ECLI:NL:RBAMS:2020:1105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
13/751348-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en eerlijk proces

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, die plaatsvonden op 30 oktober 2018, 10 september 2019, 28 november 2019, 16 januari 2020 en 4 februari 2020, de vordering behandeld en de voortgang van de zaak geschorst om antwoorden van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de rechtsstaat in Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die de onafhankelijkheid van rechters in gevaar brengen. Dit heeft geleid tot zorgen over het recht op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon. Ondanks deze zorgen heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon in overweging te nemen, maar aangezien hij geen feiten heeft aangedragen die zijn vrees voor een oneerlijk proces onderbouwen, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751348-18
RK-nummer: 18/6207
Datum uitspraak: 18 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 februari 2018 door de
Regional Court in Siedlce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres
[adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 30 oktober 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. de Jonge, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de reeds gestelde vragen in het kader van de Poolse rechtsstaat af te wachten.
Zitting 10 september 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 10 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken aanvullende vragen in het kader van de Poolse rechtsstaat te beantwoorden.
Zitting 28 november 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 28 november 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 16 januari 2020 om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen over de Poolse rechtstaat rechtstreeks bij de hoger beroepsinstantie uit te zetten.
Zitting 16 januari 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 16 januari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, is wel ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 4 februari 2020 om – kort gezegd – de officier van justitie in de gelegenheid te stellen na te gaan of de opgeëiste persoon zich in Polen heeft gemeld, welk voornemen door de opgeëiste persoon kort voorafgaand aan de zitting per mail aan de raadsvrouw was kenbaar gemaakt.
Zitting 4 februari 2020
De behandeling van de vordering is, met toestemming van de officier van justitie in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 4 februari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Zoals vermeld heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting van 16 januari 2020 geschorst, omdat de opgeëiste persoon naar Polen zou zijn vertrokken om zichzelf aldaar te melden. Blijkens informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 januari 2020 heeft de opgeëiste persoon zich niet gemeld bij of contact opgenomen met de bevoegde autoriteit. Daarom wordt door de officier van justitie alsnog de overlevering verzocht en is het EAB onverkort van kracht.
In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable court decision regarding the execution of a coercive measure of preventive detention rendered by the District Court in Węgrów on 26 April 2017, case reference II Kp 71/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1.
Oordeel van de rechtbank
5.1.1.
Inleiding; overzicht jurisprudentie Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, dat is opgenomen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (ECLI:EU:C:2018:586) (hierna: het arrest). De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat uit het arrest volgt dat drie vragen (ook wel stap 1, 2 en 3 genoemd) moeten worden beantwoord.
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen en dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast (stap 1). Teneinde concreet en nauwkeurig te kunnen beoordelen of in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen (stap 2 en stap 3), heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Bij uitspraak van 27 september 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:7161) heeft de rechtbank ten slotte geoordeeld dat de impact van de geconstateerde structurele gebreken op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan opgeëiste personen zullen worden onderworpen, zodanig is dat de genoemde structurele gebreken naar het oordeel van de rechtbank in alle gevallen negatieve gevolgen voor die rechterlijke instanties kunnen hebben. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat in zaken waarin de Poolse rechtsstaat een rol speelt, kan worden aangenomen dat ook aan stap 2 is voldaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat een deel van de eerder gestelde vragen niet meer hoeft te worden beantwoord, tenzij zich nieuwe relevante ontwikkelingen voordoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vragen betreffende “Tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen” nog moeten worden gesteld in het kader van de beoordeling van vraag/stap 3, bij de beantwoording van welke vraag moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
5.1.2.
Bespreking van onderhavige zaak
De opgeëiste persoon wordt in Polen vervolgd wegens de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank moet daarom beoordelen of in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij tijdens een berechting in Polen geen eerlijk proces zal krijgen.
Bij brief van 29 oktober 2018 van de
Regional Court in Siedlceis antwoord gegeven op de gestelde vragen. Hieruit blijkt dat
District Court in Węgrówbevoegd is in eerste aanleg over de zaak te beslissen, waarna hoger beroep openstaat bij de
Regional Court in Siedlce. Daarnaast volgt uit de brief dat tegen de aangewezen personen geen disciplinaire maatregelen zijn getroffen. Er zijn geen wijzigingen aangebracht in de bezoldiging van rechters en er zijn geen andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen. Vervolgens is bij brieven van
11 oktober 2019 en 31 december 2019 vermeld dat zich sinds de brief van 29 oktober 2018 geen wijzigingen hebben voorgedaan.
De rechtbank stelt vast dat de vragen betreffende tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen naar haar oordeel afdoende zijn beantwoord door de Poolse justitiële autoriteiten.
De informatie die tot op heden in andere overleveringsprocedures aan de rechtbank is verstrekt betreffende tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen die jegens Poolse rechters kunnen (en in sommige gevallen daadwerkelijk) worden geïnitieerd, heeft de zorgen die de rechtbank heeft over de toenemende druk waaraan de rechterlijke macht in Polen blootstaat en de impact die dit heeft op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en (daaruit voortvloeiend) het recht op een eerlijk proces in Polen, bevestigd en versterkt.
Het voorgaande laat echter onverlet dat het voor beantwoording van de derde vraag door de rechtbank noodzakelijk is dat de opgeëiste persoon feiten en omstandigheden aanvoert die zien op zijn persoonlijke situatie en die ertoe hebben geleid dat de redelijke vrees bestaat dat hij – in het licht van de (voortdurende) ontwikkelingen inzake de Poolse rechtsstaat – geen eerlijk proces zal krijgen. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn door de opgeëiste persoon niet aangevoerd.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of beantwoording van de vragen inzake tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen door de uitvaardigende justitiële autoriteit in dit geval nog noodzakelijk is voor beoordeling van de derde vraag (stap 3).
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
De rechtbank acht zich op grond van de informatie die in andere overleveringszaken is verstrekt thans voldoende voorgelicht over het algemene beeld van tuchtzaken en andere al dan niet disciplinaire maatregelen jegens Poolse rechters. Hoewel de beschikbare informatie zeer zorgwekkend is en de meest recente ontwikkelingen ongunstig zijn, is dit algemene beeld op zichzelf in beginsel nog onvoldoende om in concrete situaties aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van een opgeëiste persoon in het gedrang is geweest of zal komen. Informatie over tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen blijft van belang bij de beoordeling van vraag/stap 3, maar naar de huidige stand van zaken zal deze informatie niet zonder nadere gegevens over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon die verder bijdragen aan de vrees dat zijn recht op een eerlijk proces in het geding is, ertoe kunnen leiden dat de overlevering niet wordt toegestaan. Nu de opgeëiste persoon dergelijke omstandigheden niet naar voren heeft gebracht, bestaat er geen reden om de beantwoording van de reeds gestelde vragen inzake tuchtzaken en andere (disciplinaire) maatregelen af te wachten.
Gelet hierop heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de vrees bestaat dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Siedlce(Polen).
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 februari 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.