In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verdachte, geboren in voormalig Joegoslavië, tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De verdachte verzocht om een vergoeding van € 6.760,65 voor gemaakte kosten. De advocaat-generaal heeft het verzoek in raadkamer behandeld en geconcludeerd dat de vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift slechts tot het standaardtarief van € 280,00 of € 550,00 bij toelichting zou moeten worden toegewezen. De advocaat van de verzoeker heeft zich hierbij aangesloten, maar voegde toe dat de gedeclareerde reistijd feitelijk was.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig is ingediend en dat de strafzaak zonder straf of maatregel is geëindigd. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor vergoeding van de rechtsbijstand, maar niet voor de volledige reiskosten en reistijd van de advocaat. Het hof heeft geoordeeld dat het niet billijk is dat de kosten in volle omvang voor rekening van de Staat komen, gezien de keuze van de verzoeker voor een advocaat die verder weg gevestigd is. Uiteindelijk heeft het hof de verzochte vergoeding gematigd en vastgesteld op € 5.041,05, met een extra toekenning van € 550,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De totale vergoeding bedraagt dus € 5.591,05, waarvan de beslissing op 25 mei 2016 is uitgesproken.