ECLI:NL:RBAMS:2020:3511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/751496-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verzetsgarantie

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 juni 2020 en betreft een EAB uitgevaardigd door het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo, Italië, op 19 december 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, is in Nederland gedetineerd en wordt beschuldigd van diefstal, waarvoor een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 2 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht om de overlevering te weigeren, omdat de Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat de opgeëiste persoon geen straf meer hoeft uit te zitten, mits hij Italië verlaat. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen overeenkomst is met de Italiaanse autoriteiten over de executie van de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering, op basis van garanties van de Italiaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen over de verzetsgarantie die aan de opgeëiste persoon is gegeven. De rechtbank heeft de vraag gesteld of de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of beslissing en of hij recht heeft op een nieuw proces of hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en zal de opgeëiste persoon en een tolk oproepen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751496-20 (EAB II)
RK nummer: 20/2779 (EAB II)
Datum uitspraak: 16 juli 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2019 door het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats,
[adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentie adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire
Inrichting.
De vordering is gelijktijdig behandeld met de vordering tegen de opgeëiste persoon met parketnummer 13/751152-20 (EAB I).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis met nummer 989/2013 van de gewone rechtbank van Viterbo van 4 december 2013, dat uitvoerbaar is geworden op 16 mei 2014 (referentie 110/2015 SIEP).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, twee maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzocht de overlevering te weigeren, omdat de opgeëiste persoon geen straf meer in Italië hoeft uit te zitten. De Italiaanse autoriteiten hebben toegezegd de openstaande gevangenisstraffen niet ten uitvoer te zullen leggen, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon naar Roemenië terug zou keren en zich niet meer op Italiaans grondgebied zou begeven. De raadsvrouw heeft haar standpunt onderbouwd met een verwijderingsbevel van 6 juni 2009, waarin is beslist dat de opgeëiste persoon Italië dient te verlaten. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om op dit punt nadere vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat naar aanleiding van het standpunt van de raadsvrouw door het Openbaar Ministerie navraag is gedaan bij de Italiaanse autoriteiten over een eventuele overeenkomst met betrekking tot executie van de opgelegde straf. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 25 juni 2020 laten weten dat van zo’n overeenkomst geen sprake is. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie, van oordeel dat uit het verwijderingsbevel niet blijkt dat de opgelegde straf is kwijtgescholden of niet zal worden geëxecuteerd. Sterker nog, uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de Italiaanse autoriteiten de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf ten uitvoer wensen te leggen en dat zijn aanwezigheid in Italië om die reden alsnog gewenst is. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of het verwijderingsbevel ertoe leidt dat de Italiaanse autoriteiten afzien van tenuitvoerlegging.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Uit punt 3.4 onderdeel d) van het EAB blijkt de volgende garantie:
“De beslissing is niet in persoon aan de betrokkene betekend, maar na zijn overlevering zal die beslissing onverwijld aan betrokkene worden betekend, en op het moment van betekening van de beslissing zal de betrokkene uitdrukkelijk in kennis worden gesteld van het recht op een nieuw proces of op de mogelijkheid van beroep, waaraan betrokkene het recht heeft deel te nemen en dat de mogelijkheid biedt de zaak opnieuw ten gronde te beoordelen, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing, en betrokkene zal in kennis worden gesteld van de termijn waarbinnen hij een nieuw proces moet vragen of beroep moet instellen, en die termijn zal __ dagen zijn.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 25 juni 2020 het volgende verklaard:
“With reference to the Judgment of 4 December 2013, become final on 16 May 2014, [naam opgeëiste persoon] will be allowed, within the term provided for by Article 175 paragraph 2 bis of the Code of Criminal Procedure, that is 30 days starting from the date of surrender abroad, to submit a request for an out of time appeal of that judgment.”
Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de door de door de uitvaardigende justitiële autoriteit gegeven verzetsgarantie, geen toereikende verzetsgarantie in de zin van art 12 OLW betreft.
Een
out of time appealis niet een onvoorwaardelijk hoger beroep of verzet. De raadsvrouw heeft in dit kader verwezen naar uitspraken van deze rechtbank van 19 februari 2019 [1] en 28 mei 2019 [2] . Volgens de Italiaanse advocaat van de opgeëiste persoon, zou hij in dat geval slechts toegelaten worden tot het instellen van verzet als vast komt te staan dat hij nooit op de hoogte is geraakt van het vonnis. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde op dit punt informatie op te vragen, omdat onder deze omstandigheid niet kan worden gesproken van een onvoorwaardelijke verzetsgarantie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is van een
out of time appeal.Dat betekent dat de opgeëiste persoon alleen voor het instellen van hoger beroep of verzet in aanmerking komt, indien wordt aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het betreffende vonnis. Dat is in de zaak van de opgeëiste persoon het geval, nu in onderdeel d) van het EAB staat dat het vonnis niet aan hem is betekend. De officier van justitie heeft zich betreffende het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoet aan de vereisten van artikel 12, aanhef en onder sub 2 OLW.
Uit de uitspraak van 19 februari 2019, voornoemd, blijkt dat
artikel 175 paragraph 2 bis van het Italiaanse Wetboek van Strafvorderingbepaalt dat de verdachte op zijn verzoek een nieuw termijn krijgt voor het instellen van verzet of hoger beroep, tenzij hij daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden. Bij vonnissen gewezen na de wetswijziging in 2005 ligt de bewijslast inzake de wetenschap van het bij verstek gevoerde proces niet langer bij de opgeëiste persoon. De rechter zal na het instellen van het verzet onderzoeken of de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of beslissing. In de zaak van 19 februari 2019 is door de Italiaanse officier van justitie aangegeven dat de opgeëiste persoon destijds als onvindbaar is aangemerkt en dat daarom de verwachting bestaat dat het Italiaanse gerecht het verzoek tot verzet of hoger beroep zal toestaan. De rechtbank heeft in deze zaak, gelet op de in het EAB vermelde informatie en de aanvullende brief van de Italiaanse officier van justitie, de overlevering toegestaan.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat in deze zaak, na het (tijdig) instellen van verzet, een rechter zal dienen te beslissen of de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en of hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden. De rechtbank beschikt niet over aanvullende informatie om te kunnen beoordelen of die vragen ontkennend of bevestigend zullen worden beantwoord en of de opgeëiste persoon aldus zal beschikken over een onvoorwaardelijke verzetgarantie in de zin van artikel 12, aanhef en onder sub 2 OLW. De rechtbank acht zich op dit punt onvoldoende voorgelicht en zal daarom het onderzoek heropenen en schorsen, teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag voor te leggen:
-
Heeft de opgeëiste persoon daadwerkelijk kennis gehad van de procedure of van de beslissing en heeft hij vrijwillig afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden?
-
Zal hij na overlevering daadwerkelijk toegelaten worden tot het instellen van verzet en zal hij het recht hebben daaraan deel te nemen en bestaat dan de mogelijkheid dat de zaak opnieuw ten gronde wordt beoordeeld, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en kan dat leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing?

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vervolgings-EAB, omdat er sprake is van een niet-onherroepelijke veroordeling door een rechter. Daarom dient te worden beoordeeld of de Italiaanse officier van justitie die het EAB heeft uitgevaardigd voldoende onafhankelijk is om als uitvaardigende rechterlijke autoriteit te kunnen gelden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om uit te zoeken of daarvan al dan niet sprake is.
Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, omdat het onderhavige EAB is uitgevaardigd door dezelfde persoon die in EAB I wordt aangeduid als een “substituut officier van justitie”. Een substituut officier van justitie kan volgens de raadsvrouw niet aangemerkt worden als een rechterlijke autoriteit. Deze functie komt volgens de raadsvrouw eerder overeen met de Nederlandse functie van parketsecretaris, die de officier van justitie assisteert, maar zelf geen magistraat is. Mocht het EAB zijn uitgevaardigd in opdracht van de officier van justitie, is de raadsvrouw van oordeel dat de Italiaanse officier van justitie niet voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht, waardoor ook zij niet kan opereren als uitvaardigende rechterlijk autoriteit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de zaak aan te houden, teneinde vragen te stellen aan de Italiaanse autoriteiten.
De officier van justitie heeft gesteld dat er sprake is van een bevoegde uitvaardigende autoriteit. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 12 december 2019 in de zaak ZB [3] en naar een uitspraak van deze rechtbank van 7 januari 2020. [4] en naar een uitspraak van deze rechtbank van 7 januari 2020 [5] . Een substituut officier van justitie dient volgens hem te worden vergeleken met een ‘normale’ officier van justitie in Nederland. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar meerdere Belgische en Italiaanse uitspraken, waarbij is overgeleverd met als uitvaardigende justitiële autoriteit een substituut officier van justitie of een substituut procureur-generaal.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het EAB vermeld staat dat het is uitgevaardigd door het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo (Italië) op grond van een vonnis van de rechtbank van 4 december 2013, dat uitvoerbaar is geworden op 16 mei 2014. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbaar en onherroepelijk vonnis. Dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om een nieuw rechtsmiddeltermijn te verzoeken, doet daar niet aan af. Die omstandigheid onderstreept immers dat de termijn voor het instellen van een gewoon rechtsmiddel al verstreken is. De zaak betreft aldus een executie-EAB. Volgens eerder genoemde uitspraak van het HvJ EU van 12 december 2019 geldt de eis van een beroepsmogelijkheid tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, niet in geval van een executie-EAB.
De uitvaardigende justitiële autoriteit betreft het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo. De “substituut officier van justitie” betreft enkel de vertegenwoordiger van die autoriteit. De eisen uit de arresten van het HvJ EU gelden ten aanzien van die uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht om een EAB uit te vaardigen.
Op 2 juli 2020 heeft de rechtbank van de uitvaardigende justitiële autoriteit een brief ontvangen die ziet op de onafhankelijk van Italiaanse officieren van justitie. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
“The Italian Constitution excludes Public Prosecutors from the sphere of influence of the executive power and places them in their own right in the sphere of independence of the Judicial authority, that is safeguarded by a Superior Council of the Judiciary, whose members are elected to the extent of two thirds by judges, and that has competence in the field of appointments, promotions, transfers and disciplinary proceedings.
Under Article 104 of the Constitution “the judiciary is an autonomous and independent order vis a vis any other power”. As a result Public Prosecutors have not only been placed out of the dependence of the Minister of Justice, but they have also obtained the same guarantees as the judges responsible for giving rulings (with whom they share the same career) that protect their professional position from any intrusion of the executive power.
In Italy, in particular, public prosecutors are judges included in the judicial order and participate in the unified culture of jurisdiction, in the sense that they belong to the same order, the judiciary, of judges and as such they are and must be fully independent.”
De rechtbank ziet, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding om aan te nemen dat de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt niet juist is. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde informatie blijkt dat het Arrondissementsparket bij de rechtbank van Viterbo voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht en voldoet daarmee aan de eisen die het HvJ EU in zijn arrest van 12 december 2019 stelt om als niet-rechterlijke instantie te worden aangemerkt als een “uitvaardigende justitiële autoriteit”. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

5.1.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

6.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat er sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse detentie-instellingen. Er is door de Italiaanse autoriteiten op 4 maart 2020 een garantie afgegeven, maar die ziet niet specifiek op de zaak van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Op basis van de garantie van 4 maart 2020 zijn recent overleveringen toegestaan. De opgeëiste persoon loopt na overlevering geen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking op 4 maart 2020 onder meer de volgende (algemene) garantie gegeven:
“In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.”
Aan de hand van een beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. De rechtbank is, gelet op bovenstaande garantie van de Italiaanse autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden vormen geen beletsel voor overlevering. De rechtbank verwijst tevens naar haar uitspraak van 12 maart 2020 ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde het antwoord op de in rubriek 3.1 gestelde vraag af te wachten.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen voornoemd nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 19 februari 2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:1163
2.Rechtbank Amsterdam, 28 mei 2019 ECLI:NL:RBAMS:2019:4105
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 12 december 2019 ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079)
4.Rechtbank Amsterdam, 7 januari 2020, ECLI:RBAMS:2020:54
5.Rechtbank Amsterdam, 7 januari 2020, ECLI:RBAMS:2020:54