ECLI:NL:RBAMS:2020:552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
13/669109-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging doodslag en zware mishandeling tijdens vechtpartij

Op 29 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 december 2018 tijdens een vechtpartij twee collega's heeft verwond. De verdachte heeft [persoon 1] met een mes in de buik en het hoofd gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, en [persoon 2] een kopstoot gegeven, waardoor deze een gebroken neus opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en zware mishandeling. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij zichzelf moest verdedigen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [persoon 1] voor de geleden schade als gevolg van de verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669109-18 (Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland ] ) op [geboortedag] 1986,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijvend op het adres: [adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 15 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de raadsvrouw van benadeelde partij [persoon 1] , mr. A.M. Wolf, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij op 25 december 2018 tijdens een vechtpartij [persoon 1] heeft gestoken met een mes en [persoon 2] een kopstoot heeft gegeven.
Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:poging tot doodslag (primair) / zware mishandeling (subsidiair) door [persoon 1] meerdere malen met een mes in zijn buik en hoofd te steken;
Feit 2:zware mishandeling (primair) / poging zware mishandeling (subsidiair) door [persoon 2] een gebroken neus toe te brengen door hem een kopstoot te geven.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir – feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 2 primair (zware mishandeling) bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ongeveer op het moment dat [persoon 2] en [persoon 3] de [geboorteland ] portocabin verlieten, moet verdachte [persoon 1] met een scherp mes hebben gestoken, nog voor de komst van de Litouwers. [persoon 3] treft verdachte en [persoon 1] zittend op het bed aan. Dat scherpe mes is waarschijnlijk bebloed op het bed achtergelaten. Dit gezien het gegeven dat op een van de bedden bloed is aangetroffen in de vorm van het scherpe mes. Door meermalen met kracht in het hoofd en de buik van [persoon 1] te steken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] aan zijn verwondingen had kunnen overlijden.
Ten aanzien van de mishandeling (feit 2) volgt uit de aangifte en getuigenverklaringen dat verdachte [persoon 2] een kopstoot heeft gegeven. Verdachte bekent dit ook. Uit het feit dat aangever er een gebroken neus en een hersenschudding aan over hield, en de doorgedraaide toestand waarin verdachte verkeerde, kan worden afgeleid dat die kopstoot met zeer grote kracht is uitgedeeld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – overeenkomstig haar pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair (poging doodslag) en feit 2 (zware mishandeling dan wel poging daartoe).
Over feit 1 merkt de raadsvrouw op dat verdachte geen bewuste steekbewegingen heeft gemaakt richting [persoon 1] . Omdat verdachte alleen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] door het zwaaien met het mes geraakt zou worden in vitale lichaamsdelen en daardoor zou overlijden. Het zwaaien met het mes was ook niet zo zeer gericht op het doden van [persoon 1] .
Over feit 2 zegt de raadsvrouw dat niet is voldaan aan het bestanddeel ‘wederrechtelijk’, omdat [persoon 2] aan verdachte zou hebben gevraagd om hem te slaan, waarop verdachte hem een kopstoot gaf.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op de avond van 24 op 25 december 2018 vierden een groep collega-vrachtwagenchauffeurs van [geboorteland ] en Litouwse komaf kerstavond in portocabins in de [plaats] (gemeente Uithoorn). Verdachte en [persoon 2] , beiden van [geboorteland ] afkomst, verbleven in portocabin [nummer 1] . De Litouwse vrachtwagenchauffeurs, waaronder [persoon 1] en [persoon 3] , vierden hun kerstavond in de aangrenzende portocabin [nummer 2] . Verdachte en [persoon 2] aten samen en dronken wodka. Later op de avond ontstond er een ruzie tussen hen, waarbij verdachte [persoon 2] een kopstoot gaf. [persoon 2] hield hieraan een gebroken neus en een hersenschudding over. [persoon 3] hoorde vanuit portocabin [nummer 1] lawaai en liep naar [nummer 2] . Hij trof daar [persoon 2] aan met een bebloede neus. Verdachte gedroeg zich agressief richting [persoon 3] en schold hem uit.
Na een uur hoorden de Litouwers weer veel kabaal vanuit [nummer 1] . [persoon 1] en [persoon 3] zijn allebei gaan kijken. Terwijl [persoon 1] naar de wc ging in [nummer 1] , ontstond er ruzie tussen verdachte en [persoon 3] . [persoon 1] haalde de twee uit elkaar. Getuigen namen waar dat verdachte doordraaide. [persoon 3] rende terug naar [nummer 2] om zijn telefoon te halen om de politie te bellen. Verdachte en [persoon 1] bleven achter in portocabin [nummer 1] . Op een gegeven moment heeft verdachte [persoon 1] gestoken met een mes in zijn buik en hoofd. Uit de letselverklaring volgt dat [persoon 1] hieraan (diepe) steekwonden in zijn buik heeft overgehouden en dat zijn dikke darm is geraakt. De Litouwse chauffeurs hoorden ondertussen van [persoon 3] over het conflict en gingen naar portocabin [nummer 1] . Daar zagen zij verdachte zwaaien met een mes. Ze hebben verdachte overmeesterd en hem het mes afhandig gemaakt.
3.3.2.
Feit 1 primair (poging tot doodslag)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door [persoon 1] opzettelijk meermalen met kracht in zijn buik en hoofd te steken. Zij overweegt daartoe als volgt.
[persoon 1] verklaart in zijn aangifte dat verdachte hem tweemaal in zijn buik en in zijn hoofd heeft gestoken. Uit de letselverklaring en de bijgevoegde foto’s blijkt dat [persoon 1] twee wonden in zijn bovenbuik en een wond op zijn hoofd heeft. Dit letsel sluit aan bij de verklaring van [persoon 1] . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [persoon 1] .
Verdachte verklaart dat hij [persoon 1] niet bewust heeft gestoken, maar waarschijnlijk heeft geraakt bij het rondzwaaien met het mes ter verdediging. Het geschetste scenario van verdachte vindt de rechtbank niet aannemelijk. Ten eerste omdat het rondzwaaien met het mes, waarbij hij mogelijk [persoon 1] geraakt zou hebben, niet past bij het geconstateerde steekletsel. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte [persoon 1] moet hebben gestoken vóór het moment dat de groep Litouwers binnen kwam. Want de Litouwers hebben wel gezien dat verdachte met een mes zwaaide, maar geen van hen heeft gezien dat [persoon 1] daarbij werd geraakt, of dat verdachte [persoon 1] stak. Bovendien zaten verdachte en [persoon 1] samen op bed op het moment dat de Litouwers binnenkwamen, en verklaart [persoon 3] dat [persoon 1] op dat moment al bloed op zijn hoofd had. Het steken van [persoon 1] had toen dus al plaatsgevonden. Het zwaaien met het mes vond volgens verdachte pas plaats toen hij omringd werd door de groep Litouwers, en dat was op een later moment.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet?
Verdachte had ruzie met [persoon 3] en [persoon 1] is vervolgens tussenbeide gekomen, waarna hij gestoken werd. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte [persoon 1] niet bewust wilde doden. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [persoon 1] tweemaal met kracht in zijn buik heeft gestoken. Uit de letselverklaring volgt dat het diepe steekwonden waren, waarbij één wond doorliep tot in de dikke darm. De kans dat [persoon 1] hierdoor zou komen te overlijden is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk te noemen. De rechtbank acht het algemeen bekend dat zich in de buik vitale organen bevinden en dat het steken met een mes in de buik dodelijk letsel kan opleveren. Daarnaast heeft verdachte ook nog in het hoofd gestoken.
De hiervoor beschreven handelingen van verdachte zijn onder de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [persoon 1] zou komen te overlijden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
3.3.3.
Feit 2 primair (zware mishandeling)
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat bewezen is dat verdachte [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem een kopstoot te geven.
[persoon 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem op de avond van 24 op 25 december 2018 een kopstoot heeft gegeven. Verdachte heeft bekend dat hij deze kopstoot heeft gegeven, maar verklaart dat [persoon 2] had gevraagd hem te slaan. De rechtbank overweegt dat het geven van de kopstoot wederrechtelijk is geweest, ook als [persoon 2] gevraagd zou hebben om hem te slaan. Verdachte had uit de context op kunnen maken dat dit provocerend bedoeld was. Een dergelijke uitlating rechtvaardigt niet dat hij ook daadwerkelijk een kopstoot geeft.
Uit een Duitse letselverklaring volgt dat [persoon 2] een gecompliceerde breuk aan zijn neus en een hersenschudding aan de kopstoot heeft overgehouden. Zijn neusbeen is in Duitsland operatief rechtgezet en gegipst.
Voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, zijn in elk geval van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Met betrekking tot botfracturen heeft nog te gelden dat een fractuur vanwege de noodzaak en aard van medisch ingrijpen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. [1]
Gelet op het voorgaande is de gebroken neus van [persoon 1] naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de complexiteit van de breuk en de noodzakelijkheid van de operatie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
Feit 1 - primair
op 25 december 2018 te Uithoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- tweemaal, met kracht, met een mes, in de buik van die [persoon 1] heeft gestoken en
- met kracht, met een mes, in het hoofd van die [persoon 1] heeft gestoken;
Feit 2 - primair
op 25 december 2018 te Uithoorn aan [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door [persoon 2] met dat opzet een kopstoot te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zichzelf in deze agressieve toestand en positie gebracht door zijn alcoholinname. Daarnaast is verdachte niet aangevallen, maar hebben de Litouwers verdachte met zijn zwaaiende mes ontzet. Verdachte viel hen aan en verdachte hoefde zichzelf niet te verdedigen. Het letsel dat bij verdachte is ontstaan, past ook bij het door de getuigen beschreven handelen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het steekincident (feit 1) aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd na het handgemeen met [persoon 3] belaagd door vijf personen. Zij sprongen op hem en sloegen hem. Er bestond dus een noodzaak voor verdachte om zich te verdedigen. Verdachte pakte een mes en zwaaide daarmee rond om zo zijn belagers af te schrikken. De verdediging van verdachte stond in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft [persoon 1] niet bewust gestoken en heeft [persoon 1] per ongeluk verwond.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op noodweerexces gedaan. Als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging is verdachte verder gegaan dan geboden was. Terwijl verdachte door meerdere mannen geschopt en geslagen werd, heeft hij [persoon 1] meermalen gestoken.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon 1] gestoken is door verdachte, vóórdat de groep binnenkwam. Op het moment van het steken was verdachte alleen met [persoon 1] in de portocabin.
Het beroep op noodweer ziet op de situatie waarop verdachte werd besprongen door de groep Litouwers en hij zich moest verdedigen met een mes. Aangezien het steken van [persoon 1] zich op een ander moment afspeelde dan het moment waar de verdediging zich op beroept, kan dit niet leiden tot een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ten tijde van het steken van [persoon 1] niet in een situatie bevond waarin hij zichzelf moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Dit betekent dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie en dat de rechtbank evenmin toekomt aan de bespreking van het beroep op noodweerexces.
Omdat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden en evenmin een omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het feit strafbaar en is ook verdachte strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht, als de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:5029), waarbij aan een verdachte die zes steekverwoningen in het bovenlichaam van het slachtoffer had toegebracht, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar is opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Gevolgen voor de slachtoffers
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een zware mishandeling van zijn twee collega’s [persoon 1] en [persoon 2] . [persoon 1] heeft twee steekwonden in zijn buik en één wond op zijn hoofd opgelopen. Uit de slachtofferverklaring van [persoon 1] en wat zijn raadsvrouw op de zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat [persoon 1] meermalen aan zijn inwendig letsel is geopereerd, zowel in Nederland als in Litouwen. Tijdens zijn ziekenhuisopname in Nederland was het niet zeker of [persoon 1] het zou redden, waardoor zijn vrouw met spoed uit Litouwen over moest komen. Hij heeft een lange periode een stoma gehad. Zijn familie heeft hem tijdens zijn maandenlange herstel thuis verzorgd. Naast de pijn heeft [persoon 1] door het incident ook last van nachtmerries en depressieve gevoelens. De littekens op zijn voorhoofd en buik zijn blijvende herinneringen aan het agressieve handelen van verdachte.
Daarnaast heeft verdachte [persoon 2] een kopstoot gegeven, waaraan [persoon 2] een gebroken neus en een hersenschudding overhield. In zijn thuisland is [persoon 2] geopereerd aan zijn neus vanwege de complexiteit van de breuk. Hij heeft ook nog een tijd lang last gehad van de gevolgen van het agressieve gedrag van verdachte.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] en [persoon 2] . Behalve de impact van de feiten op de slachtoffers en hun familie, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
De rechtbank heeft allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van (gewelds)delicten. Gelet op de omstandigheden die avond en het blanco strafblad, weegt de rechtbank mee dat het een eenmalig incident lijkt te zijn geweest, dat door overmatig alcoholgebruik erg uit de hand gelopen is. De rechtbank ziet geen groot herhalingsgevaar.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie. Gelet op de ernst en de aard van de bewezen geachte feiten is desalniettemin een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een schadevergoeding van € 44.247,30 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit:
1. extra reis- en verblijfskosten echtgenote (€ 445,00)
2. extra reiskosten verdachte (€ 463,47)
3. ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 780,00)
4. apotheekkosten (€ 243,06)
5. verband- en ontsmettingsmiddelen (€ 450,00)
6. verlies van arbeidsvermogen (€ 4.112,55)
7. plastische chirurgie (€ 1.000,00)
8. opstellen van medische verklaring (€ 20,00)
9. vertaalkosten van medische documenten (€ 233,22)
De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 36.500,00 aan smartengeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de extra reis- en verblijfskosten van echtgenote en ziekenhuisdaggeldvergoeding niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rest van de gevorderde materiële en immateriële schade moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak, en omdat de beoordeling van de Engelse stukken een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade en verzoekt zij het immateriële deel te matigen tot een bedrag van € 5.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [persoon 1] door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële kostenposten nrs. 2-6 kunnen worden toegewezen, omdat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezen verklaarde feit en de kosten. De verdediging heeft ten aanzien van deze kostenposten geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de overige kostenposten overweegt de rechtbank als volgt.

1. Extra reis- en verblijfskosten echtgenote

Deze kosten vallen niet onder ‘rechtstreekse schade’, maar kunnen als ‘verplaatste schade’ worden gezien, zoals bedoeld in art. 6:107 lid 1 onder a Burgerlijk Wetboek. [2] Op deze kostenpost is geen verweer gevoerd door de verdediging. De rechtbank wijst deze materiële schade toe.

6. Verlies van arbeidsvermogen

Het verlies van het arbeidsvermogen is voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd. De rechtbank wijst deze materiële schade toe.

7. Plastische chirurgie

Dit betreft toekomstige schade. Er is onvoldoende concreet onderbouwd dat deze kosten gemaakt zullen worden. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze materiële schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9. Vertaalkosten van medische documenten

Dat de stukken in het Engels zijn vertaald, staat een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet in de weg. Gelet op het gegeven dat de raadsvrouw van verdachte ter zitting niet om een uitleg heeft gevraagd over deze stukken en de rechtbank ervan uit gaat dat de raadsvrouw de Engelse taal voldoende beheerst, concludeert de rechtbank dat de documenten voor iedereen begrijpelijk en leesbaar waren. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de vertaalkosten. De rechtbank wijst deze materiële schade toe.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [persoon 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 10.000, -. De rechtbank acht daarbij mede van belang de langdurige medische behandeling die het slachtoffer heeft moeten ondergaan, en de grote ontsierende littekens die het slachtoffer aan zijn verwondingen heeft overgehouden.
Het resterende bedrag van € 26.500, - wordt afgewezen. De rechtbank waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- , en neemt daarmee een beslissing op de civiele vordering in zijn geheel. Voor het aanbrengen van het overige deel bij de civiele rechter is geen plaats.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van
€ 16.747,30toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 16.747,30 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 december 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 16.747,30 te betalen aan de Staat ten behoeve van [persoon 1] . Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, geldt een maximale gijzeling van (118) dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen:
36f, 45, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
poging tot doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde
zware mishandeling
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 16.747,30(zestienduizendzevenhonderdzevenenveertig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 25 december 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af, behalve ten aanzien van de post ‘plastische chirurgie. Ten aanzien van deze post verklaart de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van
€ 16.747,30(zestienduizendzevenhonderdzevenenveertig euro en dertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 25 december 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening. bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een maximale gijzeling van
118 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 29 januari 2020.
[...]

Voetnoten

1.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.4-2.6.
2.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.8.