1.5.Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft per weigeringsgrond nader gemotiveerd waarom informatie niet openbaar wordt gemaakt. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgronden zijn:
- het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob);
- de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob);
- onevenredige benadeling (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob);
- persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 11, eerste lid, van de Wob).
Op bepaalde documenten heeft verweerder meerdere weigeringsgronden naast en afzonderlijk van elkaar van toepassing geacht. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat – omdat Wob‑verzoeken sinds 1 oktober 2016 zijn uitgezonderd van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen – er geen dwangsom is verbeurd.
2. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan:
- het bestreden besluit is genomen in strijd met de mandaatverlening als bedoeld in artikel 10:3 van de Awb, omdat de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet;
- het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid;
- verweerder heeft een dwangsom verbeurd;
- het is aannemelijk dat bij verweerder (naast de al in het geding gebrachte documenten) meer documenten berusten die onder het Wob‑verzoek vallen;
- het feit dat de Bilderbergconferenties plaatsvonden met toepassing van de Chatham House Rule staat niet in de weg aan openbaarmaking van de documenten.
Verder heeft eiser beroepsgronden gericht tegen de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde weigeringsgronden van de Wob in het algemeen en tegen de weigering tot openbaarmaking van enkele specifieke stukken in het bijzonder. Ten slotte verzoekt eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling door de rechtbank
3. Niet valt in te zien dat het nemen van de beslissing op bezwaar in dit geval niet aan ambtenaren is. Dat is een gebruikelijke figuur. Er is derhalve geen sprake van schending van artikel 10:3 van de Awb. Van schending van artikel 3:2 van de Awb is daarmee evenmin sprake.
4. Het oordeel dat verweerder geen dwangsom heeft verbeurd, nu er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een beslissing op eisers bezwaar, staat met de uitspraak van de rechtbank van 25 juli 2017 al in rechte vast (zie ook overweging 1.4).
5. Het standpunt van verweerder dat hij geen andere zoekstrategieën of aanknopingspunten ziet – anders dan het in de archieven van het ministerie (voor zover mogelijk digitaal) zoeken met de zoekterm “Bilderberg” – op basis waarvan meer dan wel andere documenten gevonden hadden kunnen worden, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Daarmee is het in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door verweerder, een bepaald document toch onder verweerder berust.Dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt dus niet.
6. In het kader van de toepassing van de Wob komt aan de Chatham House Rule geen zelfstandige betekenis toe. Beoordeeld dient te worden of verweerder de gehanteerde weigeringsgronden uit de Wob mocht gebruiken.
7. De rechtbank is bij de beoordeling van de door verweerder ingeroepen weigeringsgronden tot de slotsom gekomen dat verweerder de (verdere) openbaarmaking van de stukken mocht weigeren met toepassing van een of meer van die gronden.
8. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Ter zitting heeft verweerder dit verzoek niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Daarom kent de rechtbank aan eiser ten laste van verweerder een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000,- (€ 500,- per half jaar).
9. Het beroep is ongegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in verband met de veroordeling tot immateriële schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). Verweerder dient tevens het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder wegens overschrijding van de redelijke termijn tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en mr. C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van mr. M.S. Boomhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: