Op 28 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Colombiaanse man aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering geweigerd, omdat er geen onvoorwaardelijke verzetgarantie was. De zaak werd behandeld op openbare zittingen op 10 en 28 mei 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1962 in Colombia, gedetineerd was in Nederland en dat het EAB was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten op 14 februari 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding werd gemaakt van een veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf door de Italiaanse rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de eisen van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) betrokken. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de Italiaanse justitiële autoriteit niet voldeed aan de eisen van de OLW, omdat de opgeëiste persoon niet alleen moest voldoen aan de eisen voor het tijdig instellen van verzet, maar ook moest bewijzen dat hij niet in staat was om binnen de wettelijke termijn appel in te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een onvoorwaardelijke verzetgarantie, wat een noodzakelijke voorwaarde is voor overlevering.
De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.