1.3.De rechtbank stelt vast dat uit de bewoordingen van het Wob-verzoek niet blijkt dat het is ingediend door of mede namens eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat uit de bewoordingen van het op 5 oktober 2017 ingediende bezwaar (eveneens) niet blijkt dat het is ingediend door of mede namens eiseres. Voor zover het beroep is ingediend namens eiseres, verklaart de rechtbank het beroep daarom niet-ontvankelijk.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder beslist op eisers Wob-verzoek met inachtneming van de door [derde belanghebbende] ingediende zienswijze. Verweerder heeft dertien documenten aangetroffen die betrekking hebben op eisers verzoek. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten deels geweigerd en deels (gelakt) openbaar gemaakt. Volgens verweerder zijn op bijzondere (medische) persoonsgegevens uit het patiëntendossier van eiseres artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van toepassing. In deze bepalingen is een specifiek medisch beroepsgeheim voor de IGZ opgenomen, dat inhoudt dat daar waar beroepsbeoefenaren een geheimhoudingsplicht hebben, de IGZ deze ook heeft. Het betreft een speciale regeling die voorgaat op de Wob (een lex specialis). Documenten die onder het beroepsgeheim van de IGZ vallen, vallen buiten de reikwijdte van de Wob en worden niet openbaar gemaakt. Voor zover het gaat om documenten waarop de Wob wél van toepassing is, zijn deze openbaar gemaakt met uitzondering van gegevens betreffende de persoonlijke levenssfeer (met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob).
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat calamiteiten- en onderzoeksrapporten niet openbaar worden gemaakt, ter voorkoming dat onder toezicht staande instellingen voortaan minder gaan melden. Verweerder verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 april 2011.
Volgens verweerder is ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d van de Wob, van toepassing. Daarom moet hij openbaarmaking van het rapport weigeren in verband met het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, aldus verweerder. In dit kader verwijst verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 12 juni 2013en 17 juni 2015. Niet valt in te zien dat het belang bij inspectie, controle en toezicht, na een bepaalde periode, niet meer aan de orde is, aldus verweerder. Verder stelt verweerder dat eisers veronderstelling dat geen sprake was van toezicht door de IGZ op grond van de Wkkgz onjuist is. Reeds in 2014 heeft de IGZ een melding in behandeling genomen over de zorgverlening aan eiseres. Daarnaast heeft [derde belanghebbende] in 2016 de IGZ geïnformeerd over een nieuwsuitzending van RTV Noord-Holland. Hierbij geeft [derde belanghebbende] aan dat zij zelf een extern onderzoek heeft laten uitvoeren. De IGZ beoordeelt de onderzoekrapportage van dit onderzoek. Er was dus ten tijde van belang sprake van toezicht door de inspectie.
Verder stelt verweerder dat openbaarmaking van de onderzoeksrapportage op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, zou worden geweigerd in verband met het voorkomen van onevenredige benadeling van derden. In dit kader stelt verweerder dat openbaarmaking van stukken als gevolg heeft dat de vertrouwensrelatie tussen patiënt en hulpverlener niet langer in zijn volledige omvang kan worden gegarandeerd. Ook de IGZ kan (in)direct nadelige gevolgen ondervinden van openbaarmaking: de enkele suggestie dat medische persoonsgegevens niet in veilige handen zijn bij de IGZ vormt een risico voor het vertrouwen in het inspectieorgaan. Daarom weegt het belang van openbaarmaking van de (geweigerde) informatie niet op tegen dat van het voorkomen van onevenredige benadeling van zowel [derde belanghebbende] als de IGZ.
Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis stelt verweerder dat de Wkkgz een lex specialis is (en dus voorgaat) ten opzichte van de Wob, en dat daarom ten aanzien van verzoeken tot openbaarmaking van onder de IGZ berustende en tot het beroepsgeheim behorende gegevens, niet aan toetsing van de Wob wordt toegekomen.
In alle documenten staan naast (bijzondere) persoonsgegevens over eiseres, ook (in)directe identificerende persoonsgegevens van anderen. Het openbaar maken van deze persoonsgegevens wordt geweigerd, omdat ten aanzien van deze gegevens het belang dat de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd, zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid.
Voor zover eiser aanvoert dat er méér documenten zouden moeten zijn, meent verweerder dat de enkele stelling dat het ongeloofwaardig voorkomt dat er niet meer stukken zijn, onvoldoende is om te kunnen spreken van een concreet aanknopingspunt dat er meer stukken zouden (moeten) zijn.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan, samengevat, dat de Wkkgz geen lex specialis is ten opzichte van de Wob. Daarnaast kan niet het gehele onderzoeksrapport worden bestempeld tot medische patiëntgegevens ter zake waarvan voor de betrokken hulpverlener (en daarmee afgeleid voor verweerder) een geheimhoudingsplicht bestaat. Grote delen van het rapport betreffen heel andersoortige informatie, zodat de Wob daarop wél van toepassing is.
Verder voert eiser aan dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob niet aan de orde kan zijn. Er is immers geen toezicht gehouden. Ook heeft er geen goede belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van deze weigeringsgrond.
Met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob voert eiser aan dat het niet openbaar maken van documenten over mogelijke onregelmatigheden bij [derde belanghebbende] en mogelijke nalatigheid in het toezicht door de minister volgens de memorie van toelichting bij voornoemd artikel geen gerechtvaardigd belang is.
Eiser stelt dat de namen van overtreders, in het openbaar tredende medewerkers en ambtenaren en namen van bestuurders openbaar moeten worden gemaakt.
Tot slot stelt eiser dat het aannemelijk is dat onder verweerder meer documenten berusten dan door verweerder in het overzicht is aangegeven. Verweerder heeft ook niet uitgelegd hoe is gezocht.
5. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het bestreden besluit op juiste gronden is genomen.
6. De relevante bepalingen van de Wob, de Wkkgz en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.