3.1.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel D) onder 3.4 van het EAB het volgende verklaard:
De beslissing is niet in persoon aan de betrokkene betekend, maar
na zijn overlevering zal die beslissing onverwijld aan betrokkene worden betekend, en
op het moment van betekening van de beslissing zal de betrokkene uitdrukkelijk in kennis worden gesteld van het recht op een nieuw proces of op de mogelijkheid van beroep, waaraan betrokkene het recht heeft deel te nemen en dat de mogelijkheid biedt de zaak opnieuw ten gronde te beoordelen, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing, en
betrokkene zal in kennis worden gesteld van de termijn waarbinnen hij een nieuw proces moet vragen of beroep moet instellen, en die termijn zal 30 dagen zijn.
Gabriella Viglione, officier van justitie bij het Arrondissementsparket te Cuneo (Italië), heeft bij brief van 31 januari 2019 onder meer het volgende verklaard:
Het vonnis gewezen op 24.6.2008 door de rechtbank in Saluzzo is destijds uitgesproken buiten de aanwezigheid van de verdachte [opgeëiste persoon] . … De rechtbank van Saluzzo heeft door tussenkomst van Bureau Interpol verzocht te onderzoeken of [opgeëiste persoon] op het grondgebied van Albanië te vinden was. Op die verzoeken is nooit antwoord gekomen van de Albanese autoriteiten.
Op grond van het bovenstaande is [opgeëiste persoon] onvindbaar verklaard ingevolge artikel 159 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering (CCP) en is bepaald dat de betekeningen zouden plaatsvinden door afgifte van een kopie aan de raadsman.
Het vonnis werd niet aangevochten door de toegewezen raadsman en is onherroepelijk geworden op 20.7.2009.
Artikel 175, lid 2 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering, gewijzigd door artikel 1 van het Wetsbesluit van 21.2.2005, nr. 17 en zoals omgezet in een wet met wijzigingen door de Wet nr. 60 van 22.4.2005, bepaalt dat de verdachte op zijn verzoek een nieuwe termijn krijgt voor het instellen van rechtsmiddelen, tenzij hij daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden. Hiertoe voert de rechterlijke autoriteit iedere noodzakelijke controle uit.
In het onderhavige geval kan [opgeëiste persoon] binnen de termijn bepaald in artikel 175, lid 2 bis, ofwel binnen 30 dagen vanaf de datum van overlevering door het buitenland, een verzoek doen om een nieuwe termijn om het door de Rechtbank van Saluzzo gewezen vonnis aan te vechten.
Aangezien alle betekeningen hebben plaatsgevonden bij de toegewezen raadsman, met wie hij, zo mag men gevoeglijk aannemen, nooit een werkelijke, beroepsmatige band heeft opgebouwd, en aangezien uit de processtukken niet is gebleken dat de veroordeelde kennis heeft gehad van de procedure die is beslecht met het vonnis in eerste aanleg, is dit parket van oordeel dat in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden, zodat het Gerechtshof in positieve zin zal beslissen zodra het verzoek zal zijn gedaan om een nieuwe termijn om de beslissing aan te vechten en dat [opgeëiste persoon] dus het vonnis, gewezen door de Rechtbank van Saluzzo op 24.6.2008, zal kunnen aanvechten.
Er wordt op gewezen dat in soortgelijke gevallen, namelijk in een proces waarin berechting heeft plaatsgevonden bij afwezigheid van de verdachte en met betekeningen die hebben plaatsgevonden aan de toegewezen raadsman, het Gerechtshof van Turijn een nieuwe termijn heeft gegeven voor het instellen van een rechtsmiddel, mits het verzoek was gedaan binnen 30 dagen volgend op de datum van overlevering door het buitenland.
In een eerdere uitspraak (5 april 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2088, die betrekking had op een vonnis uit 2009) heeft deze rechtbank geoordeeld dat de in die zaak verstrekte verzetgarantie niet aan te merken was als onvoorwaardelijke verzetgarantie, omdat de opgeëiste persoon ingevolge het in die zaak van toepassing zijnde artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering (CCP) diende te bewijzen dat hij niet op de hoogte was van de datum en plaats van de terechtzitting en/of dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het vonnis en de mogelijkheid om daartegen appel in te stellen. In deze zaak is aan de orde een vonnis uit 2008 en is gebleken dat artikel 175 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering is gewijzigd bij wetsbesluit nr. 17 van 21-2-2005. Bij vonnissen gewezen na deze wetswijziging uit 2005 ligt de bewijslast inzake de wetenschap van het bij verstek gevoerde proces niet langer bij de opgeëiste persoon, maar is het de rechter die na het instellen van het verzet onderzoekt of de opgeëiste persoon “daadwerkelijk kennis heeft gehad van de procedure of van de beslissing en hij vrijwillig heeft afgezien van het recht om te verschijnen of een rechtsmiddel aan te wenden”.
De Italiaanse officier van justitie heeft in de geciteerde brief aangegeven dat de opgeëiste persoon destijds, na een onderzoek van Interpol, onvindbaar is verklaard conform artikel 159 van het Italiaanse Wetboek van Strafvordering en dat zij verwacht dat het gerecht positief zal beslissen over het verzet, mede omdat de Italiaanse rechter dat in vergelijkbare gevallen eerder heeft gedaan.
Het
Oberlandesgericht Frankfurt am Main,Beschl. V. 14.11.2017, Az.: 2 Ausl A 17/17, ECLI:DE:OLGHE:2017:1114.2AUSL.A17.00 heeft destijds de overlevering aan Italië, waarin een zelfde verzetgarantie als in deze zaak gegeven, na onderzoek toelaatbaar geacht, met onder meer een verwijzing naar het vonnis van het Italiaanse Hof van Cassatie van 9-11-2017, waarin is aangegeven dat de regeling van het verzet in overeenstemming diende te worden gebracht met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Dit brengt de rechtbank tot een ander oordeel over de Italiaanse verzetgarantie dan in genoemde uitspraak van 5 april 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de in onderdeel D) onder 3.4 van het EAB gegeven verzetgarantie – bezien in samenhang met de brief van de Italiaanse officier van justitie en de hierboven genoemde jurisprudentie – aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.