ECLI:NL:RBAMS:2020:4802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
13.751.509-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 juli 2020 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de procedure in verschillende zittingen behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. Tijdens de zittingen is de garantie van terugkeer besproken, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Franse detentie-instellingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Franse autoriteiten toegestaan, met inachtneming van de relevante wetgeving en jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.509-20
RK nummer: 20/3234
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 maart 2020 door
the Public Prosecutor’s Office, Marseille Court of Justice(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 september 2020. Het verhoor heeft door middel van een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek op 10 september 2020 geschorst tot de zitting van
17 september 2020, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de rechtbank van informatie, zoals door haar voorgesteld, te voorzien.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 17 september 2020. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest warrant issued on 14th February 2020 by Ms Trubuilt, investigating judge at the Court of Justice of Marseille, Public Prosecutor’s Office n° 1728200245, Judicial investigation n° 417/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op elk van deze feiten naar Frans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft onder meer de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het IRC heeft per e-mail van 12 augustus 2020 de volgende vraag gesteld:
Mr [opgeëiste persoon] has been shown to have the Dutch nationality. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant, and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in France after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
-
I kindly request this guarantee of return.
De Vice-Procureur Section JIRS Criminalité Organisée Parquet Marseille heeft de volgende garantie gegeven:
- there is no difficulty regarding the law penal that the execution of sentence takes place in the homeland or the hostcountry of Mr [opgeëiste persoon] in the situation where he would be condemned, because of the right of the presumption of innocence.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie op de zitting van
10 september 2020 gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Franse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
Het onderzoek is in Frankrijk aangevangen, het bewijs bevindt zich in Frankrijk en de medeverdachten worden ook in Frankrijk berecht.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Detentieomstandigheden

7.1.
Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op dit moment een algemeen reëel gevaar dat personen die zijn gedetineerd in de detentie-instellingen in Nîmes en Fresnes onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). [1] Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van
31 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:655) geoordeeld dat op dit moment geen algemeen gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat – gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing – nadere gegevens van de Franse uitvaardigende justitiële autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
Bij e-mail van 1 september 2020 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden gedetineerd, omdat Nîmes te ver verwijderd is van Marseille.
7.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon graag snel naar Frankrijk wordt overgeleverd. Natuurlijk mag het niet zo zijn dat de opgeëiste persoon in Frankrijk het risico loopt op een mensonterende behandeling. Vanwege de afstand naar Marseille zal de opgeëiste persoon niet in Nîmes worden geplaatst. Dat impliceert dat Frêsnes en Bordeaux niet voor de hand liggen, nu die instellingen nog veel verder van Marseille liggen. Op dit punt wordt geen verweer gevoerd.
7.3.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 25 juli 2018 in de zaak ML (ECLI:EU:C:2018:589) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de beschikbare informatie volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden gedetineerd in de detentie-instellingen in Nîmes, Fresnes of Bordeaux-Gradignan. De overlevering kan daarom worden toegestaan.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 september 2020 volgt dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden gedetineerd in de detentie-instellingen in Nîmes, Fresnes of Bordeaux-Gradignan. Ten aanzien van Fresnes en Bordeaux-Gradignan komt de rechtbank tot die conclusie omdat die detentie-instellingen in afstand verder dan Nîmes van Marseille verwijderd zijn. Mede gelet op de aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie, volgt daaruit dat er geen individueel reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Frankrijk zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat, voor wat betreft de detentie-instelling in Bordeaux-Gradignan, de vraag of in deze detentie-instelling sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in deze zaak niet behoeft te worden beantwoord. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Public Prosecutor’s Office, Marseille Court of Justice(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2020.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam 30 mei 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3763), 17 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6648) en 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102).