ECLI:NL:RBAMS:2020:2078

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
13/730027-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en bedelarij met betrekking tot een minderjarige in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel met betrekking tot haar minderjarige dochter. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd haar dochter, geboren in 2005, te hebben meegenomen naar Nederland en haar te hebben laten bedelen in de trein. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar dochter in de periode van 17 juli 2019 tot en met 14 augustus 2019 in Amsterdam, Zaandam en Schiphol bedelden. De verdachte heeft bedelbriefjes gemaakt en haar dochter heeft deze gebruikt om geld te vragen van treinreizigers. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en haar dochter beoordeeld, evenals die van andere getuigen, en geconcludeerd dat de verdachte haar dochter in een kwetsbare positie heeft gebracht en misbruik heeft gemaakt van deze situatie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel, met name het vervoeren en huisvesten van haar dochter met het oogmerk van uitbuiting, en het aanzetten tot bedelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook het beslag op de bedelbriefjes en zakdoekjes verbeurd verklaard, aangezien deze zijn gebruikt bij de strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de bescherming van minderjarigen tegen uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730027-19
Datum uitspraak: 28 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren te [geboorteplaats 1] te ( [geboorteland] ) op [geboortedag verdachte] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 12 november 2019 en 14 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – ervan beschuldigd dat zij zich in de periode van 17 juli 2019 tot en met 14 augustus 2019 te Amsterdam, Zaandam en/of Schiphol met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door middel van uitbuiting van haar minderjarige dochter [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) (geboren op [geboortedag 1] 2005) door haar te laten bedelen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [persoon 1] door haar ouders is meegenomen naar Nederland en dat zij samen in de auto hebben geslapen. Eenmaal in Nederland wordt [persoon 1] al vanaf 17 juli 2019 meermalen al dan niet samen met verdachte of een of meer andere volwassenen van Roemeense afkomst bedelend in de trein gezien. [persoon 1] gebruikt dezelfde bedelbriefjes als haar moeder. Verdachte heeft verklaard dat zij de briefjes heeft gemaakt en dat maakt het aannemelijk dat [persoon 1] de briefjes van verdachte heeft gekregen. Er is dan ook sprake geweest van mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.2
Oordeel van de rechtbank
4.2.1
Juridisch kader mensenhandel
In onderhavige zaak wordt aan de rechtbank de vraag voorgelegd of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 2, 4 en 6 het wetboek van strafrecht (Sr).
Dit wetsartikel staat in titel XVIII van het wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
- sub 1 en 2 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 2 Sr zien, voor zover hier van belang, op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijk bewegen dan wel dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in sub 4. Sub 1 en 2 zijn niet beperkt tot uitbuiting in de prostitutie, maar ziet op alle intermenselijke relaties waarbij uitbuiting aan de orde is.
De handelingen omschreven in sub 2 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
Het begrip ‘uitbuiting’ is door de wetgever niet gedefinieerd, behoudens voor zover in artikel 273f, tweede lid is bepaald, voor zover hier van belang, dat ‘uitbuiting ten minste omvat gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij’. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – moeten worden beschouwd en die beoordeling is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht, en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. De in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven worden als referentiekader gehanteerd. [1]
De rechtbank gaat er hierbij van uit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 en 2 ziet – hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt – in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 en 2 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken.
Uitbuiting veronderstelt een bepaalde mate van onvrijwilligheid die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij of zij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie lijkt te volgen dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van (zeer) kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid. De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden, voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Het verschil tussen artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr en artikel 273f, eerste lid, sub 2, Sr is dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist.
Sub 2 strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een kind kan nooit worden geacht rechtsgeldig te hebben ingestemd. [2] Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd.
- sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (genoemd in sub 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruikmaken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in sub 4 volgen veelal op de gedragingen in sub 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van sub 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [3]
- sub 6
Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander strafbaar. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders ook onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht moet zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [4] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
4.2.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.2.2.1 Aanhouding [persoon 1] en verdachte
Op 14 augustus 2019 zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de toen veertien jaar oude [persoon 1] , samen met de bij verbalisanten ambtshalve bekende bedelaars [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) op station Schiphol in de trein richting Amsterdam Zuid stapt. Zij zien dat [persoon 1] in de treincoupé witte papiertjes op de tafeltjes legt. Aan het einde van de treincoupé draait zij zich om en pakt de papiertjes weer van de tafeltjes af. [verbalisant 1] herkent de briefjes ambtshalve als bedelbriefjes. Op deze briefjes staat de volgende tekst geschreven:
Het spijt me voor de probleem
Ik bied een zakdoekpakket aan voor een klein bedrag, ik doe dit omdat ik op dit moment geen baan heb, en omdat ik twee kinderen heb, hoop ik dat je mijn situatie begrijpt. Bedankt, een goede dag.
Sorry for the inconvenience, I offer a handkerchief package for a smaal amount of money, I do this because I do not have a job right now and because I have two children, I hope you understand my situation. Thank you have a good day.
[persoon 1] blijft een korte tijd staan bij de reizigers. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien niet dat ze daadwerkelijk geld krijgt. Op station Amsterdam Zuid wordt [persoon 1] vervolgens aangehouden, samen met [persoon 2] en [persoon 3] .
Diezelfde dag wordt verdachte aangehouden op Schiphol Plaza. In haar tas worden bedelbriefjes met de bovengenoemde tekst en zakdoekjes aangetroffen en in beslag genomen.
4.2.2.2 Verklaringen van [persoon 1]
verklaart op 14 augustus 2019 dat ze met haar ouders met de auto naar Nederland is gekomen. Ze heeft drie dagen in de auto geslapen en daarna bij een vriendin, [persoon 4] , in een flat. [persoon 1] heeft geen honger en voelt zich veilig. Op dit moment heeft ze een paar euro bij zich. Hiervan koopt ze wat eten. [persoon 1] ontkent te hebben gebedeld. Haar moeder, verdachte, bedelt wel, maar ze weet niet waarom. [persoon 1] weet niet wat er op de briefjes staat; ze spreekt alleen Roemeens. Ze gaat in [geboorteland] naar de middelbare school, maar heeft nu vakantie. Haar vader brengt haar naar de stations.
Op 21 augustus 2019 verklaart [persoon 1] dat ze met haar ouders met de auto naar Nederland is gekomen. Ze slaapt bij een nichtje, [persoon 5] , in een flat. [persoon 1] heeft niet gezegd dat haar vader haar naar de stations brengt; ze heeft gezegd dat haar vader naar daar is gekomen waar zij op het politiebureau werd gebracht, samen met haar moeder. Ze kreeg geen zakdoekjes en briefjes en deelt deze ook niet uit. Ook kreeg ze geen geld.
4.2.2.3 Verklaringen van verdachte
Verdachte verklaart op 14 augustus 2019 dat ze met haar man en dochter in een auto woont. Ze bedelt met zakdoekjes in de trein en op straat. Ze doet dit om te kunnen eten en omdat ze geen ander werk heeft. Ook wil ze geld verdienen om terug te gaan naar [geboorteland] . De papiertjes met tekst heeft verdachte zelf gemaakt en de zakdoekjes heeft ze gekocht. Haar dochter is maximaal twee of drie keer meegegaan, omdat ze zich verveelt. Haar man, [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ), brengt haar naar het station Amsterdam Sloterdijk. Hij bedelt ook.
Een dag later verklaart verdachte dat ze de bedelbriefjes zelf heeft gemaakt met behulp van een vrouw die ze bij een supermarkt heeft leren kennen. Voor het overige beroept ze zich op haar zwijgrecht.
4.2.2.4 Verklaringen van anderen
[persoon 3] , de tante van [persoon 1] , verklaart dat ze bedelt om geld te verdienen. [persoon 1] moet haar moeder helpen om naar huis te kunnen. Wie gaat haar anders geld geven? De moeder van [persoon 1] bedelt ook. [persoon 1] heeft nu schoolvakantie.
Als de verbalisant die het verhoor afneemt [persoon 3] voorhoudt dat ‘zij’ tijdens de aanhouding vaak zijn gebeld door een persoon genaamd [persoon 7] , verklaart [persoon 3] dat dat de vader van [persoon 1] is, dat hij hetzelfde doet en dat hij vaak bij de auto blijft staan.
Ook [persoon 2] verklaart dat zij bedelt. Het minderjarig meisje dat ook is aangehouden, is de dochter van een van de vrouwen die ook is aangehouden. Ze zei dat ze veertien is en schoolvakantie heeft. [persoon 2] verklaart verder dat ze bedelen om te kunnen eten. Over [persoon 1] verklaart ze: “Wat kan ik zeggen, ze heeft arme ouderen en dat is haar situatie”.
4.2.2.5 Overige bevindingen
De politie heeft in de politiesystemen gezocht naar politieregistraties over [persoon 1] . Uit de mutaties in het politiesysteem blijkt onder meer dat [persoon 1] op 22 juli 2019 op station Arena Boulevard te Amsterdam met verdachte en [persoon 2] staande is gehouden nadat de medewerkers van de NS hadden gezien dat zij bedelbriefjes uitdeelden. Bij die gelegenheid valt het verbalisanten op dat [persoon 1] alleen naar de andere vrouwen kijkt en luistert en kennelijk geen antwoord durft te geven op de vragen van de verbalisanten.
Op 28 juli 2019 ontvangt de Koninklijke Marechaussee op Schiphol de melding dat twee vrouwen aan het bedelen zijn. Dit bleken [persoon 1] en [persoon 2] te zijn.
Op 29 juli 2019 ontvangt verbalisant [verbalisant 3] een melding dat in een trein tussen Amsterdam-Zuid en Amsterdam-Bijlmer personen aan het bedelen zijn met bedelbriefjes en zakdoekjes. Aangekomen op station Amsterdam-Bijlmer wordt [verbalisant 3] geïnformeerd dat de personen in een gereedstaande trein zijn ingestapt. In de betreffende trein ziet [verbalisant 3] [persoon 1] . Als zij op station Amsterdam Zuid uitstapt, maakt zij contact met verdachte en [persoon 2] . Hierop houdt [verbalisant 3] hen staande. Op het bedelbriefje staat de volgende tekst:
Het spijt me voor de probleem
Ik bied een zakdoekpakket aan voor een klein bedrag, ik doe dit omdat ik op dit moment geen baan heb, en omdat ik twee kinderen heb, hoop ik dat je mijn situatie begrijpt. Bedankt, een goede dag.
Sorry for the inconvenience, I offer a handkerchief package for a smaal amount of money, I do this because I do not have a job right now and because I have two children, I hope you understand my situation. Thank you have a good day.
Op 30 juli 2019 wordt [persoon 1] gezien als op station Zaandam met verdachte in de trein naar Castricum stapt. Een verbalisant ziet dat verdachte zakdoekjes en briefjes bij personen wegpakt en dat een van de passagiers haar geld geeft. Als [persoon 1] tegenover een andere verbalisant komt te zitten, ziet deze dat zij muntgeld in haar handen heeft. Op station Castricum stappen [persoon 1] en verdachte uit en ontmoeten zij elkaar.
Verder blijkt uit informatie van de NS dat [persoon 1] in de periode van 17 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 in totaal acht keer een boete heeft gehad (het is de rechtbank onbekend waarvoor) op verschillende trajecten in Nederland. Op 17 juli 2019 zijn [persoon 1] , verdachte en [persoon 2] alle drie op het traject van Schiphol naar Amsterdam beboet.
Tot slot blijkt uit onderzoek dat [persoon 1] op 5 augustus 2019 door een hoofdconducteur uit de trein is gehaald met bedelbriefjes.
4.2.3
Beoordeling van het tenlastegelegde
4.2.3.1 Artikel 273f, eerste lid, sub 2 Sr
Nu [persoon 1] ten tijde van het ten laste gelegde feit veertien jaar oud was, richt de rechtbank zich bij haar beoordeling op sub 2 van voornoemd artikel.
Op grond van de verklaring van [persoon 1] en verdachte stelt de rechtbank vast dat [persoon 1] met haar ouders met de auto naar Nederland is gekomen. Beiden hebben verklaard met zijn drieën in de auto te slapen. Verdachte heeft [persoon 1] dus naar Nederland vervoerd en in een auto gehuisvest.
Vervolgens komt de rechtbank aan de vraag of verdachte handelde met het oogmerk van uitbuiting. Hierbij weegt de rechtbank de volgende relevante feiten en omstandigheden mee :
  • Verdachte en haar man hebben [persoon 1] meegenomen naar Nederland;
  • [persoon 1] was op dat moment minderjarig;
  • [persoon 1] ging nog naar school, en sprak alleen Roemeens;
  • [persoon 1] sliep met haar ouders in een auto;
  • Verdachte heeft verklaard te moeten bedelen om te kunnen eten en omdat ze geen werk heeft. Haar man, de vader van [persoon 1] , bedelde ook;
  • [persoon 2] en [persoon 3] bevestigen in hun verklaring, dat [persoon 1] moest bedelen om een financiële bijdrage te kunnen leveren aan haar ouders (zie ook hierna).
[persoon 1] bevond zich derhalve in een kwetsbare en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte en haar man. Verdachte en haar man hadden geen werk en moesten bedelen om aan geld te komen. Door [persoon 1] onder die omstandigheden naar Nederland te vervoeren en te huisvesten, heeft verdachte beoogd om [persoon 1] in een situatie te brengen waarin zij geen andere keuze had dan (ook) te gaan bedelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
4.2.3.2 Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft vervoerd naar Nederland en haar daar heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte is dus actief geweest in het traject dat voorafging aan de uitbuiting en haar activiteiten waren gericht op de verwezenlijking van het einddoel: de uitbuiting.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte kan worden gezien als de ‘exploitant’, de persoon die in de vervolgfase van het traject [persoon 1] daadwerkelijk heeft aangezet tot bedelen.
Uit de mutaties uit het politiesysteem blijkt dat [persoon 1] op 22, 29 en 30 juli 2019 met verdachte is gezien terwijl anderen melding hebben gemaakt van bedelen (22 en 29 juli 2019) dan wel dat verdachte aan het bedelen was (30 juli 2019). Op 30 juli 2019 wordt gezien dat [persoon 1] muntgeld in haar handen heeft. Daarnaast wordt op 14 augustus 2019 gezien dat [persoon 1] in een trein briefjes uitdeelt die worden herkend als bedelbriefjes. De tekst op deze briefjes komt vrijwel volledig overeen met de tekst van de briefjes die bij verdachte in beslag zijn genomen. Nu verdachte heeft verklaard dat zij deze briefjes zelf maakt en [persoon 1] heeft verklaard dat zij alleen Roemeens spreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon 1] de bedelbriefjes van verdachte heeft gekregen om deze te gebruiken bij het bedelen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte [persoon 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot bedelen. De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte daarbij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [persoon 1] zich, zoals hiervoor reeds uiteengezet, verkeerde.
4.2.3.3 Artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr
De rechtbank acht tot slot bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [persoon 1] . Naast de verklaring van verdachte, dat zij en haar man moeten bedelen om aan geld voor eten te komen, omdat zij geen werk hebben, neemt de rechtbank hierbij de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 2] in aanmerking. [persoon 3] heeft verklaard dat [persoon 1] haar moeder moet helpen om naar huis te kunnen gaan. Ze vraagt zich daarbij af wie haar anders geld gaat geven. [persoon 2] verklaart daarbij, op de vraag of zij het normaal vindt dat een kind gaat bedelen in het buitenland: “Wat kan ik zeggen, ze heeft arme ouderen (de rechtbank begrijpt: ouders) en dat is haar situatie”. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat [persoon 1] bedelde om een financiële bijdrage te kunnen leveren aan haar ouders en dat zij het geld dat zij met bedelen ophaalde aan verdachte en haar man moest afstaan. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [persoon 1] .
4.2.3.4 Medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot moet beantwoorden, is of verdachte zich alleen dan wel met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
Uit de verklaringen van verdachte en [persoon 1] blijkt dat [persoon 1] met haar ouders met de auto naar Nederland is gekomen en dat zij met z’n drieën in de auto sliepen. Ook blijkt uit hun verklaringen dat [persoon 6] hen naar de stations bracht en hen daar ophaalde. Uit de verklaring van [persoon 3] blijkt verder dat tijdens de aanhouding van [persoon 3] , [persoon 2] en [persoon 1] , [persoon 7] , de vader van [persoon 1] (de rechtbank begrijpt: [persoon 6] ), meerdere malen heeft gebeld en dat hij vaak bij de auto blijft staan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [persoon 6] onder meer door [persoon 1] in de auto te huisvesten en haar over te brengen van en naar de stations een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd waardoor [persoon 1] in een positie is gebracht dat zij bewogen werd tot bedelen. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [persoon 6] .
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 17 juli 2019 tot en met 14 augustus 2019 te Amsterdam en Zaandam en Schiphol, tezamen en in vereniging met een ander, haar minderjarig kind, te weten [persoon 1] , geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] ) (al dan niet) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
(sub 2)
heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [persoon 1] terwijl die [persoon 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
(sub 4)
die [persoon 1] met bovengenoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: bedelen,
en
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [persoon 1] ,
immers heeft zij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een mededader, terwijl zij, als moeder van [persoon 1] , wist dat die [persoon 1] van haar, verdachte, en haar mededader afhankelijk was en dat zij in een zeer slechte financiële situatie verkeerden
- die [persoon 1] meegenomen en/of gebracht naar Nederland en
- die [persoon 1] gehuisvest in een auto bij haar, verdachte en haar mededader en
- die [persoon 1] aangezet tot het plegen van een strafbare overtreding en/of begeleid tijdens het plegen van een strafbare overtreding (te weten: bedelarij) en
- die [persoon 1] heeft meegenomen in een trein om daar te bedelen en
- die [persoon 1] een briefje gegeven met daarop de tekst: 'Het spijt me voor de probleem. Ik bied een zakdoekpakket aan voor een klein bedrag, ik doe dit omdat ik op dit moment geen baan heb, en omdat ik twee kinderen heb, hoop ik dat je mijn situatie begrijpt. Bedankt, een goede dag.'.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden gevorderd, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft haar veertienjarige dochter [persoon 1] mee naar Nederland genomen met het oogmerk om haar in Nederland te laten bedelen. [persoon 1] bevond zich in een kwetsbare positie en was afhankelijk van haar ouders. Ze sprak de taal in Nederland niet en sliep met haar ouders in een auto. Verdachte heeft haar vervolgens bewogen om te gaan bedelen. Zij heeft [persoon 1] samen met haar man uitgebuit en daaruit opzettelijk voordeel getrokken.
De door verdachte overtreden strafbepaling beoogt minderjarigen te beschermen. Verdachte was als volwassen ouder van en verantwoordelijk voor [persoon 1] . Door haar handelen heeft ze [persoon 1] in een positie gebracht waarin haar keuzevrijheid verregaand werd beperkt en is ze voorbijgegaan aan haar belangen. Dit handelen is ontoelaatbaar.
In Nederland kan voor bedelen in de trein een boete worden uitgedeeld. Het is dan ook niet alleen een strafbare gedraging, maar ook een ergerlijke gedraging voor medereizigers.
Het dossier bevat geen informatie over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Nu verdachte ook niet ter terechtzitting is verschenen, heeft de rechtbank wat haar persoonlijke omstandigheden betreft geen aanknopingspunten die eventueel kunnen worden meegenomen bij het bepalen van de op te leggen straf.
Gelet op de ernst van het feit kan daar niet anders op worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de officier van justitie geëiste straf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de ernst van het feit en is in deze zaak een passende en geboden reactie.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest.
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 september 2019 met ingang van 26 september 2019 geschorst. Een van de schorsingsvoorwaarden is dat verdachte bij iedere oproeping vanwege een justitiële instantie in persoon zal verschijnen.
Nu verdachte niet op de zitting van 14 februari 2020 is verschenen, heeft ze zich niet gehouden aan voornoemde schorsingsvoorwaarde. De rechtbank zal het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook opheffen. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.

7.Beslag

Bij verdachte zijn – samengevat – bedelbriefjes, zakdoekjes en geld in beslag genomen. De rechtbank beslist dat deze voorwerpen verbeurd worden verklaard. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien het bewezen geachte met behulp van de bedelbriefjes en de zakdoekjes is gepleegd en de rechtbank ervan uitgaat dat het geld door middel van het bewezen geachte is verkregen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid, onder 2, 4 en 6 omschreven feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart verbeurd:
69 STK Papier Bedelbrief 5792880
Geld Euro 20.00 5793105
Geld Euro 9.15 5793106
9 PAJ Zakdoek ETOS Papier 5793069
1 PAJ Zakdoek AH Papier 5793071
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Thomas en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

Voetnoten

1.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
2.Richtlijn 2011/36/EU, preambule (onder 11).
3.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
4.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.