ECLI:NL:RVS:2015:1903
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college ten onrechte had geweigerd om documenten openbaar te maken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het Wob-verzoek van [appellant sub 2] was gericht op de openbaarmaking van documenten die betrekking hadden op de controle van parkeerbelasting door ambtenaren. Het college had het verzoek afgewezen, met als argument dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren in het geding was. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van openbaarmaking zwaarder wogen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en dat de namen en geboortedata van de ambtenaren openbaar gemaakt moesten worden.
In het hoger beroep betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de namen, voornamen en geboortedata van de ambtenaren leesbaar moeten zijn bij de openbaarmaking van de akten. Het college wijst op de toegenomen bedreigingen aan het adres van ambtenaren en stelt dat openbaarmaking van deze gegevens een veiligheidsrisico met zich meebrengt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het college zich op het standpunt mag stellen dat de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren prevaleert boven het belang van openbaarmaking. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de openbaarmaking van de persoonsgegevens van de ambtenaren betreft, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2].