verdachte is. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte zich op 11 mei 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van de Range Rover van [benadeelde 1] . Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-650322-16 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-659313-16 onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:1:
in de periode van 10 mei 2016 tot en met 11 mei 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een personenauto (Range Rover, kenteken [kenteken 1] ) toebehorende aan [benadeelde 1] waarbij verdachte zich met zijn mededaders de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Zaak B:1 subsidiair:
in de periode van 7 april 2016 tot en met 8 april 2016 te Amsterdam een goed, te weten een personenauto met kenteken [kenteken 2] , voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Bert Haanstrakade, op 8 april 2016 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [benadeelde 7] , zijnde de eigenaar van het voertuig met kenteken [kenteken 3] , schade was toegebracht;
3:
hij op 8 april 2016 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, personenauto met kenteken [kenteken 2] , daarmee rijdende op de weg, komende uit de richting van IJburg en gaande in de richting van Diemen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar met te hoge snelheid voor die verkeerssituatie heeft gereden en meerdere malen een verhoogde busbaan is opgereden en vervolgens via deze busbaan een politievoertuig heeft ingehaald.
Hetgeen in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-650322-16 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 13-659313-16 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het in de zaak met parketnummer 13-659313-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 13-659313-16 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en in de zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en meewerken aan het verkrijgen van dagbesteding met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een Range Rover voorhanden gehad, waarvan hij wist dat deze kort daarvoor was gestolen. Door het helen van deze auto blijft de markt voor handel in en verspreiding van gestolen auto’s in stand. Vervolgens is de verdachte in deze auto met hoge snelheid weggereden om aan de politie te ontkomen. Tijdens de daarop volgende achtervolging heeft hij een heleboel verkeersregels aan zijn laars gelapt, waarbij hij de veiligheid van zijn medeweggebruikers ernstig in gevaar heeft gebracht. Uit het dossier blijkt dat hij onder andere met hoge snelheid langs een kinderdagverblijf is gereden waar op dat moment meerdere kinderen op de stoep stonden. De verdachte heeft daarmee een levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Hij en de onschuldige omstanders mogen van geluk spreken dat niemand gewond is geraakt. De verdachte heeft een ongeluk veroorzaakt door tegen een langs de kant van de weg geparkeerde auto aan te rijden die daardoor aan de gehele linkerzijde schade heeft opgelopen. In plaats van te stoppen om zijn gegevens achter te laten, is de verdachte doorgereden en heeft hij de eigenaar van de auto met de schade laten zitten. Daarnaast heeft de verdachte ongeveer een maand later samen met anderen een auto, ook een Range Rover, gestolen. Door het stelen van een kostbare auto wordt grote schade toegebracht aan een eigenaar, nog afgezien van de hinder die het stelen van goederen met zich mee brengt.
De verdachte heeft kort achter elkaar vele verkeerde keuzes gemaakt, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de potentieel grote gevolgen voor anderen.
Uit het reclasseringsrapport van 23 januari 2017 komt naar voren dat de verdachte een verstandelijke beperking heeft. Hij is daardoor gemakkelijk te beïnvloeden en is minder weerbaar tegen sociale druk. Ook zijn grote moeite om zelf praktische zaken te regelen kan hierdoor worden verklaard. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de William Schrikker Jeugdreclassering en Jeugdbescherming (hierna: WSSJrJb) verklaard dat de verdachte de afgelopen periode goed heeft meegewerkt aan begeleiding. Hij is gestart met een opleiding en de school is erg positief over hem. De verdachte heeft echter nog steeds begeleiding nodig, omdat hij nog moeite heeft met maken van de juiste keuzes. De vriendenkeuze en vrijetijdsbesteding van de verdachte blijft een aandachtspunt, aldus de WSSJrJb.
Het hof ziet in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Een intensieve en op het niveau van de verdachte afgestemde begeleiding blijft van groot belang om recidive te voorkomen.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur en met na te melden bijzondere voorwaarden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 39.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 37.850,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zoals blijkt uit een bij de vordering gevoegde koopovereenkomst heeft de benadeelde partij de gestolen auto acht dagen voor de diefstal gekocht voor een bedrag van € 37.850,-. De benadeelde partij is door de diefstal van zijn auto dus voor dit bedrag benadeeld. Het hof zal de vordering tot materiële schadevergoeding daarom toewijzen tot een bedrag van € 37.850,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Omdat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd, zal het hof bepalen dat verdachte voor het toegewezen bedrag hoofdelijk aansprakelijk is.
De benadeelde partij wordt voor de andere schadeposten niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Voor die schadepost dient nader bewijs te worden aangeleverd door de benadeelde partij. De behandeling van de vordering levert ten aanzien van die post een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 915,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast staat dat aan de benadeelde partij door de diefstal van zijn auto materiële schade is toegebracht. De auto was beschadigd en er zijn goederen uit ontvreemd. De benadeelde partij heeft van de verzekering een geldbedrag ontvangen van € 7.500,- ter vergoeding van de door hem geleden schade. Bij de vordering zijn geen stukken gevoegd waaruit blijkt op welke goederen deze vergoeding betrekking heeft en welke bedragen daarvoor zijn uitgekeerd. Het is het hof dan ook niet duidelijk op welke goederen de vordering van de benadeelde partij in dit geding nog ziet. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 62, 63, 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A (met parketnummer 13-650322-16) onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B (met parketnummer 13-659313-16) onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (met parketnummer 13-650322-16) onder 1 en in zaak B (met parketnummer 13-659313-16) onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (met parketnummer 13-650322-16) onder 1 en in de zaak B (met parketnummer 13-659313-16) onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde meewerkt aan het verkrijgen en behouden van dagbesteding en zich houdt aan de afspraken die in dat kader worden gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan begeleiding dan wel behandeling door Indaad (Integrale zorg- en dienstverlening aan jongeren, onder meer met een verstandelijke beperking en/of andere problematiek).
Geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2016102243 1.00 STK Zaktelefoon; Kl:wit; IPHONE 5; 5248063.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-650322-16 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 37.850,00 (zevenendertigduizend achthonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-650322-16 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 37.850,00 (zevenendertigduizend achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 mei 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. P.F.E. Geerlings en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2018.
Mr. P.F.E. Geerlings en mr. F.G. Hijink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]