ECLI:NL:RBAMS:2020:2123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
C/13/658372 / HA ZA 18-1250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijk geschil tussen Galipoğlu Hidromas en HMS MYG B.V. over merkdepot en handelsnaamgebruik

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee bedrijven die hydraulische pompen produceren en door dezelfde Turkse familie zijn opgericht. De eiseres, Galipoğlu Hidromas, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, HMS MYG B.V., met betrekking tot het gebruik van een merk en handelsnaam. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waaronder dagvaarding, conclusies van antwoord en comparities. De kern van het geschil draait om de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de vorderingen van Galipoğlu Hidromas en of er sprake is van een depot te kwader trouw door HMS. De rechtbank heeft vastgesteld dat HMS de eerste is geweest die het merk heeft gedeponeerd en dat Galipoğlu Hidromas onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De rechtbank heeft de vorderingen van Galipoğlu Hidromas afgewezen en geoordeeld dat HMS rechthebbende is op het Beneluxmerk 1003756. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen in reconventie van HMS ook niet toewijsbaar zijn, met uitzondering van de vordering tot verstrekking van bedrijfsinformatie, die gedeeltelijk is toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/658372 / HA ZA 18-1250
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
de vennootschap naar Turks recht
GALIPOĞLU HIDROMAS HIDROLIK OTOMOTIV SANAYI VE TICARET ANONIM ȘIRKETI,
gevestigd te Selçuklu – Konya, Turkije,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.A.A.C. van Nieuwenhuizen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HMS MYG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.L. Tjiam te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Galipoglu Hidromas en HMS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 december 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 12 juni 2019, waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 november 2019, en de daarin vermelde processtukken,
  • de akte na comparitie van Galipoglu Hidromas, met producties,
  • de akte uitlating productie van HMS, met producties,
  • de brief van 3 december 2019 van HMS met daarin een reactie op het proces-verbaal,
  • het bericht van de rechtbank van 4 december 2019 dat de akte uitlating producties van HMS uitsluitend wordt geaccepteerd voor zover deze een reactie inhoudt op de nadere producties van Galipoglu Hidromas.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Deze zaak gaat over twee bedrijven die allebei hydraulische pompen produceren en door dezelfde Turkse familie zijn opgericht. Tussen deze bedrijven is een geschil ontstaan over het deponeren en gebruiken van een rechthoekig logo en een rond logo als beeldmerk en over het gebruiken van de naam ‘Galipoǧlu Hidromas’. Ook het handelen in bepaalde landen, het verstrekken van bedrijfsinformatie en het doen van bepaalde uitlatingen staat ter discussie. Partijen hebben tegengestelde standpunten ingenomen over de invloed van de ontwikkelingen in Turkije na de mislukte staatsgreep in 2016 op deze zaak. Volgens HMS staat dit aan de basis van het geschil omdat de Turkse staat de macht heeft gegrepen bij haar dochter Galipoglu Hidromas. Volgens Galipoglu Hidromas is HMS in Nederland een concurrerend bedrijf onder gebruikmaking van dezelfde merken gestart en gaat het hier enkel om een merkenrechtelijke kwestie. In deze zaak moet, afgezien van de inhoudelijke beoordeling van de verschillende geschilpunten, de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van (alle) vorderingen kennis te nemen, en, zo ja, aan de hand van welk recht deze vorderingen moeten worden beoordeeld.

3.De feiten

Ten aanzien van partijen

3.1.
Galipoglu Hidromas houdt zich onder meer bezig met de productie van pompsystemen, meer in het bijzonder tandwielpompen en zuigerpompen. Zij produceert ook hydraulische telescopische cilinders, pompen, kleppen, aftakassen en andere kits voor commerciële voertuigen. Galipoglu Hidromas is in 1975 opgericht door de familie [familienaam] . In 2009 heeft Galipoglu Hidromas ook een dochtervennootschap in India opgericht.
3.2.
Van 18 juli 2016 tot 23 september 2016 waren [functie] van Galipoglu Hidromas: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Tot 1 juni 2016 hield [naam 1] aandelen in Galipoglu Hidromas.
3.3.
HMS houdt zich bezig met de productie van onder meer hydraulische cilinders en pompen. HMS is opgericht op 26 mei 2016. Volgens de oprichtingsakte heeft HMS onder meer tot doel het exploiteren en verhandelen van merkrechten en andere industriële eigendomsrechten. Naast HMS is toen ook opgericht de vennootschap HMS MYG International Holding B.V. (hierna: de Holding) en op 27 mei 2016 de Stichting Administratiekantoor HMS MYG (hierna: de STAK). De STAK houdt alle aandelen in de Holding en de Holding houdt alle aandelen in HMS.
3.4.
De [functie] van zowel HMS, de Holding en de STAK is [naam 1] . De [functie] van HMS is [naam 4] (hierna: [naam 4] ). [naam 4] werkte tot 11 september 2016 (ook) bij Galipoglu Hidromas.
3.5.
Na de oprichting van HMS, de Holding en de STAK zijn de aandelen van [naam 1] in Galipoglu Hidromas overgedragen aan HMS, zodat HMS (op dat moment) 99,74% van de aandelen in Galipoglu Hidromas hield.
3.6.
Het concern zag er op 1 juni 2016 als volgt uit:
Om privacyredenen is de afbeelding verwijderd.
Ten aanzien van de (merk)registraties
3.7.
Galipoglu Hidromas is houdster van de volgende merken:
­ het Turkse merk, ingeschreven onder nummer 101522 en geregistreerd op 31 december 1997 voor de waren en diensten in klassen 7 en 12:
­ het internationale merk met gelding in SD, US, BY, MX, IL, KR, NZ, AU, TN, IR, DZ, OM, UA, BH, RU, SY, EG, UZ, CO, KE, MA, ingeschreven onder nummer 994206 en geregistreerd op 22 augustus 2008 voor de waren en diensten in klasse 7:
­ het uniemerk, ingeschreven onder nummer 016689581, gedeponeerd op 8 mei 2017 en geregistreerd op 22 september 2017 voor de waren en diensten in klasse 7:
3.8.
HMS is houdster van het volgende Beneluxmerk, dat is ingeschreven onder nummer 1003756 en gedeponeerd op 18 oktober 2016 en geregistreerd op 5 januari 2017 voor de waren en diensten in klassen 7 en 12:
3.9.
Vervolgens heeft HMS deze merkinschrijving gebruikt voor een internationale registratie in verschillende regio’s waaronder de EU. Ook Galipoglu Hidromas heeft nadien in verschillende regio’s het rechthoekige logo en het ronde logo als merk gedeponeerd.
3.10.
HMS heeft daarnaast, op 11 augustus 2016, de domeinnaam hidromasglobal.com geregistreerd.
Ten aanzien van de ontwikkelingen in Turkije
3.11.
Op 15 juli 2016 heeft in Turkije een poging tot een staatsgreep plaatsgevonden.
3.12.
Op 21 juli 2016 heeft de Turkse regering de noodtoestand uitgeroepen, op grond waarvan noodverordeningen zijn uitgevaardigd. De noodtoestand is op 18 juli 2018 geëindigd.
3.13.
Ingevolge de noodverordening met nummer 674 van 1 september 2016 is bepaald dat bij bedrijven die gelieerd zijn aan de Gülen-beweging een bewindvoerder van de overheid zal worden aangesteld.
3.14.
Bij beslissing van 23 september 2016 heeft een Turkse rechter te Konya bepaald dat Tasarruf Mevduati Sigorta Fonu (hierna: TMSF) als bewindvoerder (
trustee) van onder meer Galipoglu Hidromas wordt benoemd en dat alle bevoegdheden van de bestuursleden (te weten [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] ) zijn ingetrokken en worden overgedragen aan TMSF. Daarnaast is er tegen onder meer [naam 1] een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Galipoglu Hidromas vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het Beneluxmerk 1003756 te kader trouw is gedeponeerd;
voor recht verklaart dat het Beneluxmerk 1003756 nietig is;
HMS primair beveelt binnen veertien dagen zorg te dragen voor de overdracht van het Beneluxmerk 1003756, en te bepalen dat, indien HMS hiermee in gebreke blijft, dit vonnis voor haar wilsverklaring in de plaats gesteld kan worden;
HMS subsidiair beveelt binnen veertien dagen zorg te dragen voor de doorhaling van het Beneluxmerk 1003756 uit het register van het Benelux merkenbureau, en te bepalen dat, indien HMS hiermee in gebreke blijft, dit vonnis voor haar wilsverklaring in de plaats gesteld kan worden;
HMS veroordeelt om aan Galipoglu Hidromas een schadevergoeding te betalen, alsmede tot vergoeding van alle door Galipoglu Hidromas geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van algehele voldoening;
HMS op straffe van verbeurte van een dwangsom beveelt ieder gebruik (waaronder begrepen gebruik als handelsnaam) van het Beneluxmerk 1003756 te staken en gestaakt te houden voor de diensten waarvoor Galipoglu Hidromas haar merken heeft ingeschreven alsmede voor daarmee overeenstemmende diensten;
HMS op straffe van verbeurte van een dwangsom gebiedt te bewerkstelligen dat de domeinnaam www.hidromasglobal.com binnen één week na betekening van dit vonnis op naam te stellen dan wel over te dragen aan Galipoglu Hidromas, met inachtneming van de toepasselijke reglementen, door indiening van een door Galipoglu Hidromas en HMS ingevuld en ondertekend verzoek daartoe aan de bevoegde autoriteit.
4.2.
HMS voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Galipoglu Hidromas in haar vorderingen althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Galipoglu Hidromas in de reële proceskosten op de voet van artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
4.4.
HMS vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat HMS rechthebbende is op het Beneluxmerk 1003756;
voor recht verklaart dat HMS rechthebbende is op de merken zoals beschreven in productie 45 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en in randnummer 4.3 van de spreekaantekeningen van HMS;
Galipoglu Hidromas beveelt alle noodzakelijke handelingen te (doen) verrichten om de merken zoals beschreven in productie 45 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en in randnummer 4.3 van de spreekaantekeningen van HMS binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op naam te doen stellen van, althans over te dragen aan, HMS, met de bepaling dat het vonnis (zo nodig) in de plaats treedt van het schriftelijk verzoek van Galipoglu Hidromas aan de merkenbureaus van de betrokken landen om de tenaamstelling te wijzigen;
Galipoglu Hidromas beveelt binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis haar oppositie bij het EUIPO onder nummer B 002959941 in te trekken en de door HMS gemaakte advocaatkosten met betrekking tot deze oppositie binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te vergoeden;
Galipoglu Hidromas verbiedt het Beneluxmerk 1003756 wereldwijd te (laten) deponeren;
Galipoglu Hidromas veroordeelt tot het verstrekken van de in randnummers 6.12 en 6.15 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en in randnummer 4.19 van de spreekaantekeningen van HMS genoemde informatie aan de advocaten van HMS binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
Galipoglu Hidromas verbiedt haar producten te verkopen, aan te bieden, te verschepen en/of te promoten aan ondernemingen die zijn gevestigd buiten Turkije, Algerije, Bahrein, Egypte, Iran, Irak, Israel, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Marokko, Oman, Palestina, Qatar, Saudi-Arabië, Syrië, Tunesie, de Verenigde Arabische Emiraten en Jemen;
Galipoglu Hidromas verbiedt mededelingen te doen aan (potentiële) klanten, afnemers en distribueurs die gevestigd zijn buiten het Turks grondgebied met de strekking dat HMS dan wel de familie [familienaam] gerelateerd zouden zijn aan een terroristische organisatie;
Galipoglu Hidromas gebiedt de naam ‘Galipoǧlu Hidromas’ te voeren als enige handelsnaam;
Galipoglu Hidromas veroordeelt tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 25.000 voor elke overtreding van het onder 3 tot en met 9 gevorderde, alsmede een dwangsom van € 5.000 per dag dat de overtreding voortduurt;
Galipoglu Hidromas veroordeelt in de kosten van het geding.
4.5.
Galipoglu Hidromas voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van een aantal reconventionele vorderingen geen rechtsmacht heeft. Verder concludeert zij tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van HMS in de proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Aangezien Galipoglu Hidromas in Turkije is gevestigd, zal de rechtbank ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de vorderingen te oordelen en, zo ja, welk recht van toepassing is.
5.2.
De ingestelde vorderingen hebben onder meer betrekking op merken met gelding in de Benelux, zodat de bevoegdheid van deze rechtbank dient te worden beoordeeld aan de hand van artikel 4.6 BVIE. [1] Gelet op de omstandigheid dat HMS in Amsterdam, Nederland is gevestigd, komt deze rechtbank op grond van het eerste lid van artikel 4.6 BVIE bevoegdheid toe.
5.3.
Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op andere gronden (namelijk het vermeend onrechtmatig handelen van HMS), dient de bevoegdheid te worden beoordeeld aan de hand van de op deze vorderingen toepasselijke Brussel I bis-Verordening. [2] Gelet op de vestigingsplaats van HMS komt deze rechtbank op grond van artikel 4 Brussel I bis-Verordening ook voor deze vorderingen bevoegdheid toe.
5.4.
Partijen hebben de discussie over de niet in het BVIE geregelde onderwerpen gevoerd aan de hand van bepalingen van Nederlands recht. Daarmee hebben zij voor deze, op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen, indien en voor zover nodig, een rechtskeuze voor Nederlands recht gedaan. Deze rechtskeuze blijkt voldoende duidelijk uit de omstandigheden van het geval zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 van de op deze vorderingen toepasselijke Rome II-Verordening. [3]
Merkdepot te kwader trouw?
5.5.
Galipoglu Hidromas legt aan haar vorderingen ten grondslag dat sprake is van een merkdepot te kwader trouw. Zij voert hiertoe aan dat zij in de drie jaar voorafgaand aan het depot door HMS hetzelfde teken al geruime tijd wereldwijd gebruikte.
5.6.
Artikel 2.2bis lid 2 BVIE bepaalt dat een merk nietig kan worden verklaard als de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend. Er moet sprake zijn van voorgebruik van een met het aangevraagde merk overeenstemmend teken als merk, dus ter onderscheiding van waren of diensten. Het begrip kwade trouw vormt een autonoom begrip van Unierecht, dat eenvormig moet worden uitgelegd (HvJ EU 27 juni 2013, ECLI:EU:C:2013:435, Malaysia Dairy Industries). Bij de beoordeling of sprake is van kwade trouw moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval ten tijde van de indiening van de vermeende te kader trouw verrichte aanvraag (HvJ EU 11 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:361, Lindt & Sprüngli/Hauswirth). Dit omvat het oogmerk van de aanvrager. Van belang is onder meer of de aanvrager weet of behoort te weten dat een derde een gelijk of overeenstemmend teken gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren waardoor verwarring kan ontstaan, en of de aanvrager het oogmerk heeft om die derde het verdere gebruik te beletten.
5.7.
Op Galipoglu Hidromas rust de stelplicht en de bewijslast van die feiten waaruit kan blijken dat sprake is van normaal voorgebruik van het merk aan de zijde van Galipoglu Hidromas en van kwade trouw aan de zijde van HMS.
5.8.
Er kan in dit geval niet worden vastgesteld dat sprake is van het deponeren van een teken dat identiek is aan of overeenstemt met een door Galipoglu Hidromas gebruikt merk. Daartoe is het volgende van belang. Hoewel partijen inmiddels in een merkregistratiestrijd zijn verwikkeld, staat niet ter discussie dat HMS de eerste is geweest die het rechthoekige teken als beeldmerk heeft gedeponeerd. Dat Galipoglu Hidromas dit teken voorafgaand aan het depot al heeft voorgebruikt ter onderscheiding van waren of diensten heeft HMS gemotiveerd betwist. Galipoglu Hidromas heeft in reactie op deze betwisting het voorgebruik onvoldoende onderbouwd. Zij heeft hiertoe slechts verwezen naar twee foto’s van werknemers die een T-shirt dragen met daarop een logo en naar een foto van een vlaggetje met daarop een logo op een bureau van een verkoopmedewerker. Dit is onvoldoende om normaal voorgebruik te onderbouwen. Daarnaast heeft Galipoglu Hidromas gewezen op facturen. Daarop staat het rechthoekige teken echter niet, zodat ook dit niet aan het bewijs van het voorgebruik kan bijdragen. Andere feiten en omstandigheden die het voorgebruik kunnen ondersteunen heeft Galipoglu Hidromas niet gesteld.
5.9.
Een depot te kwader trouw kan gelet op het voorgaande niet worden vastgesteld. De op deze grondslag gebaseerde vorderingen zijn niet toewijsbaar en zullen worden afgewezen.
Onrechtmatige daad?
5.10.
Galipoglu Hidromas stelt subsidiair dat HMS onrechtmatig handelt doordat laatstgenoemde Galipoglu Hidromas op een oneerlijke wijze beconcurreert. Zij voert hiertoe aan dat onder meer sprake is van het zich toe-eigenen van een door de concurrent gevoerd merk met het uitsluitende doel om deze concurrent te benadelen. Volgens Galipoglu Hidromas geeft HMS bewust een verkeerde voorstelling van zaken. HMS probeert, door het gebruik van het Beneluxmerk en de (handels)naam (Galipoǧlu) Hidromas en door de manier waarop zij zich presenteert op haar website, te profiteren van de door Galipoglu Hidromas opgebouwde goodwill. Zij doet namelijk voorkomen alsof zij een aan Galipoglu Hidromas gelieerde onderneming is en dat zij de aandelen heeft verkregen in Galipoglu Hidromas, terwijl de Turkse rechter de aandelenoverdracht aan HMS in 2016 nietig heeft verklaard, aldus steeds Galipoglu Hidromas.
5.11.
HMS betwist dat zij onrechtmatig jegens Galipoglu Hidromas handelt.
5.12.
Bij de beoordeling hiervan is van belang dat HMS in het voorjaar van 2016 is opgericht. Sindsdien voert zij volgens het uittreksel in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als handelsnamen “HMS MYG B.V.”, “Hidromas”, “Hidromas Global” en “HMS Global”. HMS is opgericht door de persoon die op dat moment nog bestuurder was van Galipoglu Hidromas. Hoewel Galipoglu Hidromas heeft gesteld dat de overdracht van de aandelen in Galipoglu Hidromas door de Turkse rechter nietig zou zijn verklaard, heeft zij een afschrift van een dergelijke beslissing niet overgelegd. Ook heeft zij geen gegevens verstrekt waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat van de beweerde nietigheid van de aandelenoverdracht zou moeten worden uitgegaan of dat de aandelenoverdracht niet mogelijk was. Verder is van belang dat het statutaire doel van HMS onder meer is het exploiteren van IE-rechten. Bij die stand van zaken, valt in de eerste plaats niet in te zien dat sprake zou zijn van het onrechtmatig toe-eigenen van het Beneluxmerk door HMS. Daarbij wordt mede in acht genomen dat hiervoor is overwogen dat geen voorgebruik van dit merk door Galipoglu Hidromas kan worden vastgesteld. In de tweede plaats is onvoldoende duidelijk geworden dat het gebruik van de naam (Galipoǧlu) Hidromas door HMS alsmede haar wijze van presenteren anderszins onrechtmatig is. Niet gesteld of gebleken is dat HMS ten tijde van haar oprichting onrechtmatig de (handels)naam (Galipoǧlu) Hidromas gebruikte. Verder kan niet worden vastgesteld dat HMS niet aan Galipoglu Hidromas verbonden is, zodat evenmin kan worden gezegd dat HMS ten onrechte doet voorkomen dat zij gelieerd is aan Galipoglu Hidromas. Weliswaar is na de oprichting van HMS de noodverordening 674 uitgevaardigd en is TMSF bewindvoerder van Galipoglu Hidromas geworden, maar Galipoglu Hidromas heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die ertoe kunnen leiden dat als gevolg van deze wijzigingen HMS sindsdien de (handels)naam zonder recht gebruikt of dat zij anderszins onrechtmatig handelt.
5.13.
De rechtbank komt tot de conclusie dat een onrechtmatige daad van HMS niet kan worden vastgesteld. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, hoeft daarmee geen bespreking meer.
Conclusie en proceskosten
5.14.
De vorderingen in conventie worden afgewezen.
5.15.
Galipoglu Hidromas zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. HMS heeft verzocht om vergoeding van haar werkelijke proceskosten. Zij voert hiervoor aan dat Galipoglu Hidromas in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door de rechtbank te misleiden door in de dagvaarding onvolledige en onjuiste of vage informatie te verwerken.
5.16.
Niet in geschil is dat op deze zaak artikel 1019h Rv niet van toepassing is. Dat betekent dat een vordering tot het veroordelen in de werkelijke in plaats van forfaitaire proceskosten slechts voor toewijzing in aanmerking komt, indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit kader volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7828) en 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2360).
5.17.
Uit het voorgaande volgt dat een vordering van daadwerkelijke proceskosten slechts in uitzonderlijke, evidente gevallen toewijsbaar is. In dat licht schiet de onderbouwing van HMS tekort. Er is daarom evenmin aanleiding om, zoals eveneens door HMS gesteld, aan een eventuele schending van de waarheidsplicht de gevolgtrekking van een volledige proceskostenvergoeding te verbinden. Dat betekent dat slechts de forfaitaire proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
5.18.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van HMS € 1.086,00 (twee punten salaris advocaat, tarief € 543,00).
5.19.
De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen, op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
5.20.
Ook in reconventie ziet de rechtbank zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of zij internationale rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is op de verschillende vorderingen. Voor wat betreft de Uniemerken dient bovendien ook te worden onderzocht of deze rechtbank de bevoegde rechter is.
5.21.
De vorderingen in reconventie beslaan verschillende onderwerpen: het Beneluxmerk 1003756 (vordering 1), overige (niet Benelux)merken (vorderingen 2 tot en met 5), een op het vennootschapsrecht althans artikel 843a Rv althans onrechtmatige daad gebaseerde vordering tot het verstrekken van bedrijfsinformatie (vordering 6) en op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen (vorderingen 7 en 8).
5.22.
Galipoglu Hidromas stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om van de reconventionele vorderingen 2, 3, 5 en 6 kennis te nemen en dat de rechtbank Den Haag ten aanzien van vordering 4 exclusief bevoegd is. HMS voert aan dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 7 lid 2 Rv of artikel 9 aanhef en onder b of c Rv.
Bevoegdheid
5.23.
Voor wat betreft de merkenrechtelijke vorderingen, overweegt de rechtbank het volgende over de bevoegdheid. Hoewel in de conclusie van eis in reconventie ook wordt gesteld dat sprake is van deponeringen te kwader trouw, heeft HMS ter zitting verklaard dat alleen ter discussie staat wie rechthebbende van de merken is. De registratie of de geldigheid van de merken als zodanig staat dus niet ter discussie. Daarmee vallen de vorderingen, anders dan Galipoglu Hidromas betoogt, niet onder het bereik van artikel 24 onder 4 Brussel I bis-Verordening.
Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op een Uniemerk, is deze rechtbank in beginsel niet bevoegd om kennis te nemen van die vorderingen, aangezien geschillen over een Uniemerk tot de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag behoren. Ook hiervoor geldt echter dat de geldigheid of registratie van een Uniemerk niet ter discussie wordt gesteld en dat de vorderingen evenmin zijn gegrond op de stelling dat inbreuk wordt gemaakt op een Uniemerk. Het geschil ziet immers uitsluitend op de vraag wie als houder van het Uniemerk moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de exclusieve bevoegdheidsregel voor de rechtbank Den Haag hier niet opgaat.
5.24.
Vervolgens is de vraag of het BVIE respectievelijk de commune bevoegdheidsregels in de artikelen 1 tot en met 14 Rv voor de reconventionele vorderingen een bevoegdheidsgrond voor deze rechtbank oplevert.
5.25.
Op grond van artikel 4.6 lid 4 BVIE neemt de rechter voor wie de hoofdvordering aanhangig is kennis van (onder meer) eisen in reconventie, tenzij hij onbevoegd is ten aanzien van het geschil. Ter zake de reconventionele vordering met betrekking tot het Beneluxmerk (vordering 1) is deze rechtbank op grond van artikel 4.6 lid 4 BVIE in ieder geval bevoegd. Hierover bestaat overigens ook tussen partijen geen discussie. HMS voert aan dat deze rechtbank op grond van artikel 4.6 lid 4 BVIE ook bevoegd is om van de andere reconventionele vorderingen kennis te nemen. Galipoglu Hidromas is van mening dat dit niet het geval is.
5.26.
Vooropgesteld wordt dat artikel 4.6 lid 4 BVIE zijn grondslag vindt in artikel 37C Eenvormige Beneluxwet op de merken. Deze bepaling is weer overgenomen uit een verdrag tussen Nederland, België en Luxemburg uit 1961. [4] Anders dan in artikel 7 lid 2 Rv en – het gelet op de woonplaats van Galipoglu Hidromas in deze zaak niet van toepassing zijnde – artikel 8 onder 3 Brussel I bis-Verordening is bepaald, is in artikel 4.6 lid 4 BVIE niet opgenomen dat de vorderingen in reconventie voldoende samenhang moeten vertonen met de vorderingen in conventie respectievelijk verknocht moeten zijn met de vorderingen in conventie. De bedoeling van artikel 4.6 lid 4 BVIE is echter, dat wanneer geschillen in hoofdzaak en vrijwaring en in conventie en reconventie over hetzelfde probleem gaan, het wenselijk is dat dergelijke geschillen zoveel mogelijk door dezelfde rechter worden beslist. Daarbij is van belang dat het BVIE beoogt met name specifieke regels vast te stellen die rekening houden met de bijzondere kenmerken van het Beneluxmerk (vergelijk overweging 35 van de conclusie van de A-G bij het arrest van 14 juli 2016, C-230/15, ECLI:EU:C:2016:366). Dat met het bepaalde in artikel 4.6 lid 4 BVIE is beoogd om bevoegdheid aan te nemen van alle mogelijke vorderingen in reconventie – ook als deze, zoals in dit geval, geen enkele betrekking hebben op onderwerpen die door het BVIE worden geregeld en ook overigens in geen enkel verband staan tot de vorderingen in conventie – volgt niet uit de tekst en de historie van het verdrag en kan daarom niet worden aangenomen. Een dergelijke uitleg strookt ook niet met het streven naar voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels. Het voorgaande betekent dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de vorderingen 2 tot en met 5 en 6 niet kan worden gebaseerd op artikel 4.6 lid 4 BVIE.
5.27.
Op grond van artikel 7 lid 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van een vordering in reconventie als er rechtsmacht is ten aanzien van de vorderingen in conventie en tussen de vorderingen in reconventie en de vorderingen in conventie voldoende samenhang bestaat. Die samenhang kan voor de vorderingen 2 tot en met 5 en 6 niet worden aangenomen. Deze vorderingen vloeien niet voort uit hetzelfde feitencomplex en niet gezegd kan worden dat de vorderingen zodanig samenhangen, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Op grond hiervan kan dus geen rechtsmacht worden aangenomen voor alle reconventionele vorderingen.
5.28.
Op grond van artikel 6 aanhef en onder e Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of kan voordoen.
5.29.
Bij de invoering en latere wijzigingen van artikel 1 tot en met 14 Rv heeft de Nederlandse wetgever aansluiting gezocht bij onder meer de voorlopers van de Brussel I bis-Verordening. Bij de uitleg van de commune regels voor internationale rechtsmacht moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over (de voorlopers van) de Brussel I bis-Verordening. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJEU (HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443).
5.30.
Artikel 6 aanhef onder e Rv is ontleend aan de voorgangers van artikel 7 onder 2 Brussel I bis-Verordening, zodat voor de interpretatie van deze bepaling de uitleg van het Hof van Justitie een belangrijk richtsnoer is.
5.31.
Onder de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen wordt begrepen zowel de plaats van de gebeurtenis die de oorzaak van de schade is (het handlungsort) als de plaats waar de schade is ingetreden (het erfolgsort).
HMS stelt dat zij rechthebbende is op de overige (niet Benelux)merken en dat Galipoglu Hidromas haar dwarsboomt in de uitoefening van haar rechten met betrekking tot deze merken door de merken te registreren in regio’s waarin HMS actief is en oppositieprocedures tegen registraties door HMS te voeren. HMS stelt dat het haar veel tijd en geld kost om zich hiertegen te verweren en dat haar handelsactiviteiten door de handelwijze van Galipoglu Hidromas worden gefrustreerd.
Verder stelt HMS dat Galipoglu Hidromas onrechtmatig handelt doordat zij weigert om inzicht te geven in haar financiële situatie en haar dividendbeleid. HMS stelt dat zij schade lijdt, omdat Galipoglu Hidromas weigert dividend uit te keren aan HMS als aandeelhouder. Om te kunnen vaststellen hoeveel dividend Galipoglu Hidromas heeft achtergehouden en hoeveel schade zij daardoor heeft geleden vordert HMS inzage in de financiële administratie van Galipoglu Hidromas.
5.32.
De rechtbank begrijpt de hiervoor weergegeven stellingen van HMS aldus dat zij als gevolg van het vermeend onrechtmatig handelen door Galipoglu Hidromas in haar bedrijfsvoering wordt beperkt en daardoor schade lijdt. Naar de rechtbank uit de stellingen begrijpt bedient HMS haar klanten vanuit Amsterdam en onderneemt zij vanuit daar haar productie- en verkoopactiviteiten. Gelet op deze omstandigheden, kan Nederland (en meer in het bijzonder Amsterdam) mede als de plaats worden aangewezen waar de vermeende schade intreedt. Daarbij wordt opgemerkt dat wanneer bevoegdheid wordt aangenomen op basis van artikel 6, onder e Rv, deze bevoegdheid territoriaal beperkt is, in die zin dat de rechter slechts uitspraak mag doen over de schade die op zijn grondgebied (in het onderhavige geval Nederland) is ingetreden of dreigt in te treden. Het voorgaande betekent dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de vorderingen 2 tot en met 5 en 6 voor zover sprake is van in Nederland geleden of te lijden schade door HMS.
5.33.
Voor de vorderingen 7, 8 en 9 geldt dat Galipoglu Hidromas de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet heeft bestreden en daarmee de rechtsmacht heeft aanvaard (artikel 9, aanhef en onder a Rv en artikel 26 lid 1 Brussel I bis-Verordening).
5.34.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 9 aanhef en onder b of c Rv.
Toepasselijk recht
5.35.
Voor de merkenrechtelijke vorderingen geldt dat op de niet in het BVIE en in communautaire regelgeving geregelde onderwerpen naar het commune internationaal privaatrecht Nederlands recht als lex loci protectionis van toepassing is, voor zover het gaat om de vraag aan wie de merken toekomen en of de merken rechtsgeldig zijn overgedragen.
5.36.
Aan de vordering tot het verstrekken van bedrijfsinformatie (vordering 6) heeft HMS ten grondslag gelegd dat zij aandeelhouder in Galipoglu Hidromas is en dat Galipoglu Hidromas onrechtmatig jegens haar handelt door te weigeren inzage te geven in de financiële situatie en het (dividend)beleid. Volgens HMS heeft zij daarmee op grond van zowel het Turkse en Nederlandse vennootschapsrecht als artikel 843a Rv recht op en belang bij de financiële gegevens over de Turkse vennootschap.
5.37.
Deze vordering is ingevolge artikel 1 lid 2 onder d Rome II-Verordening uitgesloten van het materiële toepassingsgebied van de Rome II-Verordening. Ingevolge artikel 10:118 en 10:119 BW worden de verplichtingen van Galipoglu Hidromas ten opzichte van haar aandeelhouder HMS beheerst door het recht van Turkije. Dit neemt echter niet weg dat een partij zich op de bijzondere exhibitieplicht van artikel 843a Rv kan beroepen. Deze bepaling kent immers een zelfstandige bevoegdheid toe aan de daarin bedoelde belanghebbende (vergelijk HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8510).
5.38.
Over vordering 7 – het gevorderde handelsverbod buiten Turkije en het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) – en vordering 9 – het gebod tot het voeren van de naam ‘Galipoǧlu Hidromas’ – hebben partijen gedebatteerd aan de hand van bepalingen van Nederlands recht. Tijdens de comparitie hebben partijen verklaard dat zij voor deze onderdelen – waarin in de processtukken wordt gerefereerd aan Nederlandse wetsartikelen – voor toepassing van Nederlands recht kiezen. Daarmee is sprake van een rechtskeuze voor Nederlands recht, zoals bedoeld in artikel 14 lid 1 Rome II-Verordening.
5.39.
Voor de vordering inzake het verbod tot het doen van onrechtmatige mededelingen (vordering 8) geldt dat deze vordering is gebaseerd op een schending van de eer en goede naam van HMS. Dergelijke vorderingen vallen gelet op artikel 1 lid 2 onder g van Rome II-Verordening ook buiten het materiële toepassingsgebied van deze verordening. Artikel 10:159 BW verklaart deze verordening echter vervolgens weer van overeenkomstige toepassing op dergelijke vorderingen.
5.40.
Het vermeend onrechtmatig handelen bestaat uit het verzenden van e-mails door Galipoglu Hidromas naar buitenlandse klanten, waarin staat dat “Hidromas Turkey” is overgenomen door de Turkse regering en dat de familie Gül gerelateerd wordt aan de terroristische organisatie FETO/PDY. Onduidelijk is aan welke buitenlandse klanten deze e-mails zijn gezonden en in welk gebied deze klanten actief zijn. Voor zover deze e-mails zijn gezonden aan klanten in Nederland of betrekking hebben op de Nederlandse markt, kan in ieder geval worden vastgesteld dat hierop Nederlands recht van toepassing is, als zijnde het land waar de schade zich voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
5.41.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling van de reconventionele vorderingen.
De vordering met betrekking tot het Beneluxmerk 1003756 (vordering 1)
5.42.
HMS heeft aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag gelegd dat zij rechthebbende is op het Beneluxmerk dat zij op 18 oktober 2016 heeft gedeponeerd en dat op dat moment geen ander merkdepot van het teken bestond. Galipoglu Hidromas heeft hierop slechts gewezen op haar stelling in conventie dat sprake zou zijn van een depot te kwader trouw. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, wordt Galipoglu Hidromas hierin niet gevolgd.
5.43.
De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, op de wijze zoals onder de beslissing wordt vermeld.
De merkenrechtelijke vorderingen 2 tot en met 5
5.44.
HMS voert kort gezegd aan dat HMS de rechthebbende is op de merken, zoals vermeld in het als productie 45 overgelegde overzicht en in randnummer 4.3 van de spreekaantekeningen van HMS. Galipoglu Hidromas handelt volgens HMS onrechtmatig jegens haar door merkregistraties te verrichten in regio’s waarin HMS actief is en een oppositieprocedure te starten bij EUIPO.
5.45.
HMS stelt niet dat Galipoglu Hidromas met het Uniemerk of andere merken inbreuk maakt op het Beneluxmerk van HMS. De merkenrechtelijke vorderingen zien op de vraag wie binnen het concern rechthebbende is op de merkrechten, de moeder of de (klein)dochter. In dat verband is relevant dat HMS niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat de intellectuele eigendomsrechten van Galipoglu Hidromas na de oprichting van HMS en de verhanging die heeft plaatsgevonden aan HMS zijn overgedragen. Dat HMS sindsdien rechthebbende is geworden van het merkportfolio van het concern, is dus onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat een van haar statutaire doelstellingen is het exploiteren van merkrechten is daarvoor niet toereikend. Daarmee is ook onvoldoende duidelijk geworden dat Galipoglu Hidromas onrechtmatig zou handelen door merkregistraties te verrichten.
5.46.
Dit betekent dat de merkenrechtelijke vorderingen 2 tot en met 5 niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Het verstrekken van bedrijfsinformatie (vordering 6)
5.47.
HMS legt aan haar vordering tot het verstrekken van bedrijfsinformatie ten grondslag dat zij een rechtmatig belang heeft om als aandeelhouder inzage te krijgen in de financiële administratie van Galipoglu Hidromas en haar zustervennootschap, zodat zij kan onderzoeken welke winsten zijn gemaakt en of zij recht heeft op dividenduitkeringen. Het gaat hierbij om de volgende bescheiden:
5.48.
Galipoglu Hidromas betwist dat is voldaan aan de eisen van artikel 843a Rv. Zij betoogt kort gezegd dat geen sprake is van een rechtmatig belang, maar dat HMS als directe concurrent toegang wil krijgen tot bedrijfsgevoelige informatie. Daarnaast zijn de gevraagde bescheiden volgens haar onvoldoende bepaald.
5.49.
Voor de toewijsbaarheid de vordering tot het verstrekken van informatie op grond van artikel 843a Rv geldt dat de eisende of verzoekende partij een rechtmatig belang dient te hebben en dat het moet gaan om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de eisende of verzoekende partij of haar rechtsvoorganger partij is. Artikel 843a Rv schept echter geen algemeen inzagerecht. Om
fishing expeditionste voorkomen, dient de partij die op grond van deze bepaling informatie verlangt, de inhoud van de gevraagde gegevens voldoende concreet te omschrijven. Ook biedt artikel 843a Rv geen mogelijkheid documenten op te vragen waarvan slechts wordt vermoed dat zij wel eens steun zouden kunnen gegeven aan stellingen, zonder dat er concrete aanknopingspunten zijn voor dat vermoeden.
5.50.
Vooropgesteld wordt dat HMS geen bescheiden respectievelijk veroordeling kan vragen van de zustervennootschap van Galipoglu Hidromas. Deze vennootschap is immers geen partij in deze procedure. In zoverre is deze vordering dus niet toewijsbaar.
5.51.
Gelet op hetgeen eerder in dit vonnis is overwogen, is HMS (indirect) grootaandeelhouder van Galipoglu Hidromas. Daarmee is dus sprake van een rechtsbetrekking tussen HMS en Galipoglu Hidromas. Gelet op dit aandeelhouderschap heeft HMS een rechtmatig belang bij het verstrekken van de jaarcijfers over 2016 en 2017, de winst- en verliesrekeningen en balansen van 2016 en 2017 en de kwartaalcijfers over 2018 en 2019. Zij vordert ook de jaarcijfers van 2018 en 2019 voor zover deze aanwezig zijn en de thans beschikbare winst- en verliesrekeningen en balansen voor de jaren 2018 en 2019. Aangezien onduidelijk is of deze stukken daadwerkelijk bestaan, is hiervoor niet voldaan aan het bepaaldheidsvereiste en zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen. Dit geldt ook voor de kwartaalcijfers over het laatste kwartaal van 2019, waarvan onduidelijk is of deze al zijn opgemaakt.
5.52.
Dat er sprake is van een zwaarwichtig belang van de vennootschap dat zich tegen het verschaffen van deze bescheiden verzet, en waardoor sprake zou kunnen zijn van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv is onvoldoende duidelijk geworden. Galipoglu Hidromas heeft hiervoor onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld.
5.53.
Voor de overige gevorderde bescheiden geldt dat deze zo ruim en algemeen zijn geformuleerd dat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen en onder een
fishing expeditionvallen. Voor deze vorderingen is bovendien deels ook onduidelijk of deze bescheiden daadwerkelijk bestaan (vergelijk bijvoorbeeld de vordering tot het verstrekken van een verklaring over dividenduitkering) en wat het rechtmatig belang van HMS bij de afgifte van dergelijke stukken is. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.54.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot afgifte van bedrijfsinformatie gedeeltelijk toewijsbaar is.
Het handelsverbod (vordering 7) en het gebod tot het voeren van Galipoǧlu Hidromas als enige handelsnaam (vordering 9)
5.55.
HMS legt aan haar gevorderde handelsverbod buiten Turkije en MENA ten grondslag dat HMS zich richt op de Zuid-Amerikaanse en Europese markt, terwijl het oorspronkelijke afzetgebied van Galipoglu Hidromas Turkije en MENA is. Volgens HMS handelt Galipoglu Hidromas onrechtmatig door opzettelijk activiteiten te verrichten in het afzetgebied van HMS, althans doorkruist zij de groepsactiviteiten buiten Turkije. HMS voert daarnaast aan dat Galipoglu Hidromas de naam ‘Galipoǧlu Hidromas’ dient te blijven gebruiken, omdat deze naam veel goodwill heeft die niet verloren mag gaan. Volgens HMS bestaat de vrees dat Galipoglu Hidromas althans TMSF de naam zal wijzigen.
5.56.
Onduidelijk is wat maakt dat er een grondslag bestaat om Galipoglu Hidromas een handelsverbod op te leggen (voor zover deze rechtbank daartoe voor alle gebieden bevoegd is; vergelijk hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.31). Hetgeen HMS hiervoor heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Ook volgt rechtbank HMS niet in haar betoog dat Galipoglu Hidromas op basis van de door HMS aangevoerde argumenten over de band van onrechtmatige daad kan worden gedwongen om de naam ‘Galipoǧlu Hidromas’ te blijven gebruiken, daargelaten dat niet concreet is gebleken dat Galipoglu Hidromas het voornemen heeft om haar naam te wijzigen. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
Het verbod mededelingen te doen (vordering 8)
5.57.
Volgens HMS handelt Galipoglu Hidromas onrechtmatig door klanten van Galipoglu Hidromas te informeren dat de familie [familienaam] gerelateerd zou zijn aan een terroristische organisatie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft HMS één e-mail overgelegd, waarin de geadresseerde en andere onderdelen zijn weggelakt. In deze e-mail staat:
“this e-mail is intended to clarify my last email and events that happened in Hidromas en change in the organization.
Hidromas Turkey do not belong to [familienaam] Family any more after Nov 2016. Hidromas Turkey is taken over by the government of Turkey. This incident occurred after the military coup attempt by a terrorist organization. [ [familienaam] ; de rechtbank] family was related to this terrorist organization FETO/PDY. The board of members of Hidromas Turkey are recruited by government of Turkey. (…)”
5.58.
Galipoglu Hidromas betwist dat zij hiermee onrechtmatig heeft gehandeld.
5.59.
Bij de beoordeling is het uitgangspunt dat toewijzing van het gevorderde verbod een beperking inhoudt van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van Galipoglu Hidromas op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke beperking is ingevolge artikel 10 lid 2 EVRM slechts toegestaan, indien deze bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van Galipoglu Hidromas onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
5.60.
HMS heeft een uitgebreide toelichting gegeven over de situatie in Turkije en de gevolgen die de noodverordening op de familie Gül heeft gehad. Niet in geschil is dat de voormalige bestuurders van Galipoglu Hidromas na de noodverordening 674 zijn vervangen door de benoeming van TMSF als bewindvoerder. Verder is duidelijk dat de Turkse autoriteiten [naam 1] verwijten dat hij lid zou zijn van de Gülen-beweging (in Turkije ook wel FETÖ genoemd). Deze beweging wordt door de Turkse Staat respectievelijk de Turkse hoogste rechter gezien als een terroristische organisatie. Hoewel HMS erop wijst dat deze duiding in internationaal verband niet is overgenomen, is het wel een gegeven dat de Turkse Staat dit standpunt inneemt. Bij die stand van zaken kan de e-mail van Galipoglu Hidromas aan haar klant moeilijk anders worden gezien dan de presentatie van de mening van TMSF over hetgeen er na de mislukte staatsgreep is gebeurd. Daarbij dient in acht te worden genomen dat het hier gaat om een e-mail waarvan onduidelijk is aan welke klanten deze is gezonden en dat het dus onbekend is wat het bereik van het bericht is geweest. Het vorderen van een algemeen verbod tot het doen bepaalde mededelingen aan klanten, afnemers en distributeurs is daarentegen een verstrekkende maatregel die een zware inperking op de vrijheid van meningsuiting oplevert. Hiervoor bestaat in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond. Vordering 8 zal daarom worden afgewezen.
Dwangsom (vordering 10)
5.61.
De gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
Proceskosten
5.62.
In de omstandigheid dat partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld
– van de vorderingen van HMS zijn er slechts twee toewijsbaar – ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Galipoglu Hidromas in de proceskosten, aan de zijde van HMS tot op heden begroot op € 1.086,00,
6.3.
veroordeelt Galipoglu Hidromas in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Galipoglu Hidromas niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
verklaart voor recht dat HMS rechthebbende is op het Beneluxmerk 1003756,
6.7.
veroordeelt Galipoglu Hidromas om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaten van HMS te verstrekken afschriften van:
a) de (door een accountant goedgekeurde) jaarcijfers over 2016 en 2017,
b) de winst- en verliesrekeningen en balansen van 2016 en 2017,
c) de kwartaalcijfers over 2018 en over de kwartalen 1 tot en met 3 van 2019,
6.8.
veroordeelt Galipoglu Hidromas om aan HMS een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij na ommekomst van de in 6.7 genoemde termijn geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan de uitgesproken veroordelingen te voldoen, tot een maximum van € 100.000,- (voor de veroordelingen tezamen) is bereikt,
6.9.
verklaart de hiervoor onder 6.7 en 6.8 vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, mr. C. Bakker en mr. M.C.H. Broesterhuizen en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.

Voetnoten

1.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen), ’s-Gravenhage, 25 februari 2005 (hierna: BVIE).
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (
3.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (
4.Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten getekend te Brussel op 24 november 1961 (Trb. 1961, 163)