ECLI:NL:RBAMS:2020:347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
AMS 18/4196
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot medische gegevens en toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. Gatzen, heeft een verzoek ingediend om toegang tot documenten die verband houden met de zorgverlening aan eiseres door [derde belanghebbende]. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als verweerder, heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen op grond van de Wob, met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang van inspectie en toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wkkgz als lex specialis geldt ten opzichte van de Wob, wat betekent dat de bepalingen van de Wkkgz voorrang hebben bij de beoordeling van de openbaarmaking van medische gegevens. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres getoetst en geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep van eiser gegrond is verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook een nadere zoekslag naar documenten moet worden verricht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde namen niet openbaar zijn gemaakt en dat er mogelijk meer documenten zijn dan door verweerder zijn gevonden. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4196

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
[eiser] ,te Amsterdam, eiseres (tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. dr. C. Raat),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.H. Gatzen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], gevestigd te [plaats] (hierna: [derde belanghebbende] )
(gemachtigden: mr. D.J. Rutgers en mr. A. Jagt.)

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gesplitst in een zaak betreffende de Wob (met zaaknummer AMS 18/4196) en een zaak betreffende de Wet bescherming persoonsgegevens. De laatste zaak is geregistreerd onder zaaknummer AMS 19/5825. In elk van de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Bij beslissing van 26 november 2019 heeft de rechtbank (in een andere samenstelling) beslist dat de beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de bij brief van 29 juni 2018 overgelegde ongelakte Wob-stukken (‘Bijlage 9: Ongelakte documenten’) gerechtvaardigd is.
Eisers hebben de rechtbank toestemming verleend om van deze stukken kennis te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiser en de gemachtigde van eisers waren aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. R. Willemsen (juridisch adviseur bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd).
[derde belanghebbende] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jagt. Verder is namens [derde belanghebbende] verschenen mr. A.E.G. IJff (bedrijfsjurist).
Verder was aanwezig [de persoon 2] , voormalig advocaat van eisers.

Overwegingen

Het beroep van eiseres
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve moet toetsen. Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.
1.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser (mentor en bewindvoerder van eiseres) heeft op 22 maart 2017 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) een verzoek ingediend tot het ontvangen van alle correspondentie over eiseres inzake [derde belanghebbende] en de Tweede Kamer. Ook wil eiser alle correspondentie hebben die er is geweest tussen IGZ en [derde belanghebbende] en tussen IGZ en de voormalig mentor van eiseres ( [de persoon 1] ). Eiser beroept zich (onder andere) op de Wob (hierna: het Wob-verzoek).
1.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewoordingen van het Wob-verzoek niet blijkt dat het is ingediend door of mede namens eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat uit de bewoordingen van het op 5 oktober 2017 ingediende bezwaar (eveneens) niet blijkt dat het is ingediend door of mede namens eiseres. Voor zover het beroep is ingediend namens eiseres, verklaart de rechtbank het beroep daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep van eiser
De besluitvorming
2. Met het primaire besluit heeft verweerder beslist op eisers Wob-verzoek met inachtneming van de door [derde belanghebbende] ingediende zienswijze. Verweerder heeft dertien documenten aangetroffen die betrekking hebben op eisers verzoek. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten deels geweigerd en deels (gelakt) openbaar gemaakt. Volgens verweerder zijn op bijzondere (medische) persoonsgegevens uit het patiëntendossier van eiseres artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van toepassing. In deze bepalingen is een specifiek medisch beroepsgeheim voor de IGZ opgenomen, dat inhoudt dat daar waar beroepsbeoefenaren een geheimhoudingsplicht hebben, de IGZ deze ook heeft. Het betreft een speciale regeling die voorgaat op de Wob (een lex specialis). Documenten die onder het beroepsgeheim van de IGZ vallen, vallen buiten de reikwijdte van de Wob en worden niet openbaar gemaakt. Voor zover het gaat om documenten waarop de Wob wél van toepassing is, zijn deze openbaar gemaakt met uitzondering van gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer (met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat calamiteiten- en onderzoeksrapporten niet openbaar worden gemaakt, ter voorkoming dat onder toezicht staande instellingen voortaan minder gaan melden. Verweerder verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 april 2011. [1]
Volgens verweerder is ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob, van toepassing. Daarom moet hij openbaarmaking van het rapport weigeren in verband met het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, aldus verweerder. In dit kader verwijst verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2013 [2] en 17 juni 2015 [3] . Niet valt in te zien dat het belang bij inspectie, controle en toezicht, na een bepaalde periode, niet meer aan de orde is, aldus verweerder. Verder stelt verweerder dat eisers veronderstelling dat geen sprake was van toezicht door de IGZ op grond van de Wkkgz onjuist is. Reeds in 2014 heeft de IGZ een melding in behandeling genomen over de zorgverlening aan eiseres. Daarnaast heeft [derde belanghebbende] in 2016 de IGZ geïnformeerd over een nieuwsuitzending van RTV Noord-Holland. Hierbij geeft [derde belanghebbende] aan dat zij zelf een extern onderzoek heeft laten uitvoeren. De IGZ beoordeelt de onderzoekrapportage van dit onderzoek. Er was dus ten tijde van belang sprake van toezicht door de inspectie.
Verder stelt verweerder dat openbaarmaking van de onderzoeksrapportage op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, zou worden geweigerd in verband met het voorkomen van onevenredige benadeling van derden. In dit kader stelt verweerder dat openbaarmaking van stukken als gevolg heeft dat de vertrouwensrelatie tussen patiënt en hulpverlener niet langer in zijn volledige omvang kan worden gegarandeerd. Ook de IGZ kan (in)direct nadelige gevolgen ondervinden van openbaarmaking: de enkele suggestie dat medische persoonsgegevens niet in veilige handen zijn bij de IGZ vormt een risico voor het vertrouwen in het inspectieorgaan. Daarom weegt het belang van openbaarmaking van de (geweigerde) informatie niet op tegen dat van het voorkomen van onevenredige benadeling van zowel [derde belanghebbende] als de IGZ.
Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis stelt verweerder dat de Wkkgz een lex specialis is (en dus voorgaat) ten opzichte van de Wob, en dat daarom ten aanzien van verzoeken tot openbaarmaking van onder de IGZ berustende en tot het beroepsgeheim behorende gegevens, niet aan toetsing van de Wob wordt toegekomen.
In alle documenten staan naast (bijzondere) persoonsgegevens over eiseres, ook (in)directe identificerende persoonsgegevens van anderen. Het openbaar maken van deze persoonsgegevens wordt geweigerd, omdat ten aanzien van deze gegevens het belang dat de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd, zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid.
Voor zover eiser aanvoert dat er méér documenten zouden moeten zijn, meent verweerder dat de enkele stelling dat het ongeloofwaardig voorkomt dat er niet meer stukken zijn, onvoldoende is om te kunnen spreken van een concreet aanknopingspunt dat er meer stukken zouden (moeten) zijn.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan, samengevat, dat de Wkkgz geen lex specialis is ten opzichte van de Wob. Daarnaast kan niet het gehele onderzoeksrapport worden bestempeld tot medische patiëntgegevens ter zake waarvan voor de betrokken hulpverlener (en daarmee afgeleid voor verweerder) een geheimhoudingsplicht bestaat. Grote delen van het rapport betreffen heel andersoortige informatie, zodat de Wob daarop wél van toepassing is.
Verder voert eiser aan dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob niet aan de orde kan zijn. Er is immers geen toezicht gehouden. Ook heeft er geen goede belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van deze weigeringsgrond.
Met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob voert eiser aan dat het niet openbaar maken van documenten over mogelijke onregelmatigheden bij [derde belanghebbende] en mogelijke nalatigheid in het toezicht door de minister volgens de memorie van toelichting bij voornoemd artikel geen gerechtvaardigd belang is.
Eiser stelt dat de namen van overtreders, in het openbaar tredende medewerkers en ambtenaren en namen van bestuurders openbaar moeten worden gemaakt.
Tot slot stelt eiser dat het aannemelijk is dat onder verweerder meer documenten berusten dan door verweerder in het overzicht is aangegeven. Verweerder heeft ook niet uitgelegd hoe is gezocht.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.
Juridisch kader
6. De relevante bepalingen van de Wob, de Wkkgz en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Is de Wkkgz een lex specialis ten opzichte van de Wob?
7. De rechtbank overweegt dat de artikelen 24 en 25 Wkkgz (in samenhang met de in artikel 7:457 BW neergelegde geheimhoudingsplicht van de hulpverlener) een bijzondere openbaarmakingsregeling bevatten die de Wob opzij zet. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019. [4] Dit betekent dat als openbaarmaking van een document (geheel of gedeeltelijk) geweigerd wordt op grond van de Wkkgz, voor dat (gedeelte van het) document aan toepassing van de Wob niet toegekomen kan worden. Het betoog van eiser slaagt in zoverre niet.
Namen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
8.1.
Met betrekking tot het standpunt van eiser dat namen van overtreders, in het openbaar tredende medewerkers en ambtenaren en bestuurders openbaar moeten worden gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van een naam kan verzetten, maar dat dit niet betekent dat namen nooit openbaar hoeven te worden gemaakt. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dient te worden afgewogen tegen het belang van de openbaarmaking, waarbij het uitgangspunt van de Wob, openbaarheid is regel, zwaar dient te wegen. Met betrekking tot functionarissen en ambtenaren geldt dat, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, maar dat dit niet geldt voor namen, aangezien namen persoonsgegevens zijn en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking daarvan kan verzetten. [5]
8.2.
Hieruit volgt dat de omstandigheid dat een ambtenaar niet in de openbaarheid treedt uit hoofde van zijn functie nog niet betekent dat openbaarmaking van zijn naam altijd mag worden geweigerd. Hoewel een naam een persoonsgegeven is, zal in het concrete geval nog wel een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van openbaarmaking en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en daarbij zal dus moeten worden gemotiveerd welke omstandigheden meebrengen dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert. Dat iemand niet in de openbaarheid treedt uit hoofde van zijn functie is daartoe niet toereikend.
8.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder beter had moeten uitleggen waarom de namen niet openbaar zijn gemaakt. Op bladzijde 12 van het bestreden besluit worden daarvoor alleen de hiervoor genoemde algemene argumenten gegeven. Deze zijn niet altijd van toepassing. Verweerder had specifieke redenen moeten geven waarom hij de namen in dit geval niet openbaar maakt. Op dat punt vindt de rechtbank het besluit dus onvoldoende gemotiveerd.
Zijn er meer documenten?
9.1.
Eiser heeft aangevoerd dat er meer stukken (moeten) zijn. In dit kader heeft eiser verschillende BOPZ-dwangmaatregelen overgelegd die door verweerder niet in het overzicht zijn opgenomen. Verder heeft eiser ter zitting toegelicht hoe een ‘betere’ zoekslag gedaan kan worden waardoor dergelijke documenten gevonden hadden moeten worden.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten zouden moeten zijn dan de door verweerder gevonden dertien documenten. Verweerder heeft op de zitting onvoldoende duidelijk kunnen maken wat de precieze zoekslag naar documenten is geweest. Deze beroepsgrond slaagt.
De verzochte informatie
10.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Of de gegeven motivering de weigering tot (gedeeltelijke) openbaarmaking in alle gevallen kan dragen, zal de rechtbank hierna beoordelen.
10.2.
De rechtbank merkt in dit verband nog op dat bij bestudering van de geheime stukken documenten zijn aangetroffen die door verweerder niet zijn opgenomen op de inventarislijst. Het is de rechtbank dan ook niet bekend op grond waarvan openbaarmaking van die documenten is geweigerd. Het is aan verweerder om dat alsnog duidelijk te maken.
De documenten 1 en 2
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van deze documenten integraal heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz.
Document 3
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 4
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van bepaalde passages heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz en dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 5
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van deze informatie niet heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het document geen gegevens die onder het medisch beroepsgeheim als bedoeld in artikel 7:454 BW vallen, zodat de Wkkgz niet van toepassing is.
De rechtbank is verder van oordeel dat openbaarmaking van dit document niet integraal op grond van de weigeringsgrond artikel 10, tweede lid, onder e van de Wob geweigerd kan worden. Dit betekent dat verweerder nader zal moeten motiveren of het document, al dan niet deels, openbaar gemaakt kan worden.
Document 6
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van deze informatie niet integraal heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz. Verweerder zou de passages die vallen onder het medisch beroepsgeheim kunnen weglakken en het overige moeten beoordelen op grond van de Wob.
Documenten 7 en 8
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 9
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van bepaalde passages heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz en dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 10 en 11
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 12
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van bepaalde passages heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz en dat verweerder de passages, waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
Document 13
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van deze informatie niet heeft mogen weigeren met een beroep op de Wkkgz. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het document geen gegevens die onder het medisch beroepsgeheim als bedoeld in artikel 7:454 BW vallen, zodat de Wkkgz niet van toepassing is. Het document beperkt zich immers tot een bespreking van een aantal algemene onderwerpen die niet zien op individuele patiënten. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
21.1
Verweerder heeft aan de weigering document 13 openbaar te maken eveneens de weigeringsgronden als bedoeld in artikel tien, tweede lid, aanhef en onder d en g, van de Wob ten grondslag gelegd.
21.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob (het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen) dient beperkt uitgelegd te worden. Er zal sprake moeten zijn van zeer bijzondere omstandigheden wil een toezichthouder een verzoek om informatie met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob, kunnen afwijzen in een geval waar het gaat om informatie die met gebruikmaking van toezichthoudende bevoegdheden zou kunnen zijn verkregen. [6]
21.3.
De stelling van eiser dat geen sprake is geweest van toezicht, en reeds hierom deze weigeringsgrond niet kan worden ingeroepen, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de inspectie in de van belang zijnde jaren toezicht heeft gehouden bij [derde belanghebbende] ; de rechtbank sluit zich aan bij het bestreden besluit (zoals weergegeven onder rechtsoverweging 3 van deze uitspraak) en bij de toelichting van verweerder op de zitting dat hij document 13 als toezichthouder zou hebben opgevraagd als het niet vrijwillig was verstrekt.
21.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden waarbij het belang van inspectie, controle en toezicht zwaarder weegt dan het algemene belang van openbaarmaking. Allereerst omdat, zoals door verweerder op zitting is gezegd, als het document niet vrijwillig door [derde belanghebbende] was overgelegd, de inspectie afgifte ervan door [derde belanghebbende] als onder toezicht staande instelling zou hebben afgedwongen. Ten tweede omdat het document zich als gezegd beperkt tot een bespreking van een aantal algemene onderwerpen die niet zien op individuele patiënten. Dit maakt ook dat het beroep van verweerder op de uitspraak van ‘de Gelderse Roos’ [7] niet slaagt. In die zaak ging het immers om een calamiteitenverslag over de suïcide van een onder behandeling staande patiënt, waarbij verder ook uit een brief van een brancheorganisatie volgt dat zorginstellingen terughoudender zullen worden met vrijwillige informatieverstrekking. Dergelijke omstandigheden doen zich in deze zaak en dit geval niet voor. De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet op de aard en inhoud van de informatie, verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van inspectie, controle en toezicht, in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
21.5.
Tot slot is de vraag of verweerder de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob (onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen en of rechtspersonen) ten grondslag heeft mogen leggen aan de weigering document 13 openbaar te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De motivering van verweerder is gegrond op de omstandigheid dat er vertrouwelijke medische gegevens in het document zouden staan. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 20 is geoordeeld, is dit niet het geval. De aldus gebezigde motivering kan de weigering op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob daarom niet dragen. Verweerder zal de weigering op deze grond nader moeten motiveren. [8]
Conclusies
22. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Voor een substantieel deel van de documenten is door verweerder niet getoetst aan de weigeringsgronden van de Wob. Verweerder heeft verder de namen van ambtenaren weggelakt zonder dit voldoende te motiveren. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Dat betekent ook dat verweerder een nadere zoekslag zal moeten verrichten naar de aanwezigheid van documenten vallend onder het Wob-verzoek.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Gelet op het verzoek van eisers over de in bezwaar gemaakte proceskosten, dient verweerder zich daar in de nieuwe beslissing op bezwaar ook over uit te laten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, mr. F.L. Bolkestein en mr. L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet openbaarheid van bestuur, zoals die luidde ten tijde van belang:
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
Artikel 24
[…]
4. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van de dossiers van cliënten. Voor zover de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.
Artikel 25
[…]
3. Voor zover bij het onderzoeken van een melding gegevens van een cliënt ter beschikking van de inspectie zijn gekomen, ter zake waarvan de betrokken zorgverlener uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de ambtenaren van de inspectie jegens anderen dan de cliënt.
Burgerlijk Wetboek – boek 7
Ingevolge artikel 7:454, eerste lid, van het BW richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 7:457, eerste lid, van het BW draagt de hulpverlener, onverminderd het bepaalde in artikel 448, derde lid, tweede volzin, zorg dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder in achtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.
[…].
3. Daaronder zijn evenmin begrepen degenen wier toestemming ter zake van de uitvoering van de behandelingsovereenkomst op grond van de artikelen 450 en 465 is vereist. Indien de hulpverlener door inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden te verstrekken niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.

Voetnoten

5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:788) en 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1903).
6.De rechtbank verwijst in dit kader naar E.J. Daalder, ‘Handboek openbaarheid van bestuur’, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2015 (2e druk), p. 403, tweede alinea.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2643.
8.De rechtbank verwijst in dit kader naar E.J. Daalder, ‘Handboek openbaarheid van bestuur’, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2015 (2e druk), p. 437 en het daar opgenomen stappenplan.