ECLI:NL:RBAMS:2020:3503

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
13/752100-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Hongarije met betrekking tot oplichtingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een onderzoek naar oplichtingshandelingen en verduistering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld. De verdediging voerde aan dat er een reëel gevaar bestond voor een onmenselijke behandeling en dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zou krijgen in Hongarije. De rechtbank oordeelde echter dat er geen algemeen risico was voor een eerlijk proces en dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormden voor overlevering. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie te verkrijgen over de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, en heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon in het licht van de juridische situatie in Hongarije.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752100-19 (EAB I)
RK nummer: 20/1750
Datum uitspraak: 30 juni 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2019 door de
District Court of Sopron(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.W. Verberkmoes, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Hongaarse taal.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van
het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire
Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst. Zij verwijst daartoe naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan de 90 dagentermijn gedetineerd te houden in geval van zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
domestic arrest warrantuitgevaardigd door de
Police Stationvan Sopron op 6 juni 2018 (referentienummer 08050/1596/2017) en op 14 mei 2019 goedgekeurd door de
District Attorney's Officevan Sopron (referentienummer B.1764/2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering voor de in het EAB genoemde feiten is van belang of de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank moet daarom nagaan of de in het EAB genoemde feiten en omstandigheden, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Nederland, strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft.
Het EAB betreft zes feiten die naar Hongaars recht zijn aan te merken als een vorm van
embezzlement(verduistering). De beschuldiging luidt telkens dat de opgeëiste persoon diensten en/of goederen heeft aangeboden, welke door de afnemers daarvan zijn aanbetaald, terwijl deze diensten of goederen nimmer zijn verricht of geleverd en de afnemers ook hun aanbetaling niet hebben teruggekregen.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde omstandigheden niet zonder meer volgt dat deze feiten, indien zij zouden hebben plaatsgevonden in Nederland, strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft. Naar Nederlands recht is de enkele omstandigheid dat iemand zich voordoet als een bonafide partij bij een overeenkomst, die hij vervolgens niet (geheel) nakomt, onvoldoende om te spreken van oplichting of een ander strafbaar feit, zoals de in onderdeel e) van het EAB genoemde verduistering. Dit kan anders zijn in geval van specifieke gedragingen die erop zijn gericht bij de wederpartij een onjuiste voorstelling van zaken te laten ontstaan om daar misbruik van te maken. Ook andere bijkomende omstandigheden, zoals het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid, het gebruiken van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels om een ander tot de afgifte van een goed te bewegen kunnen ertoe leiden dat sprake is van oplichting. Uit de feitsomschrijvingen in het EAB blijkt niet van dergelijke omstandigheden. Wellicht zijn die omstandigheden er wel. De rechtbank wenst graag te vernemen of de feitsomschrijving in het EAB op dit punt aanvulling behoeft. De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en aan de officier van justitie te verzoeken om deze vraag voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

5.Detentieomstandigheden

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd, omdat er sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Hongarije geen beletsel vormen voor overlevering. Ze heeft daarbij verwezen naar recente jurisprudentie van deze rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar uitspraak van 27 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6354) heeft geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen.
Het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) heeft in het
Report to the Hungarian Government on the visit to Hungary carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 20 to 29 November 2018van 17 maart 2020 verslag gedaan van een onderzoek naar de detentieomstandigheden in Hongarije. In dat rapport is vastgesteld dat zich geen schendingen hebben voorgedaan van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Gelet op dit rapport, maar ook op de reactie daarop van de Hongaarse regering waarin wordt ingegaan op alle door de CPT geuite zorgen en aanbevelingen, kan niet de conclusie worden getrokken dat aan Hongarije overgeleverde personen in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of een vernederende behandeling lopen. Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2673). Omstandigheden waarmee in het rapport geen rekening is gehouden zijn door de verdediging niet naar voren gebracht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering.
6.
Artikel 47 Handvest
Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering mogelijk geen eerlijk proces zal krijgen in Hongarije. De opgeëiste persoon is politiek activist. Hij is lid van oppositie partij [naam] en was in 2011 betrokken bij een twee weken durend conflict in het plaatsje Gyöngyöspata.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen gevaar is dat in Hongarije het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. De opgeëiste persoon heeft onvoldoende onderbouwd dat hij politiek activist is en dat hij daarom een reëel gevaar loopt om geen eerlijk proces te krijgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7758), waarin zij heeft geoordeeld dat er sprake is van structurele en fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Hongarije betreft, maar dat deze gebreken de rechterlijk instanties in Hongarije niet dusdanig in gevaar brengen, dat hierdoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
Nog daargelaten dat ten aanzien van Hongarije geen algemeen gevaar in de hiervoor bedoelde zin is vastgesteld, overweegt de rechtbank over de aangevoerde persoonlijke risicofactoren ten overvloede als volgt. De verdediging heeft ter onderbouwing van haar verweer onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen nemen dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om te oordelen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast. Ook de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het EAB ten grondslag ligt, rechtvaardigen die conclusie niet.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Is ten aanzien van de feiten waarop het EAB berust sprake van:
  • specifieke gedragingen die erop zijn gericht bij de wederpartij een onjuiste voorstelling van zaken te laten ontstaan om daar misbruik van te maken, en/of
  • andere bijkomende omstandigheden, zoals het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid, het gebruiken van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels die erop zijn gericht om een ander tot de afgifte van een goed te bewegen?
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Hongaarse taal tegen voornoemd nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.