ECLI:NL:RBAMS:2013:6944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13.737.795-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 juli 2013 door Duitsland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1972, is momenteel gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, vallen onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 september 2013, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 9 OLW, omdat de opgeëiste persoon al langer dan vijftien jaar gedetineerd is. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB een zogenaamd lijstfeit betreft en dat de opgeëiste persoon niet is veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar tot een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon nog steeds onder deze maatregel valt en dat de overlevering niet geweigerd kan worden op deze grond.

Daarnaast werd door de verdediging aangevoerd dat de lopende asielprocedure in Nederland een beletsel voor de overlevering zou vormen, omdat dit in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM. De rechtbank verwierp dit verweer, stellende dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op asielprocedures. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering moet worden toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon de vrijheidsbenemende maatregel in Duitsland zal ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.737.795-13
RK nummer: 13/5310
Datum uitspraak: 11 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 juli 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2013 door
de Hoofdofficier van Justitie, Staatsanwaltschaft Hildesheim(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “[locatie]” (PPC) te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
-
voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van 21.01.1999 van het Landgericht Hildesheim, referentienummer 26 KLs 19 Js 27301/97;
-
tenuitvoerleggingsarrestatiebevel van 26 juli 2013 van de Staatsanwaltschaft Hildesheim.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel van onbepaalde duur, te weten een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Uit het e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 juli 2013 blijkt dat:
- de Duitse rechter één keer per jaar de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidssanctie toetst en
- het
Landgericht Hildesheimlaatstelijk op 8 februari 2013 heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon nog steeds lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en het nog steeds waarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon ernstige misdrijven zal begaan.
De vrijheidsbenemende maatregel is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in het e-mailbericht van 17 september 2013 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Verweren

5.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, 2°, OLW
5.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, 2°, OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 september 2013 blijkt dat de maximum strafbedreiging naar Duits recht vijftien jaren gevangenisstraf bedraagt. De opgeëiste persoon is echter al langer dan vijftien jaren gedetineerd, zodat de genoemde bepaling van toepassing is.
5.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangezien het EAB een zogenaamd lijstfeit betreft, hoeft het EAB volgens de rechtspraak van de rechtbank niet de maximumstrafbedreiging te vermelden. De Duitse rechter heeft de opgeëiste persoon ontslagen van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en heeft aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd. De duur van deze maatregel is onbepaald, maar de Duitse rechter toetst jaarlijks de voortzetting van deze maatregel. Onlangs heeft een dergelijke toetsing plaatsgevonden, waarbij de Duitse rechter heeft geoordeeld dat het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis nog steeds noodzakelijk is.
5.1.3
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, 2°, OLW luidt als volgt:
Overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan:
(…)
e. hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld, in gevallen waarin:
(…)
2º. de opgelegde straf of maatregel niet meer voor tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging vatbaar is.
Kennelijk heeft de raadsman bedoeld te stellen dat de in Duitsland opgelegde sanctie niet meer voor (verdere) tenuitvoerlegging vatbaar is, omdat de duur van de al in Duitsland ondergane vrijheidsbeneming de op de feiten gestelde maximale gevangenisstraf overstijgt.
Aan de opgeëiste persoon is echter niet een gevangenisstraf, maar de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd, welke maatregel van
onbepaaldeduur is. De omstandigheid dat de tijd die de opgeëiste persoon ter tenuitvoerlegging van deze maatregel in vrijheidsbeneming heeft doorgebracht de maximale duur van de - niet opgelegde - gevangenisstraf overstijgt, betekent dan ook niet dat de maatregel niet meer voor (verdere) tenuitvoerlegging vatbaar is. Ook uit de onder 2 genoemde beslissing van het
Landgericht Hildesheimvan 8 februari 2013 volgt dat de maatregel voor (verdere) tenuitvoerlegging vatbaar is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
5.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW
5.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft in Nederland asiel aangevraagd. De aanvraag richt zich tegen Duitsland, niet tegen zijn staat van herkomst Turkije. De overlevering aan Duitsland, terwijl de asielprocedure in Nederland nog loopt, zou in strijd zijn met het in artikel 6, eerste lid, EVRM neergelegde recht op een
fair trialen levert dus de weigeringsgrond van artikel 11 OLW op.
5.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanvragen van asiel in Nederland geen weigeringsgrond oplevert, maar hooguit een beletsel voor feitelijke overlevering. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd
De opgeëiste persoon heeft op 9 augustus 2013 asiel aangevraagd. Het eerste verhoor heeft op diezelfde datum plaatsgevonden. Op 12 augustus 2013 is op grond van artikel 9, eerste lid, van de zogenaamde Dublin-verordening aan Duitsland verzocht om de asielprocedure over te nemen. Duitsland is daarmee akkoord gegaan. Op 18 september 2013 heeft nog een verhoor plaatsgevonden. De opgeëiste persoon had tot 24 september 2013 de gelegenheid om aanvullingen aan te voeren. Na deze datum zal de zogenaamde Dublin-beschikking worden geslagen, waartegen de opgeëiste persoon een rechtsmiddel zal kunnen aanwenden.
In het onderhavige geval levert de lopende asielprocedure evenmin een beletsel voor feitelijke overlevering op. De opgeëiste persoon kan de uitkomst van de asielprocedure immers in Duitsland afwachten, omdat Turkije niet het land is dat om zijn overlevering heeft gevraagd.
5.2.3
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6, eerste lid, EVRM is niet van toepassing op asielprocedures, “as they do not concern the determination of either civil rights and obligations or of any criminal charge”, zoals bedoeld in die bepaling (EHRM 23 november 2012, nr. 75203/12 (Kochieva e.a./Zweden), § 41; zie ook EHRM (Grote Kamer) 5 oktober 2000, nr. 39652/98 (Maaouia/Frankrijk), § 40). Het beroep op artikel 11 OLW stuit reeds daarop af.
Ook overigens levert de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland asiel heeft aangevraagd niet een grond tot weigering van de overlevering op (zie in deze zin HvJ 21 oktober 2010, zaak C-306/09, (I.B.), punt 43).
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Hoofdofficier van Justitie, Staatsanwaltschaft Hildesheimten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. C.W. Inden en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C