ECLI:NL:RBAMS:2020:4026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
13/751471-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot interneringsmaatregel

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie, Parket Antwerpen in België. De vordering tot overlevering werd ingediend op 30 mei 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1979 in België, die momenteel gedetineerd is in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 30 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon via videoverbinding werd gehoord.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. De opgeëiste persoon heeft een interneringsmaatregel opgelegd gekregen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW), die seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie omvat. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, maar de rechtbank oordeelde dat er geen beletselen zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie overwogen met betrekking tot de detentieomstandigheden in België en de behandeling van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751471-20
RK nummer: 20/2669
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 mei 2020 door het Openbaar ministerie, Parket Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (België)
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Akkaya, advocaat te Helmond.
Gelet op de maatregelen die de rechtbank wegens de uitbraak van het coronavirus heeft genomen, is de opgeëiste persoon via een videoverbinding gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis met beslissing tot invrijheidstelling op proef van de Kamer voor Bescherming Maatschappij te Antwerpen (KBM) van 13 december 2018, en later aangepast bij vonnis van 13 februari 2020 en het vonnis van 27 mei 2020 van de KBM waarbij de invrijheidstelling op proef is herroepen. Referentie: B18/379, B20/0036 en B20/1080.
Eerder werd aan de opgeëiste persoon driemaal de interneringsmaatregel opgelegd:
- bij beschikking van de Raadkamer van Antwerpen op 8 mei 1998;
-door de correctionele rechtbank te Antwerpen op 15 september 1998; en
-op 4 september 2015 door de correctionele rechtbank Hasselt, later bevestigd door het Hof van Beroep op 25 februari 2016.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 juli 2020 blijkt dat voornoemde drie titels op tegenspraak zijn gewezen. De opgeëiste persoon is bij de behandelingen ter terechtzitting aanwezig geweest en is bijgestaan door zijn raadsman.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een interneringsmaatregel van onbepaalde termijn, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen en voornoemd arrest.
Deze vonnissen en dit arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW de feiten vallen op deze lijst onder nummer 4, te weten:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Interneringsmaatregel voor onbepaalde duur

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om nadere informatie te verkrijgen uit België over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na overlevering.
De Rechtbank van eerste Aanleg Antwerpen heeft in haar vonnis tot herroeping van de invrijheidsstelling op proef van 27 mei 2020 bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in de afdeling tot bescherming van de Maatschappij van de inrichting te Merksplas of Turnhout. Dat zijn gevangenissen. Uit het vonnis blijkt bovendien dat de opgeëiste persoon niet langer welkom is in Vzw Basis en dat een alternatieve reclassering niet voor ligt. Er dreigt aldus een grote achteruitgang in (medische) behandeling en opvang. Door een plaatsing in de gevangenis van Merksplas of Turnhout worden grondrechten van de opgeëiste persoon geschonden.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft meerdere malen geoordeeld dat veroordeelden aan wie een interneringsmaatregel is opgelegd, niet de nodige zorg en begeleiding in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) krijgen, maar in een gewone gevangenis geplaatst worden en geen enkel uitzicht hebben op re-integratie in de samenleving. Zo blijkt ook uit het rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 8 maart 2020. Het EHRM heeft in het
pilot-judgement [1] België opgedragen om deze problemen binnen twee jaar op te lossen. De opgeëiste persoon betwist uitdrukkelijk dat de problemen door de Belgische autoriteiten zijn opgelost.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het verweer niet kan slagen. De officier van justitie heeft als eerste aangevoerd dat de door de raadsman aangehaalde zaken waarin het EHRM heeft geoordeeld dat geïnterneerden niet de juiste zorg en begeleiding in een FPC krijgen, in deze zaak niet van belang zijn, omdat de problematiek van de opgeëiste persoon niet vergt dat hij in een FPC wordt geplaatst.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 juli 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in een psychiatrische annex van de gevangenis van Merksplas of Turnhout. De opgeëiste persoon zal, indien hij daarvoor open staat, worden behandeld. De opgeëiste persoon wordt enkel in een gevangenis geplaatst zodat een nieuw reclasseringsplan kan worden opgesteld. Volgens de officier van justitie blijkt niet van een met het artikel 4 van het Handvest strijdige situatie voor geïnterneerden. De officier van justitie heeft ter onderbouwing verwezen naar uitspraken van deze rechtbank van 2 juni 2020 [2] en 10 juli 2020 [3] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de uitspraken van het EHRM, waaronder
the pilot-judgementvan 6 september 2016 zag op geïnterneerden in een
prison environment without suitable treatment for mental condition or any prospect of social reintegration.De door het EHRM aangekaarte problematiek ziet op zaken waar geïnterneerden niet (tijdig) geplaatst worden in een FPC. In de zaak van de opgeëiste persoon speelt dit niet, omdat de psychiatrische problematiek van de opgeëiste persoon geen opname in een FPC vereist. De opgeëiste persoon was immers ver gevorderd in het interneringstraject en was al op proef in vrijheid gesteld en woonde in een Beschut wonen instelling.
Uit het vonnis van de Rechtbank van eerste Aanleg Antwerpen van 27 mei 2020 en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 juli 2020 blijkt, dat de opgeëiste persoon na overlevering tijdelijk in een psychiatrische annex of op een afdeling tot bescherming van de Maatschappij van de inrichting te Merksplas of Turnhout zal verblijven, teneinde een reclasseringsplan op te stellen. Tijdens zijn periode in de detentie-instelling van Merksplas of Turnhout zal de opgeëiste persoon een behandeling worden aangeboden.
Voor personen aan wie de interneringsmaatregel is opgelegd bestaat in het algemeen geen reëel gevaar op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. De verdediging heeft in dit kader, dan wel in het specifieke geval van de opgeëiste persoon, geen
objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens [4] naar voren gebracht die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij de detentie-instellingen Merksplas of Turnhout betreffen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. De rechtbank is van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.

6.Asielaanvraag

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden, om een beslissing op de asielaanvraag van de opgeëiste persoon in Nederland af te wachten. De Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) is volgens de opgeëiste persoon in staat om een betere en individuele beoordeling te geven over een eventuele schending van mensenrechten, ex artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in België.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een asielaanvraag de overlevering niet in de weg staat. Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2013. [5]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd levert geen grond tot weigering van de overlevering op (zie in deze zin artikel 9, eerste en tweede lid, Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), 26 juni 2013, L 180/60, en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2010, zaak C-306/09, ECLI:EU:C:2010:626 (I.B.), punt 43).

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar ministerie, Parket Antwerpen (België).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C.W.M. Giesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.EHRM 6 september 2016,
2.Rechtbank Amsterdam. 2 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2766
3.Rechtbank Amsterdam, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3467
4.HvJ EU, 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198).
5.Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6944