ECLI:NL:RBAMS:2020:5820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8112900 / CV EXPL 19-21405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie vlog - afweging artikel 10 versus 8 EVRM

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.F. de Jong, vorderde dat de gedaagde, vertegenwoordigd door C. Ceder, onrechtmatig had gehandeld door beelden van hem openbaar te maken in een vlog. De eiser stelt dat hij door deze openbaarmaking in zijn eer en goede naam is aangetast, en vordert een schadevergoeding van € 10.000,-. De gedaagde, een rapper en vlogger, betwist de vordering en stelt dat hij toestemming heeft gekregen van de eiser voor het filmen en publiceren van de beelden.

De procedure begon met een bijeenkomst op 25 augustus 2020, waarna de kantonrechter de zaak heeft beoordeeld. De rechter heeft vastgesteld dat er een botsing is tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagde en het recht van de eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eiser en dat de openbaarmaking van de beelden onrechtmatig is geweest. De rechter wijst de vordering van de eiser toe en kent een schadevergoeding toe van € 750,-, alsook de proceskosten aan de zijde van de eiser, die op € 321,- zijn begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van 'informed consent' bij het openbaar maken van beelden en de afweging van belangen tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat de eiser toestemming heeft gegeven voor de openbaarmaking van de beelden, en dat de gevolgen van de openbaarmaking voor de eiser ernstig zijn geweest, hoewel niet zo ernstig als in andere vergelijkbare zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 8112900 / CV EXPL 19-21405
Uitspraak: 2 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.F. de Jong,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: C. Ceder.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 oktober 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • de akte overlegging productie aan de zijde van [eiser] van 18 december 2019, betreffende de machtiging tot het vertegenwoordigen van [eiser] door zijn moeder, mevrouw [naam moeder] ,
  • het tussenvonnis van 31 december 2019, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte houdende mededeling partijwisseling van 27 januari 2020, waarbij [eiser] vanaf dat moment zal optreden in deze procedure in plaats van [naam moeder] ,
  • de akte overlegging producties tevens verzoek als bedoeld in artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), met producties,
  • de aanvullende productie aan de zijde van [eiser] van 13 juli 2020,
  • de rolmededeling van de kantonrechter van 31 juli 2020 met het verzoek voor overlegging van de volledige beelden van de vlog/ YouTubefilmpje door [gedaagde] op grond van artikel 22 Rv.
De bijeenkomst van partijen heeft op 25 augustus 2020 plaatsgevonden. Partijen hebben daar de standpunten toegelicht. De aantekeningen van de zitting bevinden zich in het dossier. Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.2.
[gedaagde] is een rapper en vlogger, die optreedt onder de artiestennaam ‘ [artiestennaam] ’. Hij maakt filmpjes en/of vlogs die hij publiceert op zijn YouTube-kanaal ‘ [naam YT] ’ en Instagram ‘ [naam IG] ’.
1.3.
[gedaagde] heeft in mei/juni 2018 een vlog online geplaatst op zijn YouTube-kanaal waarin [eiser] is te zien. In deze vlog heeft [gedaagde] twee mensen, [eiser] en een andere mevrouw, gevolgd en gefilmd. Hierin was te zien hoe [eiser] een fiets meeneemt die op slot staat. De andere mevrouw beschuldigde [eiser] ervan dat hij de fiets zou hebben gestolen van haar vader. [gedaagde] geloofde de andere mevrouw en ging mee in haar betoog dat [eiser] de fiets had gestolen. [eiser] probeerde duidelijk te maken dat het zijn fiets was en heeft hiervoor telefonisch contact opgenomen met zijn moeder om haar te laten vertellen dat het inderdaad zijn fiets was. De vlog duurde in totaal 10 minuten en aan het einde van de vlog was te zien dat de mevrouw toegeeft dat zij een vergissing heeft gemaakt en dat de fiets inderdaad toebehoort aan [eiser] . Ook [gedaagde] heeft in het filmpje zijn excuses aangeboden voor het vals beschuldigen van [eiser] en uitgelegd dat hij [eiser] op basis van vooroordelen had beschuldigd van diefstal.
1.4.
[gedaagde] heeft deze vlog op zijn YouTube-kanaal geplaatst. Nadat [gedaagde] door [eiser] is benaderd heeft hij de vlog van zijn YouTube-kanaal verwijderd.
1.5.
Op 19 juli 2018 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] per brief aangeschreven en hem gesommeerd om het openbaar maken van de beelden te staken en gestaakt te houden. Hierna is een e-mailwisseling gevolgd tussen de gemachtigde van [eiser] en [gedaagde] waarbij [gedaagde] heeft aangegeven de vlog niet nogmaals openbaar te zullen maken.
1.6.
Bij schrijven van 27 maart 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] een voorstel gedaan aan [gedaagde] voor een minnelijke regeling voor een vergoeding van de immateriële schade van [eiser] . Hierna is er contact geweest tussen de gemachtigde van [eiser] en de gemachtigde van [gedaagde] , maar is geen minnelijke regeling tot stand gekomen.

2.Vordering en verweer

2.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het openbaar maken van de vlog en de beelden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 10.000,-, dan wel een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.2.
[eiser] stelt dat hij door het openbaar maken van de vlog en de beelden is aangetast in zijn eer en goede naam, dat er een inbreuk is gemaakt op het recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en op zijn portretrecht. Hiertoe vraagt hij een verklaring voor recht dat deze openbaarmaking onrechtmatig is. Daarnaast heeft [eiser] ten gevolge van de onrechtmatige openbaarmaking schade geleden. [eiser] vordert daarom € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat hij wel toestemming heeft gevraagd voor het filmen en het openbaar maken van de beelden/vlog en dat [eiser] deze toestemming heeft gegeven. Daarnaast meent [gedaagde] dat er geen schade is, dat de schade niet toerekenbaar is en dat het causaal verband tussen de schade en de onrechtmatige gedraging ontbreekt.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing tussen enerzijds het grondrecht van vrijheid van meningsuiting dat [gedaagde] toekomt – het recht om zijn mening te uiten over dat wat hij waarneemt in de maatschappij – als geregeld in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en anderzijds het wettelijk verankerde belang van [eiser] bij bescherming van zijn eer, goede naam en reputatie (tegen kwetsende uitingen en lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen) en de door artikel 8 EVRM beschermde rechten ten aanzien van zijn persoonlijke levenssfeer. Toewijzing van deze vorderingen zou een beperking inhouden van het voormelde grondrecht van [gedaagde] . Dit is slechts mogelijk indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen die aan [gedaagde] worden toegeschreven door [eiser] onrechtmatig worden geacht in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Bij de beantwoording van de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer, goede naam en reputatie – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen, met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
onrechtmatigheid
3.2.
Voor de vaststelling van de onrechtmatigheid is relevant of [eiser] toestemming heeft gegeven voor het filmen en het openbaar maken van de beelden. [eiser] meent dat hij voor beide geen toestemming heeft gegeven en [gedaagde] meent juist dat [eiser] voor zowel het filmen als het openbaar maken toestemming heeft gegeven.
Met betrekking tot het toestemming geven voor het filmen kan worden overwogen dat het [eiser] bekend moet zijn geweest dat hij werd gefilmd, aangezien [gedaagde] minutenlang met zijn camera stond gericht op [eiser] .
[gedaagde] meent ook dat hij direct voorafgaand aan het filmen aan [eiser] (en de andere mevrouw uit het filmpje) toestemming heeft gevraagd om de beelden openbaar te maken. De kantonrechter komt niet aannemelijk voor dat [eiser] , terwijl hij door een mevrouw en [gedaagde] ten onrechte werd beschuldigd van diefstal, inderdaad toestemming zou hebben gegeven om deze beschuldigingen onder de vele volgers van [gedaagde] op YouTube te verspreiden. Echter, ook al zou [eiser] op dat moment toestemming hebben gegeven voor het openbaar maken van de beelden, had [gedaagde] er op bedacht moeten zijn of [eiser] toestemming heeft gegeven voor het openbaar maken van de beelden in
deze vormen met deze gevolgen (“informed consent”). Hij had er bij stil moeten staan of de wil en verklaring van [eiser] hierop was gericht. [gedaagde] heeft in dit geval te weinig rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] . Hij had moeten beseffen welke negatieve gevolgen het openbaar maken van een deze beelden in deze context zouden kunnen hebben voor [eiser] .
[gedaagde] had in dit geval moeten stellen en bewijzen dat hij toestemming had van [eiser] voor het openbaar maken van de beelden in deze vorm en dit heeft hij nagelaten.
Hierdoor staat vast dat het openbaar maken van de vlog en de beelden onrechtmatig is (geweest) voor [eiser] . De verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
hoogte schade
3.3.
Deze onrechtmatigheid rechtvaardigt een vergoeding van de immateriële schade van [eiser] (artikel 6:106 lid 1 sub b BW). De hoogte van de schadevergoeding kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal daarom worden geschat (artikel 6:97 BW). De omstandigheden die worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de schade zijn als volgt.
Ten eerste dient te worden opgemerkt dat [gedaagde] wellicht goede bedoelingen heeft gehad met plaatsen van de vlog, maar hij had hierbij ook bewust moeten zijn van de gevolgen voor [eiser] . Het kan zo zijn dat in de huidige maatschappij veel wordt gefilmd, maar dat betekent niet dat alles ook openbaar mag worden gemaakt, hierbij dienen de belangen van degene die worden gefilmd te worden meegewogen.
[gedaagde] heeft nooit met de vlog als doel gehad om [eiser] neer te zetten als fietsendief, maar wilde deze gebruiken om vooroordelen aan te kaarten. Desalniettemin moet [gedaagde] bedacht zijn op de mogelijke gevolgen van het online plaatsen van de beelden. Ook omdat wellicht niet iedereen de vlog zal afkijken en pas aan het einde van het tien minuten durende filmpje bekend wordt gemaakt dat [eiser] juist geen fietsendief. Een groot deel van de vlog is hij dus echter wel neergezet als fietsendief, waarvan hij nadelige effecten heeft ondervonden. Van belang is verder dat de vlog op YouTube is geplaatst, maar dat de vlog slechts in een beperkte kring bekend is geworden. [eiser] is weliswaar herkend op straat, maar alleen door de mensen die onder de doelgroep van de vlogs van [gedaagde] vallen. Verder weegt de kantonrechter mee dat [eiser] als gevolg van de vlog is gepest en in elkaar is geslagen. Anderzijds wordt er ook rekening mee gehouden dat dit kennelijk niet dusdanig ernstig is geweest dat daarvan ook aangifte bij de politie is gedaan. Ook betrekt de kantonrechter in de overweging dat de details die [eiser] heeft gegeven over de mishandeling(en) niet consistent zijn geweest.
3.4.
Ter onderbouwing van de hoogte van de schadevergoeding is onderhavige kwestie vergeleken met enkele zaken uit de Smartengeldgids. In twee zaken is sprake van een vergelijkbare situatie waarbij een persoon (dan wel stichting) is beschuldigd of dat er is gesuggereerd dat sprake was van betrokkenheid bij een strafbaar feit. In de eerste zaak (Rechtbank Haarlem 7 november 2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:BB7464) betrof het een beschuldiging van betrokkenheid bij een verdwijning van een medescholier, waarvan een scholier negatieve gevolgen heeft ondervonden. Deze beschuldiging en de gevolgen daarvan speelden zich alleen af in Haarlem en omstreken, dus hadden een beperkt bereik. Ook zijn hier achteraf excuses aangeboden waardoor de naam van de scholier was gezuiverd. In deze zaak is daarom € 500,- aan immateriële schadevergoeding toegekend. In de tweede zaak (Rechtbank Amsterdam 24 januari 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ7825) ging het om ernstigere beschuldigingen, waarbij de gevolgen voor eiser ook dusdanig ernstig waren; bedreigingen en een gewapende overval op zijn woning. Het bereik van het programma waarin de beschuldigingen werden geuit en eiser en zijn woning (kort) duidelijk in beeld waren, was groot, de beelden waren namelijk te zien op landelijke televisie in het programma ‘Opgelicht’. In deze zaak is een vergoeding toegekend van € 2.000,-. In onderhavige zaak ligt de casus van [eiser] ongeveer in het midden; het bereik van een vlog is landelijk, al dan niet alleen binnen een bepaalde doelgroep, en de gevolgen zijn vervelend en ernstig voor [eiser] maar niet dusdanig ernstig zoals een bedreiging of gewapende overval. Bovendien is in het filmpje zelf duidelijk geworden dat het ging om een onterechte beschuldiging. In de jurisprudentie waarnaar werd verwezen door de gemachtigde van [eiser] in de pleitaantekeningen is inderdaad een vergoeding van € 10.000,- of meer toegekend voor immateriële schadevergoeding, echter de feiten in die zaken zijn niet te vergelijken met de onderhavige: een van verkrachting beschuldigde bekende persoonlijkheid, een persoon die in diverse landelijke media bij herhaling van ten onrechte van moord is beschuldigd en iemand die een hoog ambt bekleedde en herhaaldelijk beschuldigd werd van strafbare feiten.
Dit alles afwegende komt de kantonrechter tot de slotsom dat in dit geval een immateriële schadevergoeding voor [eiser] van € 750,- passend is.
proceskosten
3.5.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proces- en nakosten aan de zijde van [eiser] . Deze kosten worden op basis van het toegewezen bedrag tot op heden begroot op:
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde
€ 240,00(2,0 punten x tarief € 120,00)
Totaal € 321,00.
3.6.
Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door het openbaar maken van de vlog en beelden,
II. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan schadevergoeding,
III. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 321,00,
IV. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
V. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
VI. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.H. Rombouts, kantonrechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 oktober 2020.
De griffier De kantonrechter