ECLI:NL:RBAMS:2019:654

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
13/751619-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in het kader van een mogelijke no-deal Brexit

Op 31 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 november 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria in 1977, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 17 januari 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de details van het EAB besproken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de aanstaande Brexit, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid op zichzelf niet voldoende was om de overlevering uit te stellen of te weigeren. De rechtbank verwees naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd gesteld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering zijn rechten zou verliezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB aan alle wettelijke eisen voldeed. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751619-16
RK-nummer: 18/8048
Datum uitspraak: 31 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juli 2016 door de
District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Westminster Magistrates’ Court(het Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant for arrest issued by Staines Magistrates Court on 9th September 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Detentieomstandigheden: Brexit

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd, omdat inmiddels bijna zeker is dat een
no-deal Brexitzal volgen en dat het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019 niet langer een lidstaat van de Europese Unie zal zijn. Aldus kan vanaf dat moment niet langer aan het Verenigd Koninkrijk worden overgeleverd, maar zal de uitleveringsprocedure van kracht worden. Evenmin kan de opgeëiste persoon zich vanaf die datum beroepen op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Volgens de raadsman is nu sprake van een andere situatie dan aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 september 2018 (C-327/18 PPU). Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overlevering niet dient te worden geweigerd, heeft de raadsman (subsidiair) verzocht nieuwe prejudiciële vragen te stellen. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden tot na 29 maart 2019, teneinde te kunnen vaststellen of inderdaad sprake is van een zogenaamde harde
Brexit.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet slaagt.
Blijkens het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU brengt de omstandigheid dat het Verenigd Koninkrijk kennis heeft gegeven van zijn voornemen zich uit de Europese Unie terug te trekken, op zichzelf beschouwd niet mee dat de behandeling van het EAB in afwachting daarvan moet worden uitgesteld of geweigerd. Dit is alleen anders als er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering en na terugtrekking uit de Europese Unie het gevaar loopt dat hem de rechten worden ontnomen die zijn erkend in – onder meer – het kaderbesluit en het Handvest.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan niet gebleken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de overwegingen van het HvJ EU onder 52 en volgende van het voornoemde arrest, waarin onder meer is opgemerkt dat:
- het Verenigd Koninkrijk partij is bij het EVRM en dat de verdere deelname van het Verenigd Koninkrijk aan dit verdrag ook niet verbonden is met het lidmaatschap van de Unie, zodat het besluit om zich terug te trekken uit de Unie geen invloed heeft op zijn verplichting om het EVRM na te leven (van welk verdrag de in het kader van overlevering relevante bepalingen overeenkomen met die van het Handvest);
- de rechten die van toepassing zijn op de periode na de overlevering die een overgeleverde persoon kan ontlenen aan het kaderbesluit in essentie overeenkomen met de rechten die het Verenigd Koninkrijk gehouden is te eerbiedigen op grond van het Europees Verdrag betreffende uitlevering en/of op grond van nationale wetgeving.
De rechtbank gaat er in het verlengde van deze overwegingen van uit dat het Verenigd Koninkrijk na zijn terugtrekking uit de Unie de fundamentele rechten van de over te leveren persoon zal eerbiedigen en de essentiële inhoud van de aan het kaderbesluit ontleende rechten die van toepassing zijn op de periode na de overlevering, zal toepassen ten aanzien van de over te leveren persoon. Tastbare aanwijzingen die een ander oordeel rechtvaardigen ontbreken immers.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Judge (Magistrates’ Court) sitting at Westminster Magistrates’ Courtten behoeve van het in het Verenigd Koninkrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.