Overwegingen
[eiser] ontving sinds 31 juli 2014 een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. Bij zijn aanvraag heeft hij opgegeven dat hij een slaapkamer en een badkamer huurt bij [naam] en dat de keuken voor gezamenlijk gebruik is. Hij heeft een huurovereenkomst van 1 april 1999 opgestuurd. Op 18 juni 2017 heeft [eiser] het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ ingevuld.
De Svb vindt dat [eiser] samenwoont met [naam] . Er is volgens de Svb sprake van gezamenlijk hoofdverblijf en van wederzijdse zorg. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren zijn gekomen uit het afgelegde huisbezoek gaat de financiële verstrengeling verder dan louter het delen van woonlasten. [eiser] vindt echter dat de relatie zuiver zakelijk is en dat hij zich verder alleen als goede buurman gedraagt.
De beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de zaak als volgt. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Volgens vaste rechtspraakdient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Hoofdverblijf in dezelfde woning
5. De rechtbank oordeelt dat [eiser] en [naam] hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. [eiser] woont op hetzelfde adres als [naam] . Wel beschikt [eiser] over een eigen woonkamer, een eigen slaapkamer, een eigen badkamer en een eigen toegang. De keuken, de gang, de kelder en de garage worden echter gedeeld. Omdat een keuken een wezenlijk onderdeel is van een woning oordeelt de rechtbank dat sprake is van één woning.
Wederzijdse zorg
6. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Volgens vaste rechtspraakkan deze blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend het delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
Financiële verstrengeling
7. De rechtbank oordeelt dat financiële verstrengeling ontbreekt. [eiser] heeft in 1999 een huurovereenkomst gesloten met [naam] . De huurprijs is in de jaren daarna geregeld geïndexeerd. Thans betaalt [eiser] per maand € 300,00 aan huur en € 280,00 als bijdrage voor afvalstoffenheffing, schoorsteenveger, verwarming, telefoon, radio, gas, water, licht, belasting, de eigen televisie en het medegebruik van de keuken, kelder, schuur, garage en hal. Vanwege de relatief lage huur is [eiser] daarnaast verplicht kleine herstelwerkzaamheden in het huis uit te voeren. De rechtbank oordeelt dat dit een zakelijke overeenkomst is.
8. Ook in andere opzichten ziet de rechtbank geen financiële verstrengeling. Beiden doen ongeveer de helft van de boodschappen. Daarnaast betaalt [eiser] voor het incidentele gebruik van de auto van [naam] . Op de zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat alle uitgaven op een papier in de keuken nauwkeurig worden bijgehouden en worden verrekend. De financiën worden dus bewust gescheiden gehouden. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen financiële verstrengeling is.
Andere feiten en omstandigheden
9. De rechtbank oordeelt dat de andere feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat [eiser] en [naam] in zorg voor elkaar voorzien. Wel is sprake van een zekere mate van zorg van [eiser] voor [naam] , al vindt [eiser] dat hij zich alleen als goede buurman gedraagt. [eiser] heeft opgegeven dat hij ongeveer een of twee keer per week een gezamenlijke maaltijd kookt. Verder zorgt [eiser] voor de hond van [naam] . Omdat [naam] een zwakke gezondheid heeft helpt hij haar af en toe. Zo heeft hij haar in 2018 heen en terug naar een vakantieadres gebracht en daar geholpen, maar zij verbleven toen niet op hetzelfde adres. De rechtbank stelt vast dat dit eenmalig is geweest en dat beiden verder juist niet met elkaar met vakantie gaan.
10. De zorg moet wederzijds zijn om van een gezamenlijke huishouding te kunnen spreken. Weliswaar is volgens vaste rechtspraakvoor het aannemen van wederzijdse zorg niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden geboden zorg jegens elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft, maar die zorg moet wel van voldoende omvang en gewicht zijn. De zorg van [naam] voor [eiser] is beperkt tot het strijken van zijn overhemden. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is voor de ver strekkende gevolgtrekking dat beiden een gezamenlijke huishouding voeren.
11. Wel heeft de Svb er op de zitting op gewezen dat beiden soms samen bezoek ontvangen. [eiser] heeft daartegenover gesteld dat bezoek telkens voor één van beiden komt en dat de ander dan ook in de woning aanwezig is. Dit houdt dus niet meer in dan dat beiden in dezelfde woning wonen. Ook ondernemen [eiser] en [naam] soms samen activiteiten. Dit is steeds in groepsverband met andere senioren in hun dorp. De rechtbank oordeelt dat dit alles is te duiden als een voornamelijk sociale activiteit en niet als een element van zorg.
Conclusie
12. De rechtbank concludeert dat de Svb ten onrechte vindt dat [eiser] sinds oktober 2018 een gezamenlijke huishouding voert met [naam] en dat het AOW-pensioen ten onrechte is herzien naar de norm van een samenwonende.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het besluit waarbij de hoogte van het pensioen is gewijzigd te herroepen.
12. De rechtbank zal de Svb te veroordelen in de kosten die [eiser] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van €525,- per punt en een wegingsfactor 1).
12. De Svb dient tevens het door [eiser] betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- aan hem te vergoeden.