ECLI:NL:RBAMS:2020:5238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
13/752186-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 december 2019 door Frankrijk is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in de voormalige Sovjet-Unie en thans gedetineerd in Nederland, wordt gevraagd om overgeleverd te worden aan de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 7 februari 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat er in bepaalde Franse detentie-instellingen, zoals Nîmes en Bordeaux-Gradignan, een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden. De Franse autoriteiten hebben echter garanties gegeven dat de opgeëiste persoon niet in deze instellingen zal worden geplaatst. De verdediging heeft betoogd dat er nog steeds een risico bestaat op schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, vooral gezien recente rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie afgewogen en geconcludeerd dat de garanties van de Franse autoriteiten voldoende zijn om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.K. Glerum als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752186-19
RK nummer: 20/43
Datum uitspraak: 18 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2019 door
de Procureur van de Republiek bij de Arrondissementsrechtbank van Lyon(Frankrijk) en het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (voormalige Sovjet-Unie thans Georgië) op [geboortedag] 1990
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 februari 2020. Het verhoor heeft toen plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Ede en door een tolk in de Georgische taal.
Bij tussenuitspraak van 21 februari 2020 is de behandeling van de vordering heropend en vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst teneinde aan de Franse autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in de detentie-instelling te [plaats] .
Bij e-mail van 7 mei 2020 heeft de de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet zal worden geplaatst in de detentie-instelling(en) te [plaats] .
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Ede, heeft per e-mail van 27 mei 2020 zijn schriftelijk standpunt ingediend. De officier van justitie heeft op 1 juni 2020 haar standpunt per e-mail ingediend.
Ter zitting van 4 juni 2020 is de behandeling van de vordering hervat. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Georgische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Tussenuitspraak van 21 februari 2020

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 21 februari 2020 waarin zij de identiteit van de opgeëiste persoon heeft vastgesteld, de grondslag en inhoud van het EAB heeft beoordeeld, alsmede de strafbaarheid van de feiten. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

3.Detentieomstandigheden

3.1.
Tussenuitspraak
De rechtbank heeft in deze zaak in de tussenuitspraak van 21 februari 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) het volgende overwogen, zakelijk weergegeven.
- Allereerst is het toetsingskader van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake
Aranyosi en Căldăraruvan 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) uiteengezet.
- Vervolgens is vastgesteld dat in eerdere uitspraken van de rechtbank is geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest, zie ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 en ECLI:NL:RBAMS:2017:6648.
- Ten aanzien van de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat er nadere gegevens van de Franse uitvaardigende justitiële autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden, zie ECLI:NL:RBAMS:2019:655.
- De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 december 2019 in deze zaak de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon niet zal worden gedetineerd in de strafinstellingen van Nîmes en Bordeaux-Gradignan.
- De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de uitspraak van het EHRM van 30 januari 2020 (
J.M.B. e.a./Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115). De rechtbank oordeelt in haar tussenuitspraak dat hieruit volgt dat ook ten aanzien van de detentie-instelling in Fresnes sprake is van bewijzen dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
3.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd nu er een concrete en gerechtvaardigde vrees bestaat dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk onmenselijk of vernederend zal worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest. Daar doet niet aan af dat de Franse autoriteit gegarandeerd heeft dat de opgeëiste persoon niet gedetineerd zal raken in de detentie-instellingen te Fresnes, Nîmes of Bordeaux Gradignan.
Op 24 maart 2020 heeft het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (“CPT”) namelijk een rapport gepubliceerd waaruit kan worden opgemaakt dat er meerdere detentie-instellingen in Frankrijk zijn waar een reëel gevaar bestaat dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Daar komt bij dat uit de media blijkt dat er op 22 maart 2020 rellen zijn uitgebroken in het detentiecentrum te d'Uzerche (Corrèze) en op 24 maart 2020 in de gevangenis van Tarascon.
Ten slotte heeft het CPT in de periode van 4 tot en met 18 december 2019 een bezoek gebracht aan diverse Franse detentie-instellingen en moet het rapport nog worden gepubliceerd.
De rechtbank zou de beslissing moeten aanhouden tot de inhoud daarvan bekend is.
3.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat nu de opgeëiste persoon niet in de detente-instellingen van Nîmes, Bordeaux-Gradignan en Fresnes zal worden geplaatst, er geen sprake zal zijn van een risico op schending van artikel 4 Handvest. Het CPT-rapport van 24 maart 2020 waar de raadsman naar verwijst ziet op instellingen en centra waar personen gedetineerd zijn die in vreemdelingendetentie zijn geplaatst en is naar het oordeel van het OM daarom niet van belang in de onderhavige overleveringszaak. Nadien zijn er geen berichten meer van rellen geweest en er is geen sprake van recente informatie op grond waarvan een risico op schending van artikel 4 Handvest kan worden aangenomen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Bij e-mail van 7 mei 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet zal worden geplaatst in de detentie-instelling(en) te Fresnes. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee het eerder vastgestelde algemene reële gevaar, dat personen die aldaar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, voor de opgeëiste persoon weggenomen.
Het door de raadsman aangehaalde CPT-rapport van 24 maart 2020 maakt dit niet anders nu dit rapport met name ziet op detentie-instellingen waar vreemdelingen verblijven.
De overige door de verdediging geuite zorgen geven, gelet op het toetsingskader in de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake
Aranyosi en Căldăraru, geen aanleiding tot een ander oordeel.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om toekomstige rapporten af te wachten voordat zij een beslissing kan nemen.
De rechtbank verwerpt het verweer en zal de overlevering van de opgeëiste persoon toestaan.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur van de Republiek bij de Arrondissementsrechtbankvan Lyon (Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.