ECLI:NL:RBAMS:2019:954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
AMS 17/7038
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en de Bilderbergconferenties: Wob-verzoek en gedeeltelijke openbaarmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Algemene Zaken over een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 13 juni 2015 een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot documenten over de Bilderbergconferenties vanaf 1954. De minister heeft in zijn primaire besluit van 21 januari 2016 geweigerd om de documenten openbaar te maken, waarbij hij zich op meerdere weigeringsgronden beroept. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop de minister in deelbesluiten van 26 oktober en 14 december 2017 gedeeltelijk heeft toegegeven, maar ook een deel van de documenten heeft geweigerd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 februari 2019 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de weigeringsgronden terecht heeft ingeroepen en dat de openbaarmaking van de documenten op basis van de Wob niet kon worden afgedwongen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, alsook tot vergoeding van het griffierecht.

De rechtbank heeft in haar uitspraak ook aandacht besteed aan de toepassing van de Chatham House Rule en de relevantie daarvan voor de openbaarmaking van documenten. De rechtbank concludeert dat de minister de documenten op juiste gronden heeft geweigerd en dat er geen sprake is van schending van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7038

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2019 in de zaak tussen

[de persoon] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P. Le Heux),
en

de minister van Algemene Zaken, verweerder

(gemachtigden: mrs. C.A. Geleijnse en K.J. Bregman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting [naam 1], te Amsterdam
(gemachtigden: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen en S. Alan).

Procesverloop

Met het besluit van 21 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met de deelbesluiten van 26 oktober 2017 en 14 december 2017 (hierna samen aangeduid als: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de rechtbank met de brief van 1 mei 2018 toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1.
Op 13 juni 2015 heeft eiser bij verweerder een Wob-verzoek ingediend. Eiser verzoekt (in essentie weergegeven) tot openbaarmaking van alle documenten – in tien punten onderverdeeld – die betrekking hebben op de Bilderbergconferentie (s) vanaf 1954.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder beslist op eisers Wob-verzoek. Er zijn 176 documenten aangetroffen die betrekking hebben op het verzoek. Verweerder heeft geweigerd deze documenten openbaar te maken en beroept zich daarbij op vier in de Wob genoemde weigeringsgronden.
1.3.
Eiser heeft zijn Wob-verzoek tijdens de hoorzitting in bezwaar beperkt tot de periode van 1980 tot en met 13 juni 2015, de datum van zijn Wob-verzoek.
1.4.
Op 14 juli 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. Op 24 oktober 2016 heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. Met de uitspraak van 24 januari 2017, AMS 16/6706, heeft deze rechtbank dit beroep niet‑ontvankelijk verklaard, omdat eisers ingebrekestelling, gelet op de tijdens de hoorzitting overeengekomen verlenging van de beslistermijn, prematuur was. Het door eiser tegen deze uitspraak ingestelde verzet is ongegrond verklaard met de uitspraak van 25 juli 2017, AMS 16/6706 V.
1.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft per weigeringsgrond nader gemotiveerd waarom informatie niet openbaar wordt gemaakt. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgronden zijn:
  • het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob);
  • de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob);
  • onevenredige benadeling (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob);
  • persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 11, eerste lid, van de Wob).
Op bepaalde documenten heeft verweerder meerdere weigeringsgronden naast en afzonderlijk van elkaar van toepassing geacht. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat – omdat Wob‑verzoeken sinds 1 oktober 2016 zijn uitgezonderd van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen – er geen dwangsom is verbeurd.
Standpunt eiser
2. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan:
  • het bestreden besluit is genomen in strijd met de mandaatverlening als bedoeld in artikel 10:3 van de Awb, omdat de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet;
  • het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid;
  • verweerder heeft een dwangsom verbeurd;
  • het is aannemelijk dat bij verweerder (naast de al in het geding gebrachte documenten) meer documenten berusten die onder het Wob‑verzoek vallen;
  • het feit dat de Bilderbergconferenties plaatsvonden met toepassing van de Chatham House Rule staat niet in de weg aan openbaarmaking van de documenten.
Verder heeft eiser beroepsgronden gericht tegen de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgronden van de Wob in het algemeen en tegen de weigering tot openbaarmaking van enkele specifieke stukken in het bijzonder. Ten slotte verzoekt eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling door de rechtbank
3. Niet valt in te zien dat het nemen van de beslissing op bezwaar in dit geval niet aan ambtenaren is. Dat is een gebruikelijke figuur. Er is derhalve geen sprake van schending van artikel 10:3 van de Awb. Van schending van artikel 3:2 van de Awb is daarmee evenmin sprake.
4. Het oordeel dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd, nu er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers bezwaar, staat met de uitspraak van de rechtbank van 25 juli 2017 al in rechte vast (zie ook overweging 1.4).
5. Het standpunt van verweerder dat hij geen andere zoekstrategieën of aanknopingspunten ziet – anders dan het in de archieven van het ministerie (voor zover mogelijk digitaal) zoeken met de zoekterm “Bilderberg” – op basis waarvan meer dan wel andere documenten gevonden hadden kunnen worden, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Daarmee is het in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door verweerder, een bepaald document toch onder verweerder berust. [1] Dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt dus niet.
6. In het kader van de toepassing van de Wob komt aan de Chatham House Rule geen zelfstandige betekenis toe. Beoordeeld dient te worden of verweerder de gehanteerde weigeringsgronden uit de Wob mocht gebruiken. [2]
7. De rechtbank is bij de beoordeling van de door verweerder ingeroepen weigeringsgronden tot de slotsom gekomen dat verweerder de (verdere) openbaarmaking van de stukken mocht weigeren met toepassing van een of meer van die gronden.
Schadevergoeding
8. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Ter zitting heeft verweerder dit verzoek niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Daarom kent de rechtbank aan eiser ten laste van verweerder een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000,- (€ 500,- per half jaar).
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de veroordeling tot immateriële schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). Verweerder dient tevens het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. [3]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder wegens overschrijding van de redelijke termijn tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en mr. C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van mr. M.S. Boomhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:121.
2.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4143.
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.