In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2020 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die verdacht werd van twee gevallen van schennis van de eerbaarheid. Het verzoek strekte tot het toekennen van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, die de verzoeker had gemaakt in het kader van zijn verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, geboren in 1970, zich had laten bijstaan door mr. J.J. van ‘t Hoff, een raadsman uit Tilburg. De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het verzoekschrift op 13 november 2019 was ingediend en de behandeling van de zaak plaatsvond zonder mondelinge behandeling, in verband met coronamaatregelen. De rechtbank heeft de kosten van de raadsman beoordeeld en vastgesteld dat de in rekening gebrachte uren bovenmatig waren, maar dat er ook gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een schadevergoeding van € 5.859,52 toe te kennen voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.