7.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een preventieve last. Daarbij is van belang dat eiseres op 9 juli 2017 niet heeft gehandeld volgens het veiligheidsplan. Er was dus sprake van een overtreding van de vergunningsvoorschriften. Uit het dossier blijkt dat eiseres en verweerder steeds meningsverschillen hadden over zaken die met dit onderwerp te maken hebben, zoals het al dan niet mogen aanbieden van VIP-tafels. Niet is gebleken dat het handelen van eiseres hierbij na verloop van tijd is veranderd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het gevaar voor herhaling van de overtreding voor de hand lag, zodat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Intrekking bonus verruimde openingstijden
8. Omdat uit het voorgaande volgt dat verweerder mocht overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, kon verweerder ook de bonus verruimde openingstijden intrekken.
Toezending gewijzigde exploitatievergunning
9. Nadat verweerder het primaire besluit heeft genomen, heeft verweerder eiseres op 11 januari 2018 een gewijzigde exploitatievergunning toegestuurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 11 januari 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat de gewijzigde vergunning het gevolg is van het primaire besluit waarin de bonus verruimde openingstijden is ingetrokken. De brief van 11 januari 2018 brengt dus geen wijziging in rechten en plichten mee. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de toezending van de gewijzigde exploitatievergunning moet worden gezien als het verstrekken van een overzicht van de reeds geldende vergunningsvoorwaarden.
10. Eiseres voert aan dat de brief van 11 januari 2018 is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Een exploitatievergunning heeft per definitie rechtsgevolg, omdat uit artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) volgt dat een horecaonderneming te allen tijde het besluit tot verlening van de exploitatievergunning moet kunnen overleggen en het zonder dit document dus niet mogelijk is om conform de APV een horecazaak te exploiteren. Ook heeft de brief van 11 januari 2018 rechtsgevolg, omdat de voorschriften uit de oude vergunning vanaf dat moment niet meer golden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 11 januari 2018 geen besluit is in de zin van de Awb. Zoals verweerder heeft toegelicht, golden de voorschriften die in de op 11 januari 2018 toegezonden vergunning waren opgenomen namelijk ook al voordat verweerder deze brief verstuurde. De toezending van de gewijzigde exploitatievergunning brengt daarom geen wijziging in rechten en plichten mee. Anders dan eiseres stelt, was het wel mogelijk om voorafgaand aan het ontvangen van de brief van 11 januari 2018 te exploiteren in overeenstemming met de APV. Eiseres was toen namelijk in het bezit van een geldige exploitatievergunning. Dat daarin geen actueel overzicht was opgenomen van de rechten en plichten van eiseres, maakt dit niet anders. Ook het feit dat onderaan de toegezonden exploitatievergunning een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat het al dan niet opnemen van een rechtsmiddelenclausule niet van doorslaggevende betekenis is voor het bepalen van het besluitkarakter.De rechtbank concludeert daarom dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 11 januari 2018 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Om deze reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de gronden die eiseres over de inhoud van de exploitatievergunning heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Na het opleggen van de last onder dwangsom heeft de politie op 18 februari 2018 en op 1 april 2018 een controle uitgevoerd in [Club] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit deze controles volgt dat eiseres zich niet aan haar veiligheidsplan heeft gehouden. De vrouwelijke agenten zijn bij de controles namelijk niet gevisiteerd en hebben daarmee een voorkeursbehandeling gekregen. Daarnaast leidt verweerder uit de processen-verbaal van de controles af dat eiseres VIP-tafels of vergelijkbare arrangementen heeft aangeboden, terwijl eiseres dit sinds de heropening van haar bedrijf in november 2017 niet meer mocht. Gelet hierop is verweerder conform stap 2 van het stappenplan overgegaan tot het nemen van het invorderingsbesluit.
13. De rechtbank stelt voorop dat uit overweging 4.1 tot en met 7.2 volgt dat verweerder de onder 3 genoemde last onder dwangsom mocht opleggen. Bij de toetsing van het invorderingsbesluit kan de rechtbank alleen een oordeel geven over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de last onder dwangsom heeft overtreden.
14. Eiseres voert aan dat zij de last onder dwangsom niet heeft overtreden. Eiseres vindt dat de passages in het veiligheidsplan over visitatie moeten worden toegepast als richtlijn, omdat deze niet onder alle omstandigheden letterlijk uitvoerbaar zijn. Fouillering heeft geen meerwaarde bij vrouwen met nauwsluitende kleding en beveiligers voelen zich in zulke gevallen niet vrij om een privaatrechtelijke oppervlakkige veiligheidsfouillering uit te voeren. Bovendien staat het zonder duidelijke noodzaak letterlijk uitvoeren van de visitatierichtlijnen op gespannen voet met de privacy en persoonlijke integriteit van vrouwelijke bezoekers. Verder had [Club] geavanceerde detectiepoorten, zodat visitatie niet altijd nodig was voor het waarborgen van de veiligheid. Gelet hierop vindt eiseres dat zij er alles aan gedaan heeft om het visitatiebeleid uit te voeren. Verder voert eisers aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij VIP-tafels of vergelijkbare arrangementen heeft aangeboden. Er hoefde niet betaald te worden voor de tafels en het was iedereen toegestaan om aan een tafel plaats te nemen, op voorwaarde dat minimaal € 450,- werd uitgegeven. Ook wijst eiseres er op dat de prijzen van de consumpties en de wijze van serveren in de hele club gelijk waren. Er werd dus geen voorkeursbehandeling gegeven bij de betreffende tafels.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het invorderingsbesluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de aan haar opgelegde last onder dwangsom heeft overtreden. Uit de processen-verbaal van de controles blijkt namelijk dat tijdens beide controles geen privaatrechtelijke oppervlakkige veiligheidsfouillering is uitgevoerd bij de vrouwelijke politieagente, terwijl uit het veiligheidsplan volgt dat dit bij iedereen gebeurt die de club binnenkomt. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de controle van 1 april 2018 dat de beveiliging niets met de tas van de vrouwelijke agente heeft gedaan, terwijl in het veiligheidsplan staat dat visiteren mede inhoudt dat meegevoerde bagage wordt doorzocht. Dit betekent dat eiseres haar veiligheidsplan niet heeft gevolgd. De stelling van eiseres dat de visitatierichtlijnen in de praktijk niet strikt uitvoerbaar zouden zijn, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In het veiligheidsplan staat namelijk dat iedereen wordt gevisiteerd. Zoals de rechtbank onder 6.3 heeft overwogen, is het voor de rechtbank een gegeven dat eiseres zich aan de voorschriften uit het veiligheidsplan moest houden. Dat is niet gebeurd. Omdat eiseres de vergunningsvoorschriften alleen al vanwege het niet volgen van de visitatierichtlijnen uit het veiligheidsplan heeft overtreden, gaat de rechtbank niet in op de argumenten die eiseres over het aanbieden van VIP-tafels of vergelijkbare arrangementen heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. V.F.J. Bernt, leden, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: