ECLI:NL:RBAMS:2019:9764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5225
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en onvoorwaardelijk strafontslag van ambtenaar wegens integriteitsschending

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een ambtenaar, en [het college], haar werkgever. [Eiser] was sinds juni 2008 in dienst en werd op 18 december 2018 met onmiddellijke ingang geschorst met behoud van salaris, gevolgd door een onvoorwaardelijk strafontslag op 14 januari 2019. Dit ontslag was gebaseerd op beschuldigingen van integriteitsschending, waaronder het onbevoegd raadplegen van vertrouwelijke informatie en het delen daarvan met een onbevoegde derde. Na een onderzoek door [naam bureau] werd vastgesteld dat [eiser] vertrouwelijke informatie op haar privé-telefoon had opgeslagen, wat leidde tot de disciplinaire maatregelen van het college.

Tijdens de zitting op 8 november 2019 werd het onderzoek geschorst op verzoek van partijen om tot een oplossing te komen, maar dit leidde niet tot een akkoord. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de verwijten aan [eiser] met betrekking tot het niet spreken van de waarheid en het niet open zijn over de gang van zaken. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig was aan het geconstateerde plichtsverzuim, vooral gezien het lange dienstverband van [eiser] en het feit dat er geen recidive was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [eiser]. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. R.J.C. Bindels),
en
[het college] ,verweerder (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. A.M.C. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het primaire besluit I) heeft het college [eiser] met onmiddellijke ingang geschorst met behoud van salaris en haar de toegang tot de werkplek ontzegd en een contactverbod met haar collega’s opgelegd.
Bij besluit van 15 februari 2019 (het primaire besluit II) heeft het college [eiser] met ingang van 14 januari 2019 en met toepassing van artikel 13.6 onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard en het primaire besluit I in stand gelaten, het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit II eveneens ongegrond verklaard en het primaire besluit II in stand gelaten.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2019. [eiser] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon] .
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, omdat partijen op de zitting de rechtbank hebben verzocht om de zaak voor een termijn van één maand aan te houden, zodat zij met elkaar in gesprek kunnen om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen.
Bij reactie van 6 december 2019 heeft het college, mede namens [eiser] , laten weten dat overleg tussen partijen niet heeft geleid tot een oplossing van het geschil. Zij hebben de rechtbank verzocht om uitspraak te doen.
Partijen hebben desgevraagd ter zitting toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarom op 23 december 2019 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiser] is op [medio] juni 2008 in dienst getreden van [werkgever] en was laatstelijk tewerkgesteld in de [functie] .
1.2.
Op 6 juli 2017 is door [naam] ( [naam] ) via [contactnummer] per e-mail een melding binnengekomen over een vermoedelijke integriteitsschending. Volgens hem heeft [eiser] vertrouwelijke informatie aan hem verstrekt.
1.3.
Op 6 juli 2017 is in opdracht van de directeur Dienstverlening door [naam bureau] ( [naam bureau] ) een onderzoek gestart naar een mogelijke integriteitsschending van [eiser] . De integriteitsschending zou hebben bestaan uit het misbruik maken van de toegang tot vertrouwelijke informatie (het onbevoegd raadplegen van systemen) en het delen van die vertrouwelijke informatie met een onbevoegde derde. Het onderzoek van [naam bureau] is begin april 2018 afgerond. De bevindingen van [naam bureau] zijn neergelegd in het onderzoeksrapport ‘misbruik gemeentelijke systemen’ (hierna: het onderzoeksrapport). [eiser] is op 3 april 2018 uitgenodigd om kennis te nemen van het onderzoeksrapport en daar desgewenst op te reageren in het kader van wederhoor.
1.4.
Bij het primaire besluit I heeft het college [eiser] met onmiddellijke ingang geschorst met behoud van salaris en haar de toegang tot de werkplek ontzegd en een contactverbod met haar collega’s opgelegd.
1.5.
Bij brief van 14 januari 2019 is [eiser] geïnformeerd over het voornemen om haar onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen en is de schorsingsgrond omgezet van artikel 13.2 (dienstbelang) naar artikel 13.3, eerste lid, onder e, van de NRGA (schorsing bij een voornemen tot onvoorwaardelijk ontslag).
1.6.
Bij brief van 25 januari 2019 heeft [eiser] haar zienswijze op het voorgenomen ontslag gegeven.
1.7.
Bij het primaire besluit II heeft het college [eiser] met ingang van 14 januari 2019 en met toepassing van artikel 13.6 van de NRGA onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Subsidiair is haar met toepassing van artikel van 12.12, onder b, van de NRGA ontslag op andere gronden verleend.
1.8.
Bij het bestreden besluit heeft het college, op advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard en het primaire besluit I in stand gelaten, het bezwaar van [eiser] tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard en het primaire besluit II eveneens in stand gelaten.
1.8.1.
Ten aanzien van het primaire besluit I overweegt het college – samengevat – dat de bevindingen in het rapport zo zeer konden doen twijfelen aan de integriteit van [eiser] dat het in haar te stellen vertrouwen door genoemde bevindingen geacht kon worden zo zeer te zijn geschaad dat het, uiteindelijk, niet aanvaardbaar was dat zij haar werk bleef doen.
1.8.2.
Ten aanzien van het primaire besluit II overweegt het college – samengevat – dat het hier draait om het maken en opslaan door [eiser] op haar privételefoon van een foto van een [formulier] voor een [document] welke afkomstig was uit het registratiesysteem waartoe [eiser] in het kader van haar functie als medewerkster van [werkgever] toegang had. Met de burger ( [persoon 2] ) die de aanvraag had gedaan en twee hem begeleidende personen is een incident ontstaan naar aanleiding van het innemen door [eiser] van diens [document] . Het incident dat gepaard ging met verbale agressie en bedreiging is aanleiding geweest voor [het college] om aangifte tegen deze personen te doen, althans melding daarvan bij de politie. [eiser] was de [functie] die primair bij het incident betrokken was en via wie de bewuste foto op de mobiele telefoon van de onbevoegde derde ( [naam] ) zou zijn beland. Volgens [naam] zou [eiser] hem de foto hebben verstrekt met het doel genoemde [persoon 2] een lesje te leren als vergelding voor het agressieve en bedreigende gedrag dat hij en genoemde andere twee personen jegens haar zouden hebben vertoond. De verdenking jegens [eiser] is dat zij voor dat doel een foto van het [formulier] met daarop een foto heeft gemaakt en op haar privé-telefoon heeft opgeslagen.
1.8.3.
[eiser] wordt in totaal door het college een viertal dingen verweten, namelijk dat zij:
I. niet de waarheid heeft gesproken en geen openheid van zaken heeft willen geven over de gang van zaken op [medio 2] mei 2016 (het incident aan de balie van [werkgever] met het ingenomen [document] , commissie);
II. Onvoldoende openheid en transparantie heeft betracht in het onderzoek van [naam bureau] , meer in het bijzonder met betrekking tot haar relatie met [naam] en het gestelde afpakken van de telefoon;
III. Vertrouwelijke informatie op haar telefoon heeft opgeslagen of opgeslagen heeft gehad;
IV. Vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan een onbevoegde derde of daar in ieder geval bij betrokken is geweest door zodanig onvoldoende zorgvuldig daarmee om te gaan dat het risico is ontstaan dat een onbevoegde derde over deze informatie zou kunnen komen te beschikken, welk risico ook daadwerkelijk is verwezenlijkt.
1.8.4.
Het college concludeert dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser] onbevoegd vertrouwelijke informatie waartoe zij uit hoofde van haar functie toegang had op haar privé telefoon heeft gehad en dat die informatie bij een onbevoegde derde is terechtgekomen, haar dienaangaande een verwijt valt te maken. Dit kan volgens het college worden gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. De intentie van [eiser] is in dit verband niet van belang. Er zijn geen omstandigheden bekend op grond waarvan het plichtsverzuim niet zou kunnen worden toegerekend. Ook de wijze waarop [eiser] heeft geprobeerd de ware toedracht en achtergrond te verhullen valt volgens het college als plichtsverzuim aan te merken. Verder is niet gebleken, of minimaal aannemelijk geworden, dat gedragingen van [naam] in een rechtstreeks causaal verband staan met de handelingen die [eiser] thans worden verweten. In het kader van de vraag naar de evenredigheid dient volgens het college het lange tijdsverloop tussen de start van de verdenking dan wel de start van het onderzoek van [naam bureau] in juli 2017 en het nemen van orde en disciplinaire maatregelen vanaf december 2018 te worden meegewogen. Het tijdsverloop doet volgens het college niet af aan de dringendheid.
1.8.5.
Als subsidiaire ontslaggrond is volgens het college met juistheid met toepassing van artikel van 12.12, onder b, van de NRGA ontslag op andere gronden verleend. Zo is volgens het college voldoende aannemelijk geworden dat de verhouding tussen werkgever en werknemer door hetgeen is voorgevallen zodanig verstoord is geraakt dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen redelijkerwijs niet langer mogelijk is. Volgens het college is het noodzakelijke vertrouwen dat er tussen werkgever en werknemer moet bestaan onherstelbaar beschadigd, waarmee de arbeidsverhouding zodanig is ontwricht dat dit op zichzelf een beëindiging van de samenwerking rechtvaardigt.
Standpunt van [eiser]
2.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het college na afronding van het door haar ingestelde onderzoek naar vermeend (ernstig) plichtsverzuim, dat strafontslag zou rechtvaardigen, nog ruim acht maanden heeft gewacht voordat zij aan haar onderzoeksbevindingen de conclusie verbindt dat in casu sprake is van ernstig plichtsverzuim dat de ultieme sanctie disciplinair strafontslag rechtvaardigt. [eiser] is nadat het onderzoek was afgerond en nadat de onderzoeksbevindingen bekend waren niet geschorst, niet in een andere functie geplaatst noch zijn er anderszins maatregelen getroffen en is daarvan ook anderszins op geen enkele wijze gebleken. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [eiser] naar een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:537.
2.1.1.
Ook merkt [eiser] op dat [naam bureau] heeft geadviseerd om [eiser] gedurende het onderzoek een andere werkplek met andere taken te bieden; een werkomgeving zonder toegang tot systemen met gevoelige informatie zoals het [naam systeem] . Het college heeft dit advies niet opgevolgd. Uit het onderzoek van [naam bureau] volgt ook dat [eiser] niet in het verleden een systeem onbevoegd heeft geraadpleegd dan wel anderszins misbruik heeft gemaakt van de uit een systeem verkregen informatie.
2.1.2.
Ook doet de uitlating van het college dat [eiser]
“gewoon in haar eigen functie is gebleven, met al haar taken en bevoegdheden. En er lang is getwijfeld over wat de reactie moest zijn in dezen. Besloten is toen om mevrouw [eiser] in haar functie te laten (…)”afbreuk aan het standpunt van het college dat sprake is van een ernstig plichtsverzuim (lees: onherstelbare vertrouwensbreuk welke een onvoorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt).
2.2.
Volgens [eiser] is verder sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De sanctie van onvoorwaardelijk strafontslag is niet evenredig en verdraagt zich niet met het rechtszekerheidsbeginsel noch met het vertrouwensbeginsel. Ditzelfde heeft ook te gelden voor de aan het strafontslag voorafgegane schorsing. Gelet op de omstandigheid dat [eiser] gedurende het gehele verloop (vanaf de datum van de melding en zowel tijdens als na het onderzoek) niet is geschorst en niet eens het advies van [naam bureau] is opgevolg om [eiser] een andere werkplek met andere taken aan tebieden, kan bezwaarlijk volgehouden worden dat het plichtsverzuim van dien aard is dat werkhervatting – en een minder verstrekkende sanctie – voor het college (te) bezwaarlijk is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [eiser] naar de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 3 juli 2017, ECLI:NL:OGAACMB:2017:54.
2.3.
Daarnaast weerspreekt [eiser] het moment waarop de Directeur Dienstverlening werd geïnformeerd over het onderzoek. Hij was reeds op of omstreeks 12 april over de uitkomst van het onderzoek geïnformeerd.
2.4.
Volgens [eiser] is zij wel de [functie] geweest die het [document] van [persoon 2] heeft ingenomen, maar zat haar dient er al op toen de drie mannen op een later tijdstip terugkwamen. Zij stond toen niet achter de balie. Dit kan [werkgever] nagaan door de balielogboeken te overleggen. Het verwijt dat [eiser] niet naar waarheid heeft verklaard dient naar het rijk der fabelen te worden verwezen.
2.5.
Volgens [eiser] is niet in geschil dat zij vertrouwelijke informatie op haar telefoon heeft opgeslagen c.q. opgeslagen heeft gehad en dat zulks ook ondubbelzinnig is komen vast te staan. Dit heeft zij gedaan voor zakelijke doeleinden, die in het verlengde liggen van haar eigen werkzaamheden. [eiser] heeft schermbeveiliging op haar smartphone. Hoe [naam] zich toegang heeft verschaft tot de foto op het toestel van [eiser] wordt niet duidelijk. Wel is duidelijk dat [eiser] de foto niet aan [naam] heeft verstrekt. [naam] heeft namelijk met zijn eigen telefoon een foto gemaakt van de telefoon van [eiser] waarop de foto zich bevindt. Er is blijkens de gedragscode, blijkens de praktijk en blijkens trainingen geen sprake van een verbod om vertrouwelijke gegevens op de telefoon op te slaan, zolang dit dienstig is aan zakelijke doeleinden en – vanzelfsprekend – zonder enig oogmerk van misbruik.
2.6.
Niet in geschil is dat de vertrouwelijke informatie bij een derde terecht is gekomen, maar dat dit is nooit de bedoeling van [eiser] geweest. Sterker, feitelijk is de telefoon van [eiser] gehackt. Het standpunt van het college dat de intentie van [eiser] niet van belang is, is onbegrijpelijk omdat in het kader van (een onderzoek naar) integriteit de intentie wel degelijk van belang is. [naam] heeft zich op oneigelijke wijze toegang verschaft tot de meest persoonlijke en vertrouwelijke informatie die [eiser] onder zich heeft.
2.7.
[eiser] bestrijdt ook de subsidiaire ontslaggrond. Volgens [eiser] is de enkele omstandigheid dat zij zowel na de melding, alsook hangende het onderzoek, alsook nadat het onderzoek was afgerond, op geen enkele wijze is gesanctioneerd en – integendeel juist – altijd haar eigen werkzaamheden is blijven verrichten (zonder enige vorm van toezicht).
Relevante regelgeving
3. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
4. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak [1] noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de gedragingen toerekenbaar plichtsverzuim vormen, en zo ja, of het college in redelijkheid gebruik mocht maken van de aan hem toekomende bevoegdheid om disciplinair te straffen. Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of de disciplinaire straf niet onevenredig is te achten met de ernst van het plichtsverzuim.
De verweten gedragingen die het college ten grondslag heeft gelegd aan het onvoorwaardelijk strafontslag en het oordeel van de rechtbank daarover
5.1.
De verwijten aan [eiser] zijn de volgende, namelijk dat zij:
niet de waarheid heeft gesproken en geen openheid van zaken heeft willen geven over de gang van zaken op [medio 2] mei 2016 (het incident aan de balie van [werkgever] met het ingenomen [document] , commissie);
Onvoldoende openheid en transparantie heeft betracht in het onderzoek van [naam bureau] , meer in het bijzonder met betrekking tot haar relatie met [naam] en het gestelde afpakken van de telefoon;
Vertrouwelijke informatie op haar telefoon heeft opgeslagen of opgeslagen heeft gehad;
Vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan een onbevoegde derde of daar in ieder geval bij betrokken is geweest door zodanig onvoldoende zorgvuldig daarmee om te gaan dat het risico is ontstaan dat een onbevoegde derde over deze informatie zou kunnen komen te beschikken, welk risico ook daadwerkelijk is verwezenlijkt.
5.2.
Gelet op het onderzoeksrapport en wat besproken is ter zitting is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat [eiser] zich aan het onder iii. genoemde verwijt schuldig heeft gemaakt. Dit heeft [eiser] ter zitting ook niet weersproken. Voor wat betreft de onder i, en ii genoemde verwijten, is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen onvoldoende zijn komen vast te staan. Zo blijken er uit het onderzoeksrapport meerdere tegenstrijdigheden van de gebeurtenissen zoals die zich op [medio 2] mei 2016 zou hebben voorgedaan. Hierdoor bestaat er geen eenduidig beeld over de gebeurtenis die zich op [medio 2] mei 2016 heeft voltrokken. Er blijft onduidelijkheid bestaan over welke personen op welk moment betrokken zijn geweest en welke rol zij hadden bij de gebeurtenis van [medio 2] mei 2016 (en daarna). Dit geldt ook voor de betrokkenheid en de rol van [eiser] zelf. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank [eiser] niet worden verweten dat zij – kort gezegd – niet de waarheid heeft gesproken en/of onvoldoende openheid en transparantie heeft betracht. De onder i, ii genoemde verwijten volgt de rechtbank daarom niet. Ten aanzien van het onder iv genoemde verwijt is de rechtbank van oordeel dat het college dit verwijt niet heeft aangetoond. Niet is komen vast te staan dat [eiser] op enige wijze onzorgvuldig is omgegaan met de vertrouwelijke informatie op haar privé telefoon. Zo is onduidelijk gebleven hoe [naam] aan deze foto is gekomen. Ook heeft [naam] het onderzoek geïnitieerd door herhaaldelijk zijn eigen melding bij [naam bureau] onder de aandacht te brengen en is er, toen aan [naam] om de originele foto van het [formulier] is gevraagd, nooit door hem een originele foto overgelegd. Hierbij komt dat de rechtbank in hetgeen [eiser] ter zitting naar voren heeft gebracht over [naam] en hoe zij zich tot hem verhoudt, namelijk dat [eiser] op enige wijze lastig werd gevallen dan wel werd gestalkt door [naam] , geen aanleiding ziet om aan deze verklaring te twijfelen. Het onder iv genoemde verwijt volgt de rechtbank daarom ook niet.
Plichtsverzuim en de bevoegdheid tot het opleggen van een straf
6. De vastgestelde verweten gedraging is te kwalificeren als plichtsverzuim. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het gedrag niet aan [eiser] kan worden toegerekend. Het college was daarom bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Evenredigheid
7.1.
De rechtbank is, anders dan het college en met [eiser] , van oordeel dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag niet evenredig is ten opzichte van het geconstateerde plichtsverzuim. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.2.
Er moet evenredigheid bestaan tussen de zwaarte van het plichtsverzuim en de opgelegde straf. Een belangrijk element hierbij is of sprake is van recidive (herhaling van het plichtsverzuim). Vast staat dat van recidive geen sprake is. Daarnaast is ook het arbeidsverleden van [eiser] een belangrijk element bij de bepaling van de zwaarte van een straf. [eiser] is vanaf [medio] juni 2008 in dienst bij het college. Dit betekent dat zij tot het moment van haar onvoorwaardelijke strafontslag ruim 10 jaar bij het college in dienst was. Het college heeft ter zitting verklaard dat [eiser] tot het moment van het onvoorwaardelijk strafontslag met ingang van 14 januari 2019 bekend stond als een hard werkende medewerker waarbij niets op het functioneren was aan te merken. [eiser] is dus al lang bij het college in dienst en heeft gedurende die tijd goed gefunctioneerd zonder enige integriteitsschendingen. Tot slot overweegt de rechtbank dat het lange tijdsverloop tussen de start van de verdenking dan wel de start van het onderzoek van [naam bureau] in juli 2017 en het nemen van orde- en disciplinaire maatregelen vanaf december 2018 moet worden meegewogen. In dat verband heeft het college overigens nog ter zitting toegelicht dat op [eiser] vanaf oktober 2017 verscherpt toezicht werd gehouden, zonder dat zij dit wist en dat gedurende dit verscherpte toezicht er geen integriteitsschendingen of andere onregelmatigheden geconstateerd.
7.3.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de opgelegde straf onevenredig. Er is sprake van een eerste plichtsverzuim. Een schriftelijke berisping als bedoeld in artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het NRGA is niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Ook daarmee brengt het college ondubbelzinnig tot uiting dat het opslaan van vertrouwelijke informatie op een privé telefoon niet is toegestaan.
Ontslag op andere gronden
8.1.
Voor zover het college subsidiair aan [eiser] met toepassing van artikel van 12.12, onder b, van de NRGA ontslag op andere gronden heeft verleend, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Raad kan een ontslaggrond als die van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA – wegens onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding - worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of omdat een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. Uit de eveneens vaste rechtspraak [3] van de Raad volgt dat voor de vaststelling of het bestuursorgaan bevoegd is om tot ontslagverlening over te gaan de situatie ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit bepalend is. Dat betekent dat acht moet worden geslagen op de relevante feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de datum waarop het ontslagbesluit is genomen en dat de situatie op die datum bepalend is.
8.2.
Het college heeft aan de subsidiaire ontslaggrond ten grondslag gelegd dat voldoende aannemelijk is dat de verhouding tussen het college en [eiser] door hetgeen is voorgevallen zodanig verstoord is geraakt dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen redelijkerwijs niet langer mogelijk is, omdat [eiser] van de ongeoorloofdheid van haar handelen kennelijk niet overtuigd is en omdat zij nooit openheid van zaken heeft willen geven waardoor de ware toedracht nooit boven water is gekomen, aldus het college. De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van [eiser] niet kan worden gezegd dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of omdat een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. De door het college heeft hieraan ten grondslag gelegde feiten kunnen het besluit niet dragen. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet langer in geschil is dat [eiser] vertrouwelijke informatie op haar telefoon heeft opgeslagen of opgeslagen heeft gehad, maar dat niet is komen vast te staan dat zij geen openheid van zaken heeft willen geven.
De enkele stelling van het college dat sprake is van een zodanige vertrouwensbreuk dat het college [eiser] niet meer binnen [werkgever] wil laten werken omdat het naar buiten brengen van informatie dusdanig ernstig is, is hiervoor onvoldoende.
Schorsing
9. In een situatie als hier aan de orde is een schorsing met behoud van salaris na afronding van een onderzoek, en in de aanloop naar een ontslagbesluit, niet ongebruikelijk. Deze mocht dan ook worden opgelegd. Het opgelegde contactverbod en de ontzegging tot de werkplek is daarmee in lijn. De schorsing kan de rechterlijke beoordeling doorstaan.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert dat het onvoorwaardelijk strafontslag en het ontslag op andere gronden geen stand kan houden. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank zal het college opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [eiser] tegen de primaire besluiten met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het college tevens in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wegens de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [eiser] met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Wettelijk kader

In artikel 13.2 van de NRGA is het volgende bepaald:
“1. De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) zolang nog geen oordeel is gevormd over de schorsing op grond van artikel 13.3, eerste lid, en het dienstbelang in overwegende mate eist dat hij zijn functie niet vervult.
2. De ambtenaar kan worden geschorst met behoud van salaris en de toegekende salaristoelage(n) als het redelijkerwijs niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, tenzij artikel 7.10, eerste lid (verplicht medisch onderzoek bij functievervulling) van toepassing is.”
In artikel 13.6 van de NRGA is het volgende bepaald:
“1. De straffen, die de medewerker kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. buitengewone dienst op andere dagen dan de zondag en de voor de ambtenaar geldende officiële feestdagen die samenhangen met zijn geloof of culturele achtergrond, zonder dat hij hiervoor salaris en de toegekende salaristoelage(n) ontvangt;
c. vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;
d. vermindering van het salaris voor de duur van maximaal één jaar;
e. plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander organisatie-onderdeel, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van salaris en de toegekende salaristoelagen;
f. strafontslag.
2. Voor hetzelfde plichtsverzuim kan een combinatie van meerdere straffen worden opgelegd.
3. Het strafontslag wordt niet aangezegd en kan met terugwerkende kracht ingaan op de dag volgend op die waarop de ontslaggrond voor het eerst aanwezig was.”
In artikel 12.12 van de NRGA is het volgende bepaald:
“De ambtenaar kan geheel of gedeeltelijk worden ontslagen als:
a. hij ongeschikt of onbekwaam is voor de verdere vervulling van zijn functie, anders dan door ziekte of gebreken;
b. om een andere reden dan onder a het belang van de gemeente dringend eist dat hij zijn functie op een andere wijze vervult, of
c. hij niet voldoet aan de bij of krachtens wet gestelde voorwaarden voor de vervulling van zijn functie of voor verblijf en het verrichten van arbeid in Nederland.”

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:135.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2699.