ECLI:NL:RBROT:2019:537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
25 januari 2019
Zaaknummer
ROT 18/2538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag politieagent wegens ernstig plichtsverzuim niet evenredig door tijdsverloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de korpschef van politie en een politieagent die onvoorwaardelijk ontslag had gekregen wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet evenredig was in verband met het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de disciplinaire straf. De agent was sinds 1 november 2010 in dienst en had eerder al een schriftelijke berisping ontvangen. De aanleiding voor het ontslag was een incident op 20 maart 2016 in een discotheek, waarbij de agent onder invloed van alcohol zich als politieman bekendmaakte en zich recalcitrant gedroeg tegenover beveiligers. Daarnaast waren er beschuldigingen van geweld tegen zijn vriendin en het onrechtmatig bevragen van politiesystemen voor privédoeleinden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de agent zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, het tijdsverloop tussen de incidenten en de disciplinaire maatregel onaanvaardbaar lang was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen, met de bepaling dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd als de agent zich gedurende twee jaar niet opnieuw schuldig maakt aan plichtsverzuim. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de agent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/2538

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser]
gemachtigde: mr. F. Aarts,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. Hofstee.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 25 oktober 2017 aan eiser de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 29 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak ROT 18/653 welk beroep eiser ter zitting heeft ingetrokken.

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 1 november 2010 in dienst bij verweerder, laatstelijk als medewerker GGP in de rang van agent bij een eenheid in Den Haag. Eiser is op 26 november 2013 bestraft met een schriftelijke berisping vanwege plichtsverzuim. Naar aanleiding van een incident (het incident) op 20 maart 2016 bij discotheek [A] te Rotterdam waarbij eiser betrokken was, heeft verweerder door het Bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (Bureau VIK) van de eenheid Den Haag een intern onderzoek laten instellen. Dit is eiser bij brief van 26 juli 2016 aangezegd. Na verkregen toestemming van de Officier van Justitie is het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek naar het incident bij [A] bij het VIK-onderzoek gebruikt. Eiser deed aangifte tegen beveiligers van discotheek [A] die betrokken waren bij het incident, waarbij hij een gebroken neus had opgelopen. De bevindingen van Bureau VIK zijn neergelegd in het rapport van 4 augustus 2016.
Op 1 november 2016 heeft de ex-partner van eiser aangifte van mishandeling door eiser gedaan. Vervolgens heeft verweerder eiser bij besluit van 1 december 2016, buiten functie gesteld. Dit besluit staat in rechte vast. Naar aanleiding van de aangifte van de ex-partner heeft de politie Rotterdam een strafrechtelijk onderzoek naar huiselijk geweld opgestart. Eiser is op 8 februari 2017 een intern onderzoek aangezegd. De bevindingen van Bureau VIK zijn neergelegd in het rapport van 18 april 2017. Bij brief van 21 juli 2017 is een disciplinair onderzoek aangezegd. In dat kader is eiser gehoord door de Commissie van Advies in disciplinaire zaken. Nadat op 22 september 2017 het voornemen was geuit om eiser strafontslag te verlenen en eiser zijn zienswijze hierop heeft gegeven, is het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de volgende handelingen:
a. a) in privétijd en onder invloed van alcohol zich bekend maken als politieman en zich zeer recalcitrant gedragen tegenover beveiligers van de discotheek [A], hun aanwijzingen niet opvolgen en zich verzetten tegen zijn verwijdering;
b) het schoppen van zijn vriendin bij discotheek [A], dan wel het toepassen van geweld tegen haar, waardoor zij pijn/letsel heeft ondervonden;
c) het aannemen van een dreigende houding tegenover de makelaar, door te zeggen dat hij zijn zaak kapot kon maken door negatieve berichten op sociale media te plaatsen;
d) het onrechtmatig bevragen van politiesystemen voor privédoeleinden.
3. Eiser betoogt dat hij het imago van de politie niet heeft geschaad. Tijdens het incident was hij niet in zijn functie van politieambtenaar werkzaam. Door het tegen hem gebruikte geweld voelde hij zich gedwongen om zich als politieambtenaar bekend te maken. Dit kan volgens eiser niet gezien worden als plichtsverzuim.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd
3.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (uitspraak van 15 november 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:3607) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
3.3.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van eiser dat het hier om handelingen in het privédomein ging. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 24 mei 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:1914) kan ook handelen buiten werktijd onder omstandigheden strijdig zijn met wat een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn. Grensoverschrijdend gedrag kan zijn weerslag hebben op het aanzien van de politie.
Eiser heeft, onder invloed van alcohol, jegens zijn vriendin geweld toegepast, niet meegewerkt aan zijn verwijdering uit de discotheek en de aanwijzingen van de beveiligers niet opgevolgd. Door zo te handelen en kenbaar te maken dat hij bij de politie werkte en daarmee te dreigen, is het imago van de politieorganisatie door de gedragingen van eiser geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze gedragingen op zichzelf ernstig plichtsverzuim op en kunnen deze gedragingen als zodanig voldoende grondslag voor een strafontslag vormen. De verklaring van eiser dat hij zich bekend maakte als politieambtenaar omdat hij zich in een bedreigende situatie bevond, maakt dit niet anders nu deze situatie mede door toedoen van eiser was ontstaan. Met dit gedrag heeft eiser het vertrouwen van verweerder beschaamd en handelingen verricht die een goed politieambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten. Aan politieambtenaren mogen hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld.
4. Ten aanzien van het verwijt dat eiser een dreigende houding tegen de makelaar heeft aangenomen, wat eiser betwist, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich aan die gedraging schuldig heeft gemaakt evenals aan het onrechtmatig bevragen van politiesystemen voor privédoeleinden. Deze gedragingen zijn aan eiser toe te rekenen en leveren plichtsverzuim op.
5. Omdat verweerder heeft aangegeven dat eiser niet het juiste normbesef heeft om een functie binnen de politieorganisatie te vervullen, is eiser van mening dat hem ontslag vanwege ongeschiktheid verleend had moeten worden.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is het met verweerder eens dat het ontslag volledig is te wijten aan het door eiser gepleegde ernstig plichtsverzuim.
6. De door verweerder aan eiser verweten gedragingen zijn vast komen te staan en leveren ernstig plichtsverzuim op dat aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
7. Eiser stelt dat het vreemd en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is dat het tijdsverloop niet bij de strafbepaling is betrokken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Het incident heeft plaatsgevonden op 20 maart 2016. Daarna is weliswaar gestart met een strafrechtelijk onderzoek naar het incident, maar verweerder hoefde naar het oordeel van de rechtbank de uitkomst van dit onderzoek niet af te wachten om stappen te kunnen ondernemen in een disciplinair traject. Pas op 26 juli 2016 heeft verweerder besloten tot het instellen van een intern onderzoek en is dit eiser aangezegd. Op 4 augustus 2016 is het onderzoek afgesloten en zijn er geen disciplinaire maatregelen genomen. Pas nadat de ex-vriendin van eiser op 1 november 2016 aangifte van mishandeling door eiser had gedaan en een onderzoek daarnaar werd ingesteld, is eiser bij besluit van 1 december 2016, dus negen maanden na het incident en vier maanden nadat het onderzoek naar het incident was afgesloten, buiten functie gesteld en is aan eiser uiteindelijk per 25 oktober 2017 de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Kennelijk was de rol van eiser bij het incident voor verweerder niet zwaar genoeg om een disciplinaire maatregel op te leggen. Het wringt naar het oordeel van de rechtbank dat de aangifte door de ex-partner van huiselijk geweld voor verweerder aanleiding is geweest om over te gaan tot een disciplinair traject terwijl verweerder deze gedraging zelf niet ten grondslag aan het ontslagbesluit heeft gelegd. De bejegening van de makelaar en het raadplegen van de politiesystemen heeft verweerder niet als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd.
7.2.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en de disciplinaire straf onaanvaardbaar lang. Verweerder heeft door dit tijdsverloop niet mee te wegen in het kader van de evenredigheid, geen deugdelijke afweging gemaakt. Voorts is onnavolgbaar waarom het incident in eerste instantie voor verweerder geen aanleiding vormde voor ontslag van eiser, maar dat dit incident later naar aanleiding van een onderzoek naar andere gedragingen die geen grond vormen voor het ontslag, wel de basis vormt voor een ontslag. De rechtbank kan niet zonder meer volgen dat de bejegening van de makelaar en het raadplegen van de politiesystemen het verschil maken. Dit geldt temeer nu er inmiddels weer maanden waren verstreken na het incident en nu verweerder de bijkomende gedragingen niet als ernstig kwalificeert.
8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank ziet uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Op grond van de aard en ernst van het plichtsverzuim zal de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd, onder de bepaling dat die straf niet ten uitvoer wordt gelegd als eiser zich gedurende twee jaar na de datum van zijn tewerkstelling niet opnieuw schuldig maakt aan enig plichtsverzuim.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en legt aan eiser de disciplinaire straf op van ontslag, onder de bepaling dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd als eiser zich
gedurende twee jaar na de datum van zijn tewerkstelling niet opnieuw schuldig maakt aan enig plichtsverzuim;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 2.048,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. W.P.M. Jurgens en
mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.