ECLI:NL:RBAMS:2020:555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
C/13/665580 / HA ZA 19-466
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Steinhoff N.V. en haar bestuurders jegens aandeelhouders voor onjuiste financiële informatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat de aansprakelijkheid van Steinhoff N.V. en haar bestuurders centraal. De rechtbank heeft op 5 februari 2020 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een collectieve actie van een groep institutionele beleggers, waaronder California PERS, tegen Steinhoff N.V. en haar bestuurders. De eisers beschuldigen Steinhoff N.V. van het verstrekken van onjuiste financiële informatie, wat heeft geleid tot aanzienlijke verliezen voor de aandeelhouders. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak tegen Steinhoff N.V. aangehouden in afwachting van een uitspraak in een vergelijkbare procedure in Duitsland, de zogenaamde KapMuG-procedure. Dit besluit is genomen om te voorkomen dat er tegenstrijdige uitspraken zouden worden gedaan over dezelfde materie. De rechtbank heeft ook de vorderingen tegen de bestuurders van Steinhoff N.V. aangehouden, omdat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze vorderingen te oordelen, afhankelijk is van de uitkomst van de Duitse procedure. De rechtbank heeft benadrukt dat er onduidelijkheid bestaat over de plaats waar beleggers schade lijden en dat de Hoge Raad hierover vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen voor verdere uitlatingen van de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/665580 / HA ZA 19-466
Vonnis in incidenten van 5 februari 2020
in de zaak van

1.CALIFORNIA PUBLIC EMPLOYEES’ RETIREMENT SYSTEM,

2.
TEACHER RETIREMENT SYSTEM OF TEXAS,
3.
UTAH RETIREMENT SYSTEMS,
4.
WASHINGTON STATE INVESTMENT BOARD,
5.
NEW YORK STATE TEACHERS’ RETIREMENT SYSTEM,
6.
NEW YORK CITY EMPLOYEES’ RETIREMENT SYSTEM,
7.
NEW YORK CITY FIRE DEPARTMENT PENSION FUND, subchapter two,
8.
POLICE PENSION FUND,
9.
TEACHERS’ RETIREMENT SYSTEM,
10.
BOARD OF EDUCATION RETIREMENT SYSTEM OF THE CITY OF NEW YORK,
11.
VIRGINIA RETIREMENT SYSTEM,
12.
PUBLIC SECTOR PENSION INVESTMENT BOARD,
13.
CANADA PENSION PLAN INVESTMENT BOARD,
14.
BRITISH COLUMBIA INVESTMENT MANAGEMENT CORPORATION,
15.
ALBERTA INVESTMENT MANAGEMENT CORPORATION,
16.
CAISSE DE DÉPÔT ET PLACEMENT DU QUÉBEC,
17.
MUNICIPAL GRATUITY FUND,
18.
DPAM EQUITIES L,
19.
SELECT EQUITIES,
20.
DEUTSCHE ASSET MANAGEMENT SA,
21.
DWS INVEST,
22.
XTRACKERS,
23.
XTRACKERS (IE) PUBLIC LIMITED COMPANY,
24.
DWS INVESTMENT GMBH,
25.
TRUSTEES OF THE MINEWORKERS’ PENSION SCHEME LIMITED,
26.
COAL STAFF SUPERANNUATION SCHEME TRUSTEES LIMITED,
27.
NEW YORK STATE COMMON RETIREMENT FUND,
28.
SHELL PENSIONS TRUST LIMITED,
29.
SHELL TRUST (BERMUDA) LIMITED,
30.
SHELL FOUNDATION,
31.
STICHTING SHELL PENSIOENFONDS,
32.
THE INTERNATIONAL BANK FOR RECONSTRUCTION AND DEVELOPMENT,
33.
MUNICIPAL EMPLOYEES PENSION FUND,
34.
ENGINEERING INDUSTRIES PENSION FUND,
35.
METAL INDUSTRIES PROVIDENT FUND,
36.
THE LEATHER INDUSTRY PROVIDENT FUND,
37.
MUNICIPAL WORKERS’ RETIREMENT FUND,
38.
CHEMICAL INDUSTRIES NATIONAL PROVIDENT FUND,
39.
ESCAP SOC LIMITED,
40.
TELKOM RETIREMENT FUND,
41.
MOTOR INDUSTRY PROVIDENT FUND,
42.
AUTO WORKERS PROVIDENT FUND,
43.
BRIDGING PROVIDENT FUND,
44.
SOUTH AFRICAN POLICE SERVICE MEDICAL SCHEME,
45.
SYGNIA LIFE LIMITED,
46.
THE STANDARD BANK OF SOUTH AFRICA LIMITED, optredend als trustee voor Sygnia Collective Investment RF,
47.
THE STANDARD BANK OF SOUTH AFRICA LIMITED, optredend als trustee voor Sygnia Itrix Collective Investment Scheme,
48.
AMPLATS GROUP PROVIDENT FUND,
49.
MAFIKENG CITY COUNCIL PENSION FUND,
50.
KZN MUNICIPAL PENSION FUND,
51.
STEYN CAPITAL SPC,
52.
C+F SA,
53.
UNIVERSAL INVEST,
54.
THE STATE OF CONNECTICUT,
55.
SCHWAB STRATEGIC TRUST,
56.
[eiser sub. 56],
57.
BLUE OCEAN STEYN CAPITAL SA LARGE CAP,
58.
CUMBRIA COUNTY COUNCIL,
59.
[eiser sub. 59 a] , [eiser sub. 59 b] , [eiser sub. 59 c] , [eiser sub. 59 d] , [eiser sub. 59 e] en [eiser sub. 59 f]
60.
LACM EMERGING MARKETS FUND L.P.,
61.
LACM EMII L.P.,
62.
MASAKHANE PROVIDENT FUND,
63.
NATIONAL HOME BUILDERS REGISTRATION COUNCIL PROVIDENT FUND,
64.
NEDBANK LIMITED, optredend als trustee van Prescient Unit Trust Scheme, met betrekking tot portfolio no. 1807 Mergence Equity Prescient Fund and portfolio no. 2295 Mergence CPI +4% Prescient Fund,
65.
NEDBANK LIMITED, optredend als trustee van Prescient Unit Trust Scheme, met betrekking tot portfolio no. 3784 Steyn Capital Equity Prescient Fund,
66.
FIRSTRAND BANK LIMITED, optredend als trustee van SNN Retail Hedge Fund Scheme, met betrekking tot portfolio no. 3552 Steyn Capital SNN Retail Hedge Fund,
67.
FIRSTRAND BANK LIMITED, optredend als trustee van RCIS Retail Hedge Fund, met betrekking tot portfolio no. 3719 RCIS Diversified Equity Fund,
68.
ALLIANZ GLOBAL INVESTORS GMBH,
69.
ALEXANDER FORBES INVESTMENTS,
70.
PRESCIENT LIFE LIMITED,
71.
THE REGENTS OF THE UNIVERSITY OF CALIFORNIA,
72.
STATE STREET BANK AND TRUST COMPANY, optredend als trustee van GMAM Group Pension Trust II,
73.
STATE STREET BANK AND TRUST COMPANY, optredend als trustee van GMAM Investment Funds Trust,
74.
STATE STREET BANK AND TRUST COMPANY CANADA,
75.
THE LOS ANGELES CITY EMPLOYEES’ RETIREMENT SYSTEM,
76.
FIDELITY INSTITUTIONAL FUNDS,
77.
FIDELITY INVESTMENT FUNDS,
78.
FIDELITY FUNDS,
79.
FIDELITY ACTIVE STRATEGY,
80.
CAPFI DELEN ASSET MANAGEMENT SA,
81.
NORGES BANK,
82.
MEAG MUNICH ERGO KAPITALANLAGE,
83.
KOOKMIN BANK,
84.
HSBC INSTITUTIONAL TRUST SERVICES (ASIA) LIMITED,
waarvan de rechtsvorm en vestigingsplaats dan wel woonplaats is vermeld in de dagvaarding,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in de incidenten strekkende tot onbevoegdheid, althans aanhouding, en tot (voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring,
hierna gezamenlijk te noemen: California PERS c.s.,
advocaat mr. K. Rutten te Utrecht,
tegen
1. de naamloze vennootschap
STEINHOFF INTERNATIONAL HOLDINGS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident strekkende tot onbevoegdheid, althans aanhouding, en het incident tot oproeping in vrijwaring,
hierna te noemen: Steinhoff N.V.,
advocaat mr. D.A.M.H.W. Strik te Amsterdam,
2.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika),
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident strekkende tot onbevoegdheid, althans aanhouding, en in het incident strekkende tot (voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat mr. Y. Borrius te Amsterdam,
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika),
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident strekkende tot onbevoegdheid, openstelling tussentijds hoger beroep en uitlating toepasselijk recht,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat mr. M. Holtzer te Amsterdam, voor de zaken tegen eisers in de hoofdzaak 1 en 3 tot en met 84, en mr. J.P. de Korte te Amsterdam, voor de zaak tegen eiseres in de hoofdzaak 2,
4.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] (Zuid-Afrika),
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident strekkende tot onbevoegdheid, althans aanhouding, en in het incident strekkende tot (voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
advocaat mr. M.P.P. van Buuren te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2019, met producties;
  • de incidentele conclusie van Steinhoff N.V., strekkende tot onbevoegdheid, aanhouding, oproeping in vrijwaring en uitlating toepasselijk recht, met producties;
  • de incidentele conclusie van [gedaagde 1] , strekkende tot onbevoegdheid, aanhouding, openstelling tussentijds hoger beroep en uitlating toepasselijk recht, met producties;
  • de incidentele conclusie van [gedaagde 1] , strekkende tot (voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring;
  • de incidentele conclusie van [gedaagde 2] , strekkende tot onbevoegdheid, openstelling tussentijds hoger beroep en uitlating toepasselijk recht;
  • de incidentele conclusie van [gedaagde 3] , strekkende tot onbevoegdheid aanhouding, openstelling tussentijds hoger beroep en uitlating toepasselijk recht;
  • de incidentele conclusie van [gedaagde 3] , strekkende tot (voorwaardelijke) oproeping in vrijwaring, met producties;
  • de conclusie van antwoord van California PERS c.s. in de incidenten, met producties;
  • de akte overlegging producties van Steinhoff N.V., met producties;
  • het proces-verbaal van pleidooi in de incidenten, gehouden op 5 december 2019, met de daarin genoemde pleitnotities;
  • de reacties van California PERS c.s. en [gedaagde 1] van 17 december 2019 en van [gedaagde 2] van 19 december 2019 op het proces-verbaal.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten

De betrokken partijen

2.1.
De Steinhoff-groep is een woonwinkelketen met meer dan 12.000 filialen in meer dan 30 landen en met ongeveer 120.000 werknemers in dienst. De Steinhoff-groep is in 1964 opgericht in Duitsland. Het hoofdkantoor is in 1998 verplaatst naar Stellenbosch.
2.2.
De Steinhoff-groep hing aanvankelijk onder de Zuid-Afrikaanse rechtspersoon Steinhoff International Holdings Ltd. (hierna: Steinhoff Ltd) met een notering aan de aandelenbeurs in Johannesburg. Na een herstructurering in 2015 zijn de aandeelhouders van Steinhoff Ltd aandeelhouder geworden van de Nederlandse rechtspersoon Steinhoff N.V., de nieuwe topholding van de Steinhoff-groep. Deze aandelen kregen een primaire notering aan de aandelenbeurs in Frankfurt en een secundaire notering aan de aandelenbeurs in Johannesburg.
2.3.
Voor de verwerving van de aandelen in Steinhoff Ltd en de notering aan de aandelenbeurzen in Frankfurt en Johannesburg heeft Steinhoff N.V. op respectievelijk 7 augustus 2015 en 19 november 2015 twee prospectussen uitgegeven, in de stukken aangeduid als de Prospectussen.
2.4.
California PERS c.s. vertegenwoordigen als groep van institutionele en professionele beleggers gezamenlijk naar eigen schatting ongeveer 10% van het aandelenkapitaal van de Steinhoff-groep. Deze aandelen zijn gekocht tussen 7 december 2015 en 5 december 2017 op de aandelenbeurzen in Frankfurt en Johannesburg. Deze beleggers zijn gevestigd of woonachtig in Zuid-Afrika, de Verenigde Staten van Amerika, Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, België, Ierland, Bermuda, de Kaaimaneilanden, Noorwegen, Zuid-Korea, China en Nederland.
2.5.
[gedaagde 1] is sinds 1988 betrokken bij de Steinhoff-groep. Sinds 2000 was hij [functie] van Steinhoff Ltd en sinds 2013 was hij [functie] van de Steinhoff-groep. Vanaf 30 november 2015 tot 5 december 2017 was hij [functie] van Steinhoff N.V.
2.6.
[gedaagde 3] is sinds 2003 betrokken bij de Steinhoff-groep, onder meer sinds 2013 als [functie] . Hij is van 30 november 2015 tot 5 januari 2018 [functie] geweest van Steinhoff N.V. Op 30 januari 2018 heeft hij een arbeidsovereenkomst gesloten met Steinhoff Africa Holdings (Proprietary) Ltd. Deze overeenkomst heeft hij in juli 2018 tegen eind september 2018 opgezegd, waarna hij in augustus 2018 is geschorst.
2.7.
Naast [gedaagde 1] en [gedaagde 3] was [betrokkene] [functie] ( [functie] ) van Steinhoff N.V.
2.8.
[gedaagde 2] is sinds 2013 als [functie] betrokken geraakt bij de Steinhoff-groep. Hij is van 30 november 2015 tot en met 13 december 2017 lid van de raad van commissarissen van Steinhoff N.V. geweest waarvan vanaf mei 2016 als [functie] . [gedaagde 2] is daarnaast sinds 2011 [hoedanigheid] en sinds 2015 (indirect) [hoedanigheid] van Steinhoff Ltd. Op 26 april 2018 zijn investeringsvehikels van [gedaagde 2] juridische procedures gestart tegen de Steinhoff-groep in Zuid-Afrika.
De boekhoudkundige onregelmatigheden binnen de Steinhoff-groep
2.9.
Steinhoff N.V. heeft op 6 december 2017 door middel van een persbericht het volgende bekend gemaakt, waarna de koers van het aandeel Steinhoff N.V. in enkele dagen zeer fors is gedaald:

The Supervisory Board of Steinhoff wishes to advise shareholders that new information has come to light today which relates to accounting irregularities requiring further investigation. The Supervisory Board, in consultation with the statutory auditors of the Company, has approached PWC to perform an independent investigation.
[gedaagde 1] , [functie] of Steinhoff has today tendered his resignation with immediate effect and the Board has accepted the resignation.
Steinhoff will update the market as the aforesaid investigation proceeds. The Company will publish the audited 2017 consolidated financial statements when it is in a position to do so. In addition, the Company will determine whether any prior years’ financial statements will need to be restated.
The Supervisory Board has today appointed its Chairman, [gedaagde 2] , as [functie] ( [functie] ) on an interim basis. (…)
Shareholders and other investors in Steinhoff are advised to exercise caution when dealing in the securities of the Group.
2.10.
Op 13 december 2017 heeft Steinhoff N.V. bekend gemaakt dat haar jaarrekening over 2016 moet worden aangepast en dat daarop niet langer kan worden vertrouwd. Op diezelfde dag heeft Deloitte Accountants B.V., de externe accountant van Steinhoff N.V., haar goedkeurende verklaring ingetrokken.
2.11.
Op 2 januari 2018 heeft Steinhoff N.V. bekend gemaakt dat de jaarrekening over 2015 van Steinhoff Ltd (en mogelijk de jaarrekeningen van Steinhoff Ltd voorafgaand aan 2015) moet worden aangepast en dat daarop niet langer kan worden vertrouwd.
2.12.
In het halfjaarverslag over de eerste helft van het boekjaar 2018 heeft Steinhoff N.V. meegedeeld dat haar totale vermogenspositie als gevolg van noodzakelijke wijzigingen (
restatements) met 65,8% afneemt van € 16,7 miljard naar € 5,6 miljard.
2.13.
Op 15 maart 2019 heeft Steinhoff N.V. een overzicht gegeven van de onderzoeksresultaten van PwC (
Overview of forensic investigation). Het PwC-rapport bevat beslaat volgens het persbericht in totaal meer dan 3.000 pagina’s met 4.000 pagina’s aan bijlagen.
Procedures tegen de Steinhoff-groep (voor zover van belang in de incidenten)
2.14.
Op 19 december 2017 heeft de particuliere belegger [belanghebbende 1] bij het Landgericht Frankfurt am Main (hierna: het Landgericht) een vordering ingesteld tegen Steinhoff N.V. tot betaling van schadevergoeding als gevolg van de koersdaling van de Steinhoff-aandelen. In die procedure is ook een verzoek gedaan tot het instellen van een procedure op grond van de
Gesetz über Musterverfahren in kapitalmarktrechtlichen Streitigkeiten(ook wel
Kapitalanleger-Musterverfahrensgesetz, hierna: KapMuG). Als het Landgericht beslist dat het in deze en minimaal negen vergelijkbare procedures gewenst is dat een modeluitspraak wordt gewezen, verwijst zij één van de procedures naar het Oberlandesgericht voor de beantwoording van de door het Landgericht geformuleerde gemeenschappelijke rechtsvragen.
2.15.
Tot 22 januari 2019 zijn er door particuliere beleggers 38 procedures met een gelijksoortige strekking aanhangig gemaakt. Op 23 oktober 2018 heeft het Landgericht een deel van de door Keiner verzochte verklaringen voor recht ontvankelijk verklaard en publicatie van het KapMuG-verzoek bevolen in de
Bundesanzeiger. Deze publicatie vond plaats op 29 oktober 2018. Per deze datum is de procedure van Keiner op grond van artikel 5 KapMuG geschorst in afwachting van een eventuele verwijzing naar het Oberlandesgericht. Na 29 oktober 2018 zijn er nog meer procedures met een gelijksoortige strekking aanhangig gemaakt.
2.16.
Op 16 mei 2019 heeft het Landgericht besloten de procedure van [belanghebbende 1] te verwijzen naar het Oberlandesgericht voor een modeluitspraak. Het Landgericht schorst op grond van artikel 8, eerste lid, KapMuG ambtshalve alle procedures die ten tijde van de KapMuG-procedure aanhangig zijn of worden gemaakt in afwachting van de bindende uitkomst van deze procedure. Van de inmiddels 62 aanhangige procedures zijn er 9 niet geschorst. In deze niet-geschorste procedures moet Steinhoff N.V. van antwoord dienen, waarna zal worden beslist of de zaken alsnog moeten worden geschorst. De KapMuG-procedure is sinds 4 december 2019 op eenstemmig verzoek van partijen aangehouden vanwege schikkingsonderhandelingen.
2.17.
Bij dagvaarding van 2 februari 2018 is de Vereniging van Effectenbezitters (hierna: VEB) op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een collectieve actie gestart tegen Steinhoff N.V. voor de rechtbank Amsterdam. De vorderingen van VEB in die procedure zijn vergelijkbaar met de gevorderde verklaringen voor recht in deze procedure.
2.18.
In het vonnis van 26 september 2018 heeft de rechtbank de incidentele vorderingen van Steinhoff N.V. strekkende tot onbevoegdheid, aanhouding en niet-ontvankelijkheid afgewezen. De incidentele vordering van Steinhoff N.V. strekkende tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde 1] is toegewezen, waarbij de hoofdzaak en de vrijwaringszaak niet zijn gevoegd. De rechtbank heeft de hoofdzaak verwezen naar de rol voor een conclusie van antwoord van Steinhoff N.V. [1]
2.19.
Op 8 augustus 2018 heeft de particuliere aandeelhouder [belanghebbende 2] een verzoek tot het geven van een
certification orderingediend bij de High Court in Johannesburg tegen 42 wederpartijen (
respondents), waaronder de gedaagden in de hoofdzaak in deze procedure.
2.20.
[belanghebbende 2] verzoekt in deze procedure dat bepaalde groepen beleggers in Steinhoff-aandelen worden gecertificeerd als
class. Op grond van deze certificering kan zij namens deze groepen middels een dagvaarding (
issue of summons) een collectieve actie (
class action) instellen tegen de wederpartijen. De High Court heeft nog niet beslist over het verzoek tot certificering.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
California PERS c.s. vorderen – samengevat – dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagden in de hoofdzaak onrechtmatig hebben gehandeld tegenover hen door het openbaar (laten) maken en/of het niet-ingrijpen ten aanzien van die openbaarmaking van per gedaagde gespecificeerde financiële informatie. Daarnaast vorderen zij een (gedeeltelijk) hoofdelijke veroordeling tot een per gedaagde gespecificeerde vergoeding van de koersdaling aan de Duitse en Zuid-Afrikaanse aandelenbeurs, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de aankoop van de aandelen, met de buitengerechtelijke incassokosten en met de proceskosten en nakosten, en vermeerderd met wettelijke rente over die proces- en nakosten, een en ander allemaal, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Op de stellingen van California PERS c.s. in de hoofdzaak wordt hierna, voor zover van belang in de incidenten, nader ingegaan. Gedaagden hebben in de hoofdzaak nog niet geantwoord.

4.De vorderingen in de incidenten

4.1.
Steinhoff N.V. vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • i)
  • ii)
  • iii) Steinhoff N.V. ex art. 210 Rv toestaat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in vrijwaring op te roepen tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen roldatum, welke datum in geval van toewijzing van het onder (ii) en (iii) bepaalde in ieder geval zal liggen op een datum die ligt na de datum van beëindiging van de aanhouding;
onder veroordeling van California PERS c.s. in de kosten van dit geding.
4.2.
[gedaagde 1] vordert in zijn eerste incident dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
zich ten aanzien van hem onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door California PERS c.s. gevorderde verklaringen voor recht, alsmede de door hen gevorderde betaling voor enige vermeende schade; dan wel
zich ten aanzien van hem onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door California PERS c.s. gevorderde verklaringen voor recht, alsmede de door hen gevorderde betaling voor enige vermeende schade, voor zover deze zien op het Prospectus en/of alle, dan wel een deel van, de verwijten, feiten en omstandigheden die hem betreffen in zijn hoedanigheid van bestuurder van Steinhoff Ltd,
Subsidiair:
i. deze procedure ten aanzien van hem wegens proceseconomische redenen aanhoudt:
a. tot het Hof van Justitie de prejudiciële vragen heeft beantwoord in de zaak VEB/BP; dan wel
b. indien de procedure ten aanzien van Steinhoff N.V. wordt aangehouden wegens de Duitse procedure; dan wel
deze procedure ten aanzien van hem wegens proceseconomische redenen aanhoudt tot er een finale en in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen in de Zuid-Afrikaanse procedure, althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, en zich onbevoegd verklaart indien en zodra er een vonnis wordt gewezen in de Zuid-Afrikaanse procedure dat voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn; en
bepaalt dat tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis in dit incident zal openstaan,
Meer subsidiair:
- California PERS c.s. gelast de relevante informatie te verschaffen en pas vonnis in dit incident wijst nadat zij alsnog hebben voldaan aan hun stel- en informatieplicht, en hij aansluitend in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht,
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
- California PERS c.s. veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na de datum van het te wijzen vonnis.
4.3.
[gedaagde 1] vordert in zijn tweede incident dat de rechtbank hem toestaat op een nader door hem te bepalen datum, althans niet eerder dan na zes maanden na de datum van het vonnis in de incidenten, de volgende (rechts)personen (medebestuurders, commissarissen, accountants en vennootschappen binnen de Steinhoff-groep) in vrijwaring te doen oproepen en te bevelen dat zij tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting worden gedagvaard teneinde op de eis in vrijwaring te worden gehoord:
  • [gedaagde 3] ;
  • [betrokkene] ;
  • [partij 1] ;
  • [partij 2] ;
  • [partij 3] ;
  • Deloitte Accountants B.V.;
  • [partij 4] ;
  • Deloitte & Touche, Chartered Accountants (SA);
  • [partij 5] ;
  • Commerzial Treuhand GmbH;
  • [partij 6] ;
  • [partij 7] ;
  • [partij 8] ;
  • Rödl & Partner GmbH;
  • [partij 9]
  • [partij 10] ;
  • Steinhoff N.V.;
  • Steinhoff Ltd.
4.4.
[gedaagde 2] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
- zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van California PERS c.s. jegens hem;
Subsidiair:
- hem in de gelegenheid stelt om tussentijds appel in te stellen tegen het tussenvonnis in dit incident;
Primair en subsidiair:
- California PERS c.s. veroordeelt in de proceskosten.
4.5.
[gedaagde 3] vordert in zijn eerste incident dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. zich ten aanzien van hem onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door California PERS c.s. gevorderde verklaringen voor recht, alsmede van de door hen gevorderde betaling voor enige vermeende schade.
In het geval de rechtbank zich niettemin (geheel of gedeeltelijk) bevoegd mocht verklaren jegens hem, vordert hij dat de rechtbank:
Primair:
2. deze procedure aanhoudt in afwachting van de beantwoording van het HvJEU ten aanzien van de gestelde prejudiciële vragen inzake VEB/BP, en daarna het oordeel in deze zaak te geven, alsdan met inachtneming van de uitspraak van het HvJEU;
Subsidiair:
3. California PERS c.s. beveelt te voldoen aan hun stel- en informatieplicht en pas vonnis te wijzen nadat hij in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht nadat hieraan is voldaan;
Meer subsidiair:
4. bepaalt dat tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis in dit incident zal openstaan;
Zowel primair als subsidiair:
5. California PERS c.s. veroordeelt in de proceskosten.
4.6.
[gedaagde 3] vordert in zijn tweede incident primair dat de rechtbank hem bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis ex art. 210 Rv toestaat de volgende (rechts)personen in vrijwaring op te roepen en te dagvaarden tegen een door de rechtbank te bepalen terechtzitting, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, kosten rechtens:
  • [gedaagde 1] ;
  • Steinhoff N.V.;
  • Deloitte Accountants B.V.;
  • Commerzial Treuhand GmbH;
onder veroordeling van California PERS c.s. in de kosten van dit geding.
Subsidiairvordert [gedaagde 3] , in het geval de rechtbank de verloven, geheel of gedeeltelijk, afwijst, dat de rechtbank bepaalt dat tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis in dit incident zal openstaan.
in alle incidenten
4.7.
California PERS c.s. hebben verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen in de incidenten wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Aanhouding procedure ten aanzien van Steinhoff N.V.

5.1.
Gelet op de statutaire vestigingsplaats van Steinhoff N.V. is de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 4 en 63 van de (in deze zaak – gelet op het internationale karakter van de betrokken rechtsverhouding – toepasselijke) Brussel I
bis-Verordening [2] in beginsel bevoegd om in de hoofdzaak te oordelen over de vorderingen ten aanzien van Steinhoff N.V.
5.2.
Steinhoff N.V. heeft gesteld dat deze procedure moet worden aangehouden tot een finale en in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen in de Zuid-Afrikaanse en/of Duitse (model)procedures.
5.3.
Hoewel Steinhoff N.V. in dit verband primair een beroep doet op artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), zal het aanhoudingsverzoek moeten worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I
bis-Verordening, aangezien deze verordening Europese samenloop- en samenhangbepalingen bevat waarvoor de vergelijkbare nationale bepalingen moeten wijken.
Samenhang met Duitse procedures
5.4.
Aangezien in de Duitse procedures en deze procedure geen sprake is van dezelfde eisende partijen, is geen sprake van samenloop (litispendentie) als bedoeld in artikel 29 Brussel I
bis-Verordening. Dit laat onverlet dat sprake kan zijn van samenhang (connexiteit) tussen de vorderingen in deze procedures.
5.5.
Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht op grond van artikel 30, eerste lid, Brussel I
bis-Verordening zijn uitspraak aanhouden. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat vorderingen samenhangend zijn als daartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Mede gelet hierop moet het begrip ‘samenhang’ autonoom worden uitgelegd. Dit wil zeggen, een uitleg volgens de eigen doelstelling van de bepaling en niet aan de hand van de rechtssystemen van de lidstaten, om zo een eenvormige toepassing van deze bepaling te waarborgen. De uitleg van de bevoegdheidsregels mag dus niet afhangen van de begrippen die door de wetgevers of in de rechtspraak van deze lidstaten in aanmerking worden genomen, of van de specifieke kenmerken van het hoofdgeding. Om een goede rechtsbedeling te verzekeren, moet deze uitleg bovendien ruim zijn en alle gevallen omvatten waarin er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit. [3]
5.6.
Er zijn 39 procedures van particuliere beleggers aangebracht bij het Landgericht voordat deze procedure is aangebracht bij de rechtbank Amsterdam. In deze Duitse procedures werd telkens een verzoek gedaan tot schadevergoeding en een verzoek tot het instellen van een KapMuG-procedure. Het Landgericht heeft inmiddels één van deze Duitse procedures verwezen naar het Oberlandesgericht voor het doen van een modeluitspraak in een KapMuG-procedure. Het is de vraag of met het aanbrengen van de procedures door particuliere beleggers ook de KapMuG-procedure geacht moet worden te zijn aangebracht en of daarmee op dat moment sprake kan zijn van aanhangigheid als bedoeld in artikel 30 Brussel I
bis-Verordening.
5.7.
Artikel 32 Brussel I
bis-Verordening geeft een regeling voor het vaststellen van het tijdstip van aanhangigheid van een zaak bij een gerecht van een lidstaat. Ook de begrippen in deze regeling moeten autonoom worden uitgelegd. Het doel van deze regeling is namelijk de juridische onzekerheden, als gevolg van de grote verscheidenheid van de in de lidstaten bestaande instrumenten ter bepaling van het tijdstip waarop een gerecht is aangezocht, te beperken door middel van een materiële regel op basis waarvan dit tijdstip op eenvoudige en eenvormige wijze kan worden bepaald. [4]
5.8.
Voor de beoordeling van de vraag op met het aanbrengen van de individuele Duitse procedures ook de KapMuG-procedure als aanhangig moet worden beschouwd, is van belang of gesproken kan worden van een procedurele eenheid tussen de individuele procedures en de KapMuG-procedure. Hierbij wegen de volgende omstandigheden een rol. Een verzoek tot het instellen van een KapMuG-procedure kan niet worden gedaan afzonderlijk van een individueel verzoek tot schadevergoeding. Er is ook geen afzonderlijk inleidend stuk nodig voor een verzoek tot het instellen van een KapMuG-procedure. Bovendien wordt de individuele procedure van rechtswege geschorst als het KapMug-verzoek wordt gepubliceerd in de Bondscourant. Daarnaast worden in beginsel ook alle vergelijkbare individuele procedures, die ten tijde van de KapMuG-procedure aanhangig zijn of worden gemaakt, van rechtswege geschorst. Voor al deze geschorste procedures is de modeluitspraak in de KapMuG-procedure bindend. Gelet hierop is sprake van een procedurele eenheid tussen de individuele procedures, voor zover ze geschorst zijn of nog zullen worden in afwachting van de modeluitspraak in de KapMuG-procedure, en deze KapMuG-procedure. Er is immers geen sprake van juridisch zelfstandige of los van elkaar staande procedures. Gelet op deze procedurele eenheid en de doelstelling van artikel 32 Brussel I
bis-Verordening, te weten eenvoudige en eenvormige bepaling van aanhangigheid, moet de KapMuG-procedure geacht worden te zijn aangebracht met hetzelfde inleidende stuk als waarmee de individuele procedures zijn aangebracht.
5.9.
Gelet op het bovenstaande is in dit geval sprake van vorderingen die aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, waarbij de individuele procedures en (daarmee) de KapMuG-procedure in Duitsland eerder zijn aangebracht dan deze procedure in Nederland.
5.10.
Vervolgens is het de vraag of er voldoende inhoudelijke samenhang tussen de vorderingen in deze procedures bestaat. Zowel de Duitse procedures als deze procedure hebben tot doel de vaststelling van aansprakelijkheid en de betaling van een vergoeding van de koersdaling aan gedupeerde beleggers. Gelet hierop is sprake van vorderingen met hetzelfde onderwerp. De Duitse procedures en deze procedure grijpen bovendien terug op hetzelfde feitencomplex, te weten de boekhoudkundige onregelmatigheden die binnen de Steinhoff-groep zijn ontdekt. Afgezien van het onderscheid in het nationale recht tussen de wijze waarop een collectieve actie in Nederland en Duitsland moet worden ingestoken, hebben de door partijen in beide lidstaten ingeroepen rechtsregels ten slotte betrekking op de vaststelling van aansprakelijkheid als gevolg van misleidende financiële informatie, zodat ook de juridische grondslag van de vorderingen in beide lidstaten in voldoende mate identiek is. Gelet hierop is sprake van vorderingen die op dezelfde oorzaak berusten.
5.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden vastgesteld dat een aantal Duitse procedures eerder is aangebracht dan deze procedure en dat deze procedures betrekking hebben op vorderingen met hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak. Gelet hierop is de samenhang tussen de vorderingen in beide procedures in beginsel gegeven. Het gaat in beide procedures immers in de kern om een beoordeling van het handelen van Steinhoff NV jegens
al haar aandeelhouders. In de Duitse procedures zal het Oberlandesgericht een uitspraak doen over de aansprakelijkheid van Steinhoff N.V. voor en de hoogte van de schade als gevolg van de boekhoudkundige onregelmatigheden en haar informatievoorziening daarover. Deze uitspraak zal gezien de aard van de KapMug-procedure van belang zijn voor in beginsel alle Duitse procedures van beleggers tegen Steinhoff N.V. op basis van de boekhoudkundige onregelmatigheden die binnen de Steinhoff-groep zijn ontdekt. Aangezien dat ook de basis is voor de onderhavige procedure, bestaat er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken, als de rechtbank in deze procedure uitspraak zou doen over de gevorderde verklaringen voor recht.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank deze procedure ten aanzien van Steinhoff N.V. kan aanhouden. Gelet op de doelstelling van deze samenhangbepaling, te weten het verzekeren van een goede rechtsbedeling binnen de Europese Unie en het vermijden van het geven van beslissingen die zelfs alleen maar uit logisch oogpunt tegenstrijdig zijn, ziet de rechtbank ook aanleiding om gebruik te maken van deze aanhoudingsbevoegdheid. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de volgende concrete omstandigheden. Er is een zeer hoge mate van samenhang tussen de procedures, zodat eveneens sprake is van een zeer groot gevaar van met elkaar strijdige beslissingen. Ook zijn de Duitse procedures al in een verder gevorderde stand dan deze procedure. Anders dan ten tijde van het tussenvonnis in de zaak tussen VEB en Steinhoff N.V. is inmiddels bijvoorbeeld de KapMuG-procedure opgestart en staat Steinhoff N.V. in de niet-geschorste, individuele procedures voor het nemen van een conclusie van antwoord. Terwijl er bij voortgang in de Nederlandse procedure nog mogelijk vrijwaringsprocedures zullen moeten worden doorlopen, voordat tot een inhoudelijk debat in de hoofdzaak zal kunnen worden overgegaan. Dat de KapMuG-procedure op dit moment is aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen, doet daar onvoldoende aan af, aangezien niet is gesteld of gebleken dat het waarschijnlijk is dat de procedure als gevolg hiervan niet binnen een redelijke termijn zal worden afgerond of beëindigd. Bovendien kan niet op voorhand worden gezegd dat de rechtbank Amsterdam een grotere nabijheid bij de feiten heeft dan de Duitse gerechten. Weliswaar is Steinhoff N.V. in Nederland gevestigd, maar dit is alleen om fiscale redenen; zij heeft in Nederland geen bedrijfsactiviteiten. In Duitsland heeft zij wel bedrijfsactiviteiten en haar aandelen werden mede op de Duitse aandelenbeurs verhandeld.
Conclusie
5.13.
De rechtbank zal de procedure ten aanzien van de vorderingen tegen Steinhoff N.V. op grond van artikel 30, eerste lid, Brussel I
bis-Verordening aanhouden.
Samenhang met de Zuid-Afrikaanse procedure
5.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de incidentele vorderingen in de zaak tegen Steinhoff N.V. op dit moment geen nadere beoordeling. Als echter komt vast te staan dat de aanleiding voor deze aanhouding op enig moment niet meer bestaat, dan kan een beoordeling van deze vorderingen wel weer van belang worden. Met betrekking tot het aanhoudingsverzoek naar aanleiding van de procedure in Zuid-Afrika wordt in dit verband dan ook nu reeds het volgende overwogen.
5.15.
Op grond van artikel 33, eerste lid, Brussel I
bis-Verordening kan een gerecht van een lidstaat een zaak aanhouden als er tussen dezelfde partijen een vordering aanhangig is voor een gerecht van een derde land, die op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft, als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden. De bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat vloeit voort uit de woonplaats van de gedaagde of één van de bijzondere bevoegdheidsgronden van Afdeling 2 van deze verordening. Er wordt verwacht dat het gerecht van het derde land een beslissing zal geven die kan worden erkend en, in voorkomend geval, ten uitvoer gelegd in de lidstaat. Het gerecht van de lidstaat is ervan overtuigd dat de aanhouding nodig is voor een goede rechtsbedeling.
5.16.
Voor een beoordeling, of voldaan is aan deze voorwaarden, is allereerst van belang dat komt vast te staan dat de procedure in Zuid-Afrika eerder aanhangig was dan deze procedure. Hiervoor is van belang of de met de certificeringsprocedure ook de eventueel daarna te voeren collectieve actie geacht moet worden te zijn aangebracht. Het is vooralsnog onduidelijk of voor de beantwoording van deze aanhangigheidsvragen aansluiting gezocht moet worden bij artikel 32 Brussel I
bis-Verordening. De Nederlandse wetgever heeft in het kader van artikel 12 Rv toegelicht dat de aanhangigheid voor de buitenlandse procedure volgens het nationale recht van de desbetreffende staat moet worden bepaald. Als de beoordeling van de samenloop van deze procedure met de Zuid-Afrikaanse procedure op enig moment weer van belang wordt, zal de rechtbank deze vragen dus eerst moeten beantwoorden, waarbij de stand van beide procedures op dat moment van belang kan zijn. Het is mogelijk dat de rechtbank voorafgaand aan deze beantwoording partijen om een nadere standpuntbepaling zal vragen. Iedere beslissing hierover wordt aangehouden.
Bevoegdheid ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
5.17.
Aangezien [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet in Nederland wonen of verblijven, heeft de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel van rechtsmacht, zoals neergelegd in artikel 2 Rv, in beginsel geen rechtsmacht in deze procedure ten aanzien van hen.
5.18.
California PERS c.s. stellen echter dat de rechtbank in deze procedure ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] toch rechtsmacht heeft, omdat sprake is van voldoende samenhang tussen de vorderingen tegen hen en die tegen Steinhoff N.V. ten aanzien waarvan de rechtbank rechtsmacht heeft als bedoeld in artikel 7, eerste lid, Rv.
5.19.
Bij de invoering en latere wijzigingen van de artikelen 1 tot en met 14 Rv heeft de Nederlandse wetgever aansluiting gezocht bij, onder meer, de voorlopers van de Brussel I
bis-Verordening. Bij de uitleg van de commune regels voor internationale rechtsmacht moet daarom in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) over (de voorlopers van) deze verordening. Dit is uiteraard anders als aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJEU. [5] Een en ander brengt onder meer mee dat de alternatieve bevoegdheidsregels moeten worden gezien als uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 2 Rv en daarom in beginsel restrictief moeten worden uitgelegd.
Samenhang met vorderingen tegen Steinhoff N.V.
5.20.
Als in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van één van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem op grond van artikel 7, eerste lid, Rv ook rechtsmacht toe ten aanzien van de andere gedaagden, mits tussen de vorderingen een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Deze bepaling is in belangrijke mate ontleend aan de voorlopers van artikel 8, aanhef en eerste lid, Brussel I
bis-Verordening. Er moet mede gelet hierop worden beoordeeld of tussen de vorderingen een zodanige samenhang bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Beslissingen kunnen niet onverenigbaar worden geacht op de enkele grond van een verschil in de beslechting van de geschillen. Daartoe is vereist dat dit verschil zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. [6]
5.21.
California PERS c.s. stellen in de dagvaarding dat sprake is van samenhang tussen de vorderingen tegen Steinhoff N.V. en die tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , omdat de verwijten betrekking hebben op exact hetzelfde feitencomplex en omdat tegen elke gedaagde dezelfde vorderingen uit hoofde van (een specialis van) onrechtmatige daad zijn ingesteld. In de conclusie van antwoord in de incidenten voegen California PERS c.s. daaraan toe dat, als het falen van één van de gedaagden achterwege zou zijn gebleven, dan de schade voorkomen had kunnen worden. Hiermee is volgens hen de nauwe band tussen de vorderingen en de verwijten een gegeven. Dat gedaagden elkaar in vrijwaring willen oproepen, bevestigt deze verbondenheid, aldus California PERS c.s.
5.22.
California PERS c.s. stellen echter ook dat, hoewel het tot de taak van het bestuur van een vennootschap hoort om financiële informatie openbaar te maken, Steinhoff N.V. op grond van artikel 6:162 BW zelf aansprakelijk is voor misleiding, aangezien deze openbaarmaking geldt als een handeling van de vennootschap zelf. Zij houden [gedaagde 1] en [gedaagde 3] daarentegen als bestuurders onder meer risico-aansprakelijk voor de misleidende voorstelling van de toestand van Steinhoff N.V. als bedoeld in artikel 2:139 BW (en stellen daarnaast – zo begrijpt de rechtbank – dat sprake is van een persoonlijke onrechtmatige daad). California PERS c.s. houden ten slotte [gedaagde 2] als commissaris ook risico-aansprakelijk voor de misleidende voorstelling van de toestand van Steinhoff N.V. als bedoeld in artikel 2:150 BW.
5.23.
Gelet hierop is sprake van vorderingen met afwijkende rechtsgrondslagen. De vorderingen tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben immers (primair) betrekking op een (risico)aansprakelijkheid uit hoofde van hun functie en in ieder geval niet op de door de vennootschap gepleegde onrechtmatige daden, zoals de vordering tegen Steinhoff N.V., maar specifiek op hun rol daarin. Hoewel het onderliggende feitencomplex met betrekking tot de boekhoudkundige onregelmatigheden grotendeels gelijkluidend zal zijn, zullen de vast te stellen feiten en omstandigheden voor de verschillende rechtsgrondslagen daardoor ook ten dele afwijken. Dit is alleen al het geval omdat Steinhoff N.V. een rechtspersoon is en [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] natuurlijke personen zijn met overigens onderling ook nog afwijkende functies en verantwoordelijkheden. Gelet op alle elementen van het dossier ligt een gevaar voor onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting van de vorderingen dan ook niet in de rede, aangezien geen sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Dat de schade voorkomen had kunnen worden als de verweten onrechtmatige gedragingen van één van de gedaagden achterwege waren gebleven, zoals California PERS c.s. stellen, kan in deze stand van de procedure nog niet worden vastgesteld. Bovendien zou met een dergelijke vaststelling de vereiste samenhang niet zonder meer zijn gegeven. De enkele omstandigheid, dat de uitkomst van één van de procedures een weerslag kan hebben op die van de andere, is immers onvoldoende om de in het kader van die twee procedures te geven beslissingen aan te merken als onverenigbaar. [7] Hetzelfde geldt voor de stelling van California PERS c.s. over de onderlinge vrijwaringsverzoeken, waarbij zij overigens miskennen dat deze verzoeken zijn gedaan onder de voorwaarde dat de rechtbank zich bevoegd verklaart en dat [gedaagde 2] geen vrijwaringsverzoek heeft gedaan.
5.24.
Gelet op het bovenstaande kan de Nederlandse rechter in deze procedure ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] geen rechtsmacht ontlenen aan artikel 7, eerste lid, Rv.
Plaats schadebrengende feit
5.25.
California PERS c.s. doen geen beroep op andere rechtsmachtgronden. Gedaagden gaan echter wel in op de rechtsmachtgrond als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder e, Rv. De regels van het (commune) internationale bevoegdheidsrecht zijn in procesrechtelijke zin van openbare orde, zodat de rechtbank ambtshalve moet onderzoeken of haar rechtsmacht toekomt. Gelet hierop wordt het volgende overwogen.
5.26.
Op grond van artikel 6, aanhef en onder e, Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad als het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of kan voordoen. Het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ doelt zowel op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (hierna: Handlungsort) als op de plaats waar de schade is ingetreden (hierna: Erfolgsort). [8]
a)
Handlungsort
5.27.
Het Handlungsort is ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet in Nederland gelegen, omdat niet kan worden aangenomen dat hun handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden in Nederland. Zij waren immers woonachtig en werkzaam in Zuid-Afrika. Dat Steinhoff N.V. formeel gevestigd was in Nederland, doet hier niet aan af. Voor vorderingen die ertoe strekken een bestuurslid van een vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van die vennootschap bevindt het Handlungsort zich immers in de plaats waarmee de door die vennootschap verrichte werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden verband houden. [9] Het ligt in de rede om voor vorderingen die ertoe strekken een bestuurslid of een commissaris van een vennootschap aansprakelijk te stellen voor de informatievoorziening door een vennootschap hetzelfde criterium te hanteren. Het hoofdkantoor van Steinhoff N.V. en haar raad van bestuur waren gevestigd in Zuid-Afrika. Het bestuur van Steinhoff N.V. vond dan ook feitelijk plaats vanuit Zuid-Afrika, waar zich ook de financiële administratie bevond. Bovendien oefende Steinhoff N.V. geen primaire bedrijfsactiviteiten uit op het grondgebied van Nederland, maar richtte zij zich in Europa op andere landen dan Nederland. Gelet hierop hielden haar werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot deze werkzaamheden onvoldoende verband met Nederland, zodat deze plaats niet kan worden aangemerkt als het Handlungsort.
b)
Erfolgsort
5.28.
Als zuiver financiële schade het gevolg is van beleggingsbeslissingen genomen onder invloed van algemeen verspreide, maar onjuiste, onvolledige en misleidende informatie van een internationale beursgenoteerde onderneming, is volgens de Hoge Raad redelijke twijfel mogelijk over het antwoord op de vraag wat een voldoende aanknopingspunt oplevert voor internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter uit hoofde van het Erfolgsort. Om die reden heeft de Hoge Raad op 20 september 2019 in de zaak VEB tegen BP prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJEU. [10]
Conclusie: aanhouding
5.29.
De beantwoording van deze vragen kan ook voor de bevoegdheidsvraag in deze procedure van doorslaggevend belang zijn, zodat de rechtbank aanleiding ziet om de procedure tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in afwachting hiervan aan te houden.
5.30.
Gelet op de aanhouding van de zaken tegen alle gedaagden, behoeven de incidenten op dit moment geen nadere beoordeling. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
houdt in de incidenten en de hoofdzaak tegen Steinhoff N.V. iedere beslissing aan totdat een modeluitspraak in de KapMuG-procedure is gewezen of de daarop gerichte procedure op andere wijze tot een einde is gekomen dan wel kan worden vastgesteld dat niet waarschijnlijk is dat deze procedure binnen een redelijke termijn zal worden afgerond;
6.2.
houdt in de incidenten en de hoofdzaak tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] iedere beslissing aan totdat het HvJEU de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de zaak VEB tegen BP [11] heeft beantwoord;
6.3.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 7 april 2021 voor uitlaten door de meest gerede partij over de in 6.1 en 6.2 bedoelde procedures.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. C. Bakker en mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 26 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6840.
2.De Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54.
3.Vergelijk HvJEU 6 december 1994, ECLI:NL:XX:1994:AD2263,
4.Vergelijk HvJEU 4 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:343,
5.HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443, ro. 4.1.3
6.Vergelijk onder meer HvJEU 27 september 2017, ECLI:EU:C:2017:724,
7.Vergelijk HvJEU 20 april 2016, ECLI:EU:C:2016:282,
8.Vergelijk HvJEU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37,
9.Vergelijk HvJEU 18 juli 2013, ECLI:EU:C:2013:490,
10.HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1400 en HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:925.
11.HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1400.