ECLI:NL:RBAMS:2020:687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
13/265990-18, 13/684002-19, 13/099680-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en medeplegen van een poging tot zware mishandeling

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De zaak betreft twee incidenten, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A wordt de verdachte verweten dat hij op 9 juli 2018 in Amsterdam de politie-inspecteur [persoon 1] heeft bedreigd met de woorden: 'Als je wil blijven leven, moet je nu weggaan'. In zaak B, dat plaatsvond op 16 september 2018, wordt de verdachte beschuldigd van het samen met anderen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 2]. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op 22 januari 2020 een terechtzitting gehouden. De officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, heeft bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Titahena, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging en medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging in zaak A voldoende reden tot vrees bij het slachtoffer heeft opgeleverd, en dat de verdachte in zaak B opzettelijk de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/265990-18 (A), 13/684002-19 (B), 13/099680-17(TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zaak A
hij op of omstreeks 9 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] , werkzaam als inspecteur van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend
- voornoemde [persoon 1] de woorden toegevoegd: “Als je wil blijven leven, moet je nu weggaan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( nadat voornoemde [persoon 1] hem vroeg of hij hem bedreigde) dreigend de woorden toegevoegd: “Ik bedreig je niet, dat is wat er nu gaat gebeuren”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak B
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 2] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet voornoemde [persoon 2] eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon 2] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/tegen het gezicht en/of hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] en/of
- ( met kracht) schoppen en/of trappen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van [persoon 2] ,
waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde. Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het in zaak A ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat bij aangever door deze bewoordingen geen redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven zou verliezen. Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde, omdat betrokkenheid van cliënt niet kan worden bewezen. De herkenningen van de verbalisanten dienen als onbetrouwbaar te worden aangemerkt omdat de herkenningen niet zijn gebaseerd op specifieke, onderscheidende kenmerken. Daarnaast maakt de omstandigheid dat de verbalisanten die verdachte hebben herkend, kennis hadden van zijn strafrechtelijke verleden, de herkenningen minder betrouwbaar. De raadsman heeft in dat kader onder meer verwezen naar een vonnis van rechtbank Den Haag van 22 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:5497). Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat het handelen niet als een poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd. Uit de beelden kan geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel worden afgeleid. Daarnaast leidt het enkel slaan tegen hoofd en/of lichaam in de regel niet tot zwaar lichamelijk letsel. Dit ligt anders bij het trappen tegen het hoofd. Echter, niet staat vast dat tevens tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
zaak A
De rechtbank stelt voorop dat op basis van de verklaring van aangever en de getuigenverklaring van [getuige] kan worden vastgesteld dat verdachte de volgende dreigende woorden heeft geuit: “
Als je wil blijven leven moet je nu weg gaan” en “
ik bedreig je niet, dat is wat er nu gaat gebeuren”. Het is vervolgens de vraag of aangever hierdoor ook in juridische zin is bedreigd.
Van bedreiging is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake als de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees – die geobjectiveerd van aard is en dus niet uitsluitend wordt bepaald door daadwerkelijk bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens – kan in de onderhavige zaak worden vastgesteld. Er was sprake van een één-op-één situatie waarin verdachte zich agressief opstelde jegens aangever. Verdachte schreeuwde richting aangever en wilde hem niet binnen laten. De uitlatingen van verdachte hebben, in de context waarin zij zijn gedaan, bij aangever de redelijke vrees kunnen doen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan en verwerpt het verweer van de raadsman
zaak B (primair)
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht hiervan. Dit geldt temeer als deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte kan worden afgeleid. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning zijn onder meer de kwaliteit van foto’s en camerabeelden en de zichtbaarheid van de dader op deze beelden van groot belang. Voorts kan relevant zijn in welke hoedanigheid de waarnemer en de dader elkaar eerder getroffen hebben, of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke onderscheidende kenmerken en speelt eveneens het aantal herkenningen een rol bij de beoordeling.
De camerabeelden, die op de zitting zijn bekeken, zijn van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te baseren. Verdachte is op deze camerabeelden, en niet alleen op de stills daarvan, door twee verbalisanten herkend en deze verbalisanten hebben voldoende duidelijk omschreven hoe zij verdachte kennen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat de verbalisanten verdachte goed kennen, juist bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. De rechtbank verwijst in dat kader naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:1632). Anderzijds zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de herkenningen zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Op basis van de aangifte en de camerabeelden staat vast dat verdachte, samen met anderen, aangever meerdere malen met kracht heeft geslagen tegen hoofd en lichaam. Op basis van de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen op pagina 24 kan worden vastgesteld dat verdachte ook tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. Dit handelen had eenvoudigweg kunnen leiden tot letsel waarbij medisch ingrijpen en/of langdurig herstel nodig was geweest. De kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij meermalen krachtig slaan en schoppen tegen het hoofd en lichaam, naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Uit de geschetste gedragingen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op zijn minst genomen willens en wetens heeft aanvaard. Aldus is sprake van opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot zware mishandeling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
op 9 juli 2018 te Amsterdam [persoon 1] , werkzaam als inspecteur van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- voornoemde [persoon 1] de woorden toegevoegd: “Als je wil blijven leven, moet je nu weggaan” en
- nadat voornoemde [persoon 1] hem vroeg of hij hem bedreigde, dreigend de woorden toegevoegd: “Ik bedreig je niet, dat is wat er nu gaat gebeuren”;
ten aanzien van zaak B (primair)
op 16 september 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 2] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededaders met dat opzet voornoemde [persoon 2] meermalen (met kracht) tegen het hoofd en gezicht, in elk geval tegen het lichaam hebben geslagen en (met kracht) tegen het hoofd hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en waarbij aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van medeplegen van een poging tot zware mishandeling heeft de raadsman verzocht, te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Ingeval van een veroordeling voor eenvoudige mishandeling heeft de raadsman verzocht om een taakstraf aan verdachte op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een inspecteur van de politie. Door deze bedreiging heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor politieambtenaren, van wie het in ieders belang is dat zij hun werkzaamheden onder normale omstandigheden kunnen verrichten. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, gepleegd in vereniging met anderen. Hoewel verdachte zich in eerste instantie leek te willen distantiëren van de situatie, is de situatie plots geëscaleerd en heeft verdachte zich zeer agressief gedragen en is hij de confrontatie blijven opzoeken terwijl aangever zich aan de situatie probeerde te onttrekken. Verdachte heeft het slachtoffer fors geslagen en geschopt, in bijzijn van zijn vriendin en omstanders. Met zijn handelswijze heeft verdachte niet alleen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, ook kunnen dergelijke geweldshandelingen gevoelens van angst en onveiligheid bij de vriendin en vele omstanders oproepen. Het spreekt in het nadeel van verdachte dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Uit het strafblad van verdachte van 18 december 2019 blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Enkele taakstraffen die in het verleden aan verdachte zijn opgelegd heeft verdachte niet verricht. Het wederom opleggen van een taakstraf aan verdachte acht de rechtbank dan ook een gepasseerd station.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende reclasseringsrapporten over verdachte en zijn toegelicht op de terechtzitting door C.S. Pruis, reclasseringswerker. Gelet op de positieve ontwikkeling dat verdachte onlangs zelf wederom contact heeft opgenomen met zijn top600 casusregisseur, ziet de reclassering nog mogelijkheden om verdachte te begeleiden. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen en een contactverbod. Daarbij wordt tevens geadviseerd om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene daarbij te begeleiden. Ondanks dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het reclasseringsonderzoek, heeft verdachte op zitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Verder houdt de rechtbank rekening met de relatieve ouderdom van de feiten, die zijn gepleegd in 2018. Verdachte is daarnaast tussen 2018 en deze beslissing veroordeeld, de rechtbank zal om die reden toepassing geven aan het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Alles overziend en rekening houdend met de LOVS-uitgangspunten voor bedreiging en (poging) zware mishandeling acht de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie – een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 5 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/099680-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 31 juli 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van
€ 200,00, subsidiair vier dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het in zaak B primair ten laste gelegde
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd op afspraken bij Reclassering Nederland, [adres 2] melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Ambulante behandeling

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd onder behandeling stellen bij FPP Inforsa Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Een I.Q.-test dient voorafgaand aan deze behandeling te worden afgenomen. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

3. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde moet gedurende de proeftijd verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 31 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een geldboete van € 200,00 (tweehonderd euro) subsidiair 4 (vier) dagen hechtenis, indien in de zaken met parketnummers 13/265990-18 (A)/13/684002-19 (B) sprake is van een onherroepelijke veroordeling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J. Thomas en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2020.
[...]