ECLI:NL:RBAMS:2020:1416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
13/751806-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de Poolse rechtsstaat

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijke strafbare feiten gepleegd door de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 24 januari 2019 en 11 april 2019, vastgesteld dat er vragen waren gerezen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht en of de opgeëiste persoon een eerlijk proces zou krijgen na overlevering.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 januari 2020 geoordeeld dat de situatie in Polen zorgelijk is, maar dat het aan de opgeëiste persoon is om feiten en omstandigheden aan te voeren die wijzen op een reëel gevaar voor een oneerlijk proces. De verdediging heeft betoogd dat de Poolse autoriteiten niet adequaat hebben gereageerd op vragen die door de rechtbank waren gesteld, en dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet in overweging zijn genomen. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op een risico op een oneerlijk proces.

Na afweging van alle argumenten heeft de rechtbank geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet voldoende feiten heeft aangedragen die wijzen op een schending van zijn recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751806-18
RK nummer: 18/8047
Datum uitspraak: 3 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2018 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres: [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 januari 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, en door een tolk in de Poolse taal.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de vragen van de officier van justitie aan de Poolse autoriteit (per brief van 20 december 2018), die betrekking hebben op een beoordeling of en in hoeverre artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) aan overlevering in de weg staat, niet zijn beantwoord, omdat – kort gezegd -, zo blijkt uit een e-mailbericht van 7 januari 2019 van de Poolse autoriteit aan de rechtbank, het opsporingsonderzoek nog niet is voltooid, zodat nog niet duidelijk is bij welke rechtbank en/of hoger beroepsinstantie de zaak zal worden aangebracht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 7 februari 2019
De rechtbank heeft op 7 februari 2019 het onderzoek heropend en voor onbepaalde termijn geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen ‘
the District Court in Radom, 2nd Criminal Division̕de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen, die betrekking hebben op een beoordeling of en in hoeverre artikel 47 Handvest aan overlevering in de weg staat, nogmaals voor te leggen en te laten beantwoorden. In dat oordeel heeft de rechtbank mee laten wegen dat in soortgelijke zaken, waarbij de opgeëiste persoon zich in Nederland bevond en de strafzaak zich nog in de vervolgingsfase bevond, de Poolse autoriteit wel antwoord heeft gegeven op de eerder genoemde vragen.
Zitting 11 april 2019
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank, in gewijzigde samenstelling, het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
Op de zitting is gebleken dat geen antwoorden zijn ontvangen op de bij e-mail van 22 maart 2019 door het openbaar ministerie nogmaals aan de rechtbank in Radom te Polen gestelde eerdergenoemde vragen.
Tussenuitspraak 25 april 2019
De rechtbank heeft op 25 april 2019 de zaak heropend, omdat tijdens de beraadslaging is gebleken dat de rechtbank meer tijd nodig heeft om tot een oordeel te kunnen komen. De rechtbank heeft daarom de zaak te heropend om te bepalen dat op 23 mei 2019 het onderzoek opnieuw zal worden gesloten en dat vervolgens uitspraak zal worden gedaan.
Tussenuitspraak 23 mei 2019
De rechtbank heeft op 23 mei 2019 het onderzoek heropend en voor onbepaalde termijn geschorst, omdat tijdens de beraadslaging is gebleken dat het wenselijk is dat getracht wordt de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog te voeren. Aldus wordt de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen. Deze vragen hebben betrekking op een beoordeling of en in hoeverre artikel 47 Handvest aan overlevering in de weg staat, en zien meer specifiek op de omstandigheden wat betreft de rechterlijke macht in Polen inzake eventuele wijzigingen in personele bezetting, toewijzing en behandeling van zaken, tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen, procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht en buitengewoon beroep.
Zitting 18 februari 2020
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank, in gewijzigde samenstelling, het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on temporary arrest of
3 november 2015 issued by the District Court in Radom(II Kp 246/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van valsheid in geschrift,
en:
Medeplegen van oplichting.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Inleiding; overzicht jurisprudentie Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 [1] een uitleg gegeven van het toetsingskader, dat is opgenomen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU [2] (hierna: het arrest). De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat uit het arrest volgt dat drie vragen (ook wel stap 1, 2 en 3 genoemd) moeten worden beantwoord.
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 [3] vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (stap 1). Teneinde concreet en nauwkeurig te kunnen beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat een opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen (stap 2 en stap 3), heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Bij uitspraak van 27 september 2019 [4] heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat de impact van de geconstateerde structurele gebreken op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan opgeëiste personen zullen worden onderworpen, zodanig is dat de genoemde structurele gebreken naar het oordeel van de rechtbank in alle gevallen negatieve gevolgen voor die rechterlijke instanties kunnen hebben. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat in zaken waarin de Poolse rechtsstaat een rol speelt, kan worden aangenomen dat ook aan stap 2 is voldaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat een deel van de eerder gestelde vragen niet meer hoeft te worden beantwoord, tenzij zich nieuwe relevante ontwikkelingen voordoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vragen betreffende “Tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen” nog moeten worden gesteld in het kader van de beoordeling van vraag/stap 3, bij de beantwoording van welke vraag moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
Bij uitspraak van 16 januari 2020 [5] heeft de rechtbank ten slotte geoordeeld dat zij zich op grond van de informatie die in andere overleveringszaken is verstrekt thans voldoende acht voorgelicht over het algemene beeld van tuchtzaken en andere al dan niet disciplinaire maatregelen jegens Poolse rechters. Hoewel de beschikbare informatie zeer zorgwekkend is en de meest recente ontwikkelingen ongunstig zijn, is dit algemene beeld op zichzelf in beginsel nog onvoldoende om in concrete situaties aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van een opgeëiste persoon in het gedrang is geweest of zal komen. Informatie over tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen blijft van belang bij de beoordeling van stap 3, maar naar de huidige stand van zaken zal deze informatie niet zonder nadere gegevens over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon die verder bijdragen aan de vrees dat zijn recht op een eerlijk proces in het geding is (geweest), ertoe kunnen leiden dat de overlevering niet wordt toegestaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de overlevering dient te worden geweigerd. De Poolse justitiële autoriteiten hebben de vragen van de officier van justitie die voortvloeien uit de tussenuitspraak van 23 mei 2019 niet afdoende beantwoord in de brief van 18 september 2019. Daarnaast houden deze autoriteiten geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en de overige omstandigheden waarin de opgeëiste persoon verkeert. Hierdoor kan het gevaar voor een fundamentele aantasting van het grondrecht op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon niet worden uitgesloten.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman met verwijzing naar de tussenuitspraak van 23 mei 2019 om schorsing van het onderzoek om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse justitiële autoriteiten. Daarbij dienen deze autoriteiten nogmaals in de gelegenheid te worden gesteld om de door de officier van justitie reeds gestelde vragen te beantwoorden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Sinds de uitspraak van 16 januari 2020 is het niet meer nodig om de beantwoording van de vragen zoals naar voren gebracht in de tussenuitspraak van 23 mei 2019 af te wachten. Daarnaast zijn er door de verdediging geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die zien op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon of de aard van de feiten dat hij het reële risico loopt op een oneerlijk proces in Polen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 16 januari 2020, dat de huidige situatie met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechtsmacht in Polen zorgelijk is. Het is evenwel aan de opgeëiste persoon om feiten en omstandigheden aan te voeren die zien op zijn persoonlijke situatie en die duiden op een reëel gevaar dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast. Door de opgeëiste persoon zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet afdoende onderbouwd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast. Noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt geeft tot een dergelijke conclusie aanleiding. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dus ook worden toegestaan.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te schorsen voor het meer subsidiaire verzoek van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 225 en 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon], aan de
Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.