Overwegingen
1. Eiseres is op [geboortedatum 1] 1975 in Suriname geboren. Eiseres was in het bezit van de Nederlandse nationaliteit tot 25 november 1975. Eiseres bezit (momenteel) alleen de Surinaamse nationaliteit. Eiseres heeft vanaf 1998 in Nederland gewoond. Op 20 juni 2001 is haar dochter [persoon 1] geboren. [persoon 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. In 2005 is eiseres verhuisd naar Suriname. [persoon 1] is bij haar grootmoeder in Nederland gebleven. In Suriname is op [geboortedatum 2] 2012 [persoon 2] geboren. [persoon 2] heeft eveneens de Nederlandse nationaliteit.
2. Eiseres is op 15 juli 2018 met [persoon 2] naar Nederland gereisd. Daar hebben eiseres en [persoon 2] op verschillende adressen bij familie of vrienden verbleven. De kinderen van eiseres zijn in het bevolkingsregister ingeschreven bij hun grootmoeder.
3. Op 30 oktober 2018 heeft eiseres kinderbijslag aangevraagd voor haar minderjarige dochter [persoon 2] . Verweerder heeft in het primaire besluit die aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen. Door eiseres’ vertrek uit Nederland in 2005 is zij, voor zover daar destijds sprake van was, haar ingezetenschap kwijtgeraakt. Zij heeft een leven buiten Nederland opgebouwd. In het derde kwartaal van 2018 is zij naar Nederland gekomen. Op de peildata van het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 beschikt eiseres niet over een zelfstandige woning die permanent tot haar beschikking staat. Eiseres verblijft afzonderlijk op adressen van familieleden. Haar kinderen staan ingeschreven op het adres van haar moeder. Eiseres staat zelf ingeschreven op een briefadres van de gemeente Amsterdam. Dat eiseres zich wel als ingezetene in kon schrijven bij de gemeente en dat het vinden van een woning moeilijk is, maakt dit niet anders. Ook werkt eiseres op de genoemde peildata niet in Nederland en ontvangt zij geen uitkering. Zij wordt door familieleden onderhouden. Omstandigheden zoals het naar school gaan van een kind zijn inherent aan een verhuizing naar Nederland en de in Nederland geldende leerplicht. De overige door eiseres aangevoerde omstandigheden maken niet dat er op genoemde peildata sprake is van een duurzame persoonlijke band met Nederland. Eiseres krijgt daardoor voor [persoon 2] over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 geen kinderbijslag.
4. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat zij op de peildata in geding een duurzame en persoonlijke band heeft met Nederland. Dat zij niet werkte of een inkomen genoot en het ontbreken van zelfstandige huisvesting is onvoldoende voor de conclusie dat zij geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het hebben van economische banden namelijk niet vereist. Alle omstandigheden dienen bij dat oordeel te worden betrokken.De volgende omstandigheden zijn van belang: (1) het Nederlanderschap van beide kinderen; (2) de omstandigheid dat de oudste dochter in Nederland is geboren en getogen; (3) dat eiseres zelf de Nederlandse nationaliteit heeft bezeten en derhalve oud-Nederlander is; (4) dat eiseres van 1998 tot 2005 in Nederland heeft gewoond; (5) dat nagenoeg al haar naaste familieleden (moeder en vier zusters met hun gezinnen) in Nederland wonen; (6) dat zij en haar dochters gebruik maken van medische zorg in Nederland op basis van een zorgverzekering; (7) dat haar beide dochters in Nederland naar school gaan; (8) dat aan haar een stadspas alsmede een scholierenvergoeding voor de kinderen is verstrekt door de gemeente Amsterdam; (9) dat eiseres begeleid wordt door het Ouder KindTeam van de gemeente Amsterdam; (10) dat zij vanaf haar binnenkomst in Nederland een verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 VWEU; (11) dat eiseres reeds in september 2018 in de Brpis ingeschreven op een briefadres van de gemeente; (12) dat zij bezig is om woonruimte te krijgen en (13) dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres Nederland binnen afzienbare tijd of in de toekomst zal verlaten. Deze omstandigheden zijn ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling, althans verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat eiseres op de peildata een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Eiseres doet een beroep op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 februari 2017. Verweerder heeft artikel 6 van de AKWonjuist uitgelegd en toegepast, althans het besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt dat verweerder een soort wachttijd aanhoudt waarin geen sprake kan zijn van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De wetgever heeft echter niet voorzien in een wachttijd.
Verder voert eiseres aan dat verweerder in strijd met beleidsregel SB1273 heeft gehandeld en derhalve artikel 4:84 van de Awbheeft geschonden.
5. Om recht te hebben op kinderbijslag moet iemand – kort gezegd – ingezetene zijn of in Nederland werken. Dat staat in de artikelen 2, 3 en 6 van de AKW. Ingezetene is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, moet naar de omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad komt het er bij die beoordeling op aan of alle in aanmerking komende omstandigheden van zodanige aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende dat de betrokkene heeft gemeld de intentie te hebben zich definitief in Nederland te vestigen. Voorts wordt bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland met name van belang geacht dat betrokkene niet beschikt over zelfstandige woonruimte in Nederland.
6. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
De beoordeling door de rechtbank
7. Beoordeeld moet worden of eiseres recht heeft op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019.
8. Verweerder heeft de situatie op 1 oktober 2018 en 1 januari 2019 beoordeeld. Dat heeft ermee te maken dat in de AKW is bepaald dat het recht op kinderbijslag wordt bepaald aan de hand van de situatie op de peildatum. Dat is de eerste dag van de eerste maand van een kwartaal. De rechtbank moet dus beoordelen hoe de situatie van eiseres was op 1 oktober 2019 en 1 januari 2019 (hierna: de peildata).
9. De rechtbank is van oordeel dat op de peildata nog geen duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland bestond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres voor lange tijd buiten Nederland heeft gewoond, op de peildata nog maar relatief kort in Nederland verbleef, niet beschikte over een zelfstandige woning en ook niet in haar eigen onderhoud voorzag. Dit zijn omstandigheden waar blijkens de rechtspraak van de Raad veel gewicht aan toekomt bij de beoordeling of sprake is van ingezetenschap.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van onvoldoende gewicht zijn om al op de peildata ingezetenschap aan te nemen.
11. De door eiseres aangehaalde uitspraak van de Raad van 10 februari 2017leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat het feitencomplex in die zaak substantieel anders is dan in deze zaak, omdat het in die zaak ging om een vrouw die in Nederland was opgegroeid, altijd in Nederland had gewoond en gewerkt. Uit deze uitspraak leidt de rechtbank niet af dat de Raad de lijn heeft willen verlaten dat zelfstandige woonruimte van doorslaggevend gewicht is, nu de Raad in zijn uitspraak van 3 maart 2017het niet beschikken over een zelfstandige woonruimte weer van groot belang heeft geacht. De rechtbank is eveneens van oordeel dat de door eiseres ter zitting aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s Hertogenbosch van 21 februari 2019een substantieel ander feitencomplex betreft.
12. De rechtbank is het niet met eiseres eens dat verweerder een onjuist criterium heeft gehanteerd en niet voldoet aan de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder een weging heeft gemaakt van alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. Daarbij is verweerder niet verplicht om op alle door eiseres genoemde omstandigheden afzonderlijk in te gaan en aan te geven of deze wel of niet van (doorslaggevend) belang worden geacht. Het is immers een afweging van alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien. De rechtbank vindt het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
13. De rechtbank is het ook niet eens met eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met beleidsregel SB1273, en daarmee in strijd met artikel 4:84 van de Awb. In beleidsregel SB1273 staat dat verweerder “bijvoorbeeld acht (slaat) op de volgende omstandigheden”, waaronder het naar school gaan van kinderen. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder acht heeft geslagen op deze omstandigheid, maar gelet op de overige omstandigheden leidde dat niet tot het aannemen van ingezetenschap.
14. De rechtbank concludeert dat op 1 oktober 2018 en 1 januari 2019 nog geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland. Van ingezetenschap als bedoeld in de AKW is op die data dan ook geen sprake. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiseres over het vierde kwartaal van 2018 en het eerste kwartaal van 2019 geen recht heeft op kinderbijslag.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.