ECLI:NL:RBAMS:2016:4143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6157
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten inzake het EJI-ICT project en de toepassing van de Wob

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Freedom Inc. en de Minister van Veiligheid en Justitie over de openbaarmaking van documenten met betrekking tot het European Joint Initiative on Internet and Counterterrorism (EJI-ICT). Eiseres, Stichting Freedom Inc., had op 31 januari 2015 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder, de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft in zijn primaire besluit van 15 april 2015 geweigerd om 76 documenten openbaar te maken, met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder a en g van de Wob. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd om de documenten openbaar te maken, omdat openbaarmaking zou kunnen leiden tot stroevere internationale contacten en schade voor betrokken internetbedrijven. Echter, de rechtbank oordeelt ook dat verweerder het Wob-verzoek te beperkt heeft opgevat door bepaalde documenten buiten beschouwing te laten, en draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres deels gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2016 in de zaak tussen

Stichting Freedom Inc., gevestigd te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.C. de Winter).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op een door eiseres gedaan verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 18 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [betrokkene] , [functie] van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij brief van 31 januari 2015 heeft eiseres verweerder verzocht alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op het “European Joint Initiative on Internet and Counterterrorism (EJI-ICT)”.
1.2.
Het EJI-ICT is, aldus verweerder, een initiatief van een aantal EU lidstaten onder “trekker”-schap van Nederland. In het EJI-ICT (hierna: het Project) worden ideeën ontwikkeld en uitgewisseld over beperking van jihadistische content op het internet. Binnen het initiatief worden waar mogelijk best practices geïdentificeerd en geformuleerd die deelnemende landen eventueel kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van een constructieve samenwerking met private partijen met inachtneming van wederzijdse rollen en verantwoordelijkheden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist. Er zijn 90 documenten aangetroffen die betrekking hebben op het verzoek. Verweerder heeft geweigerd deze documenten openbaar te maken en beroept zich daarbij in de eerste plaats op artikel 10, tweede lid, onder a en g van de Wob.
3. In de bezwaarfase heeft verweerder vastgesteld dat de documenten 20, 21 en 77 reeds openbaar zijn. Ten aanzien van de documenten 1, 4, 9, 12, 18, 55, 57, 60 en 87 heeft verweerder vastgesteld dat deze stukken geen betrekking hebben op het Wob-verzoek. Verweerder heeft deze om die reden buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor een aantal documenten die dubbel op de lijst zouden staan. Verweerder heeft in het bestreden besluit de weigeringsgronden ten aanzien van de overige (76) stukken gehandhaafd en nader toegelicht. Eiseres heeft niet bestreden dat de documenten 20, 21 en 77 al openbaar zijn gemaakt.
4. Bij brief van 6 januari 2016 heeft eiseres de rechtbank toestemming gegeven met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis te nemen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken.
Wettelijk kader
5. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijk personen of rechtspersonen dan wel van derden.
De weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en g, van de Wob
6.1.
Verweerder heeft de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob gebruikt voor zover de documenten betrekking hebben op de verschillende lidstaten die zijn betrokken bij het Project. De weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is gebruikt voor documenten die (mede) betrekking hebben op de internetbedrijven die bij het Project zijn betrokken. De rechtbank zal beide weigeringsgronden daarom in onderling verband behandelen.
6.2.
Op grond van vaste rechtspraak is de vraag of er bij verweerder een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat openbaarmaking van de gevraagde documenten zou kunnen leiden tot stroevere internationale contacten. Hierdoor zouden immers diplomatieke betrekkingen of bilaterale overleggen met andere staten of met internationale organisaties bemoeilijkt kunnen worden.
6.3.
Ter zitting is gebleken dat het Project sedert december 2015 “slapend” is. Dat element speelde in de beoordeling van verweerder in het bestreden besluit echter geen rol. Dat besluit dateert immers van 18 augustus 2015. Bij de beoordeling van het bestreden besluit staat die datum dan ook centraal. Na bestudering van de documenten is de rechtbank gebleken dat verweerder op 18 augustus 2015 voldoende aanleiding had om te vermoeden dat openbaarmaking van de gevraagde documenten zou kunnen leiden tot stroevere internationale contacten.
6.4.
Er is geen aanleiding om te oordelen dat verweerder ten aanzien van bepaalde onder artikel 10, tweede lid, aanhef en sub a van de Wob beoordeelde documenten tot een uitzondering had moeten concluderen. Verweerder heeft gewezen op het gevoelige karakter van de materie waarop het Project betrekking heeft. Dat in dat kader de -ook door verweerder genoemde- onderlinge vertrouwelijkheid tussen verschillende lidstaten een wezenlijk element vormt van dat project, ligt voor de hand. Ook openbaarmaking van slechts één of enkele onderdelen van dat proces kan dan al snel leiden tot stroevere internationale contacten. Dit geldt eens te meer in de -hier in geding zijnde- situatie waarin het Project nog werd opgebouwd. In die fase komt aan het ontstaan en uitbouwen van onderling vertrouwen extra gewicht toe.
6.5.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gezegd dat de bij het Project betrokken internationale internetbedrijven hebben aangegeven schade te vrezen indien hun betrokkenheid bij het Project openbaar zou worden. Dat die belangen feitelijk een rol kunnen spelen, is door eiseres niet betwist. Wel meent eiseres dat aan die belangen niet het gewicht zou dienen toe te komen dat verweerder daaraan hecht. Daarin volgt de rechtbank eiseres echter niet. In het verlengde van hetgeen hiervóór onder 6.4. is overwogen met betrekking tot de a-grond, mocht verweerder een wezenlijk gewicht toekennen aan deze belangen van de internationale internetbedrijven. Verweerder kon dan ook toepassing geven aan de g-grond.
6.6.
Eiseres heeft aangevoerd dat het enkele feit dat -zoals door verweerder is aangegeven- op de overleggen en congressen die in het kader van het Project hebben plaatsgevonden de zogenaamde Chatham House Rule van toepassing was, al duidt op de noodzakelijkheid van openheid en transparantie. De weigering op grond van de Wob tot openbaarmaking van de documenten staat daar lijnrecht tegenover.
6.7.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Beoordeeld dient te worden of verweerder de gehanteerde weigeringsgronden uit de Wob mocht gebruiken, en deze stelling staat niet in de weg aan hantering van die gronden. Bovendien is ter zitting gebleken dat partijen elk een verschillende omschrijving van de Chatham House Rule hanteren.
6.8.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder op goede gronden 76 documenten heeft geweigerd openbaar te maken.
Documenten die volgens verweerder buiten de reikwijdte van het verzoek vallen
7.1.
Documenten 1, 4, 9, 12, 18, 55, 57, 60 en 87 vallen volgens verweerder buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek, omdat deze organisatorisch van aard zijn en niet op de inhoud van het Project zien. Eiseres heeft dit betwist.
7.2.
Uit bestudering van de documenten is de rechtbank gebleken dat genoemde documenten niet uitsluitend organisatorisch van inhoud zijn. De rechtbank ziet (gelet op de afspraak tussen partijen dat documenten die uitsluitend organisatorisch van aard zijn buiten het verzoek kunnen blijven) daarom aanleiding om het bestreden besluit ten aanzien van al deze in overweging 7.1 genoemde stukken te vernietigen, nu verweerder het verzoek te beperkt heeft uitgelegd. De rechtbank draagt verweerder daarom op om op dit punt een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verweerder dient daarbij wel in ogenschouw te nemen dat hij een besluit moet nemen over de situatie zoals die nu bestaat, een jaar na het bestreden besluit met een Project dat inmiddels een slapend bestaan leidt.
Dubbele stukken
8.1.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om te controleren of de documenten 57 en 60 identiek zijn. Hetzelfde heeft zij verzocht ten aanzien van de documenten 41, 44 en 42, 45.
8.2.
Ten aanzien van de stukken 57 en 60 heeft de rechtbank hierboven al overwogen dat deze ten onrechte buiten het verzoek zijn gehouden. Nu verweerder toch een nieuw besluit op deze stukken moet nemen, acht de rechtbank het aangewezen dat verweerder ook uitzoekt of het hier om identieke stukken gaat.
8.3.
Ten aanzien van de stukken 41, 44 en 42, 45 is de rechtbank na bestudering tot de conclusie gekomen dat de kern van deze stukken hetzelfde is. De stukken 44 en 45 zijn daarom terecht als dubbele stukken aangemerkt.
Deense stukken
9.1.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat er nog meer documenten zijn die door verweerder ten onrechte buiten het verzoek zijn gehouden. Als voorbeeld gaf zij een “Draft Program” dat zij zeer kort geleden uit Denemarken heeft ontvangen en dat zich niet onder de documenten van dit dossier zou bevinden.
9.2.
Gezien het feit dat eiseres niet binnen tien dagen voor de zitting, maar pas tijdens zitting met deze nieuwe beroepsgrond is gekomen en de gemachtigde van verweerder hier ook niet adequaat op heeft kunnen reageren, acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om deze bij de beoordeling te betrekken. Eiseres wordt hierdoor ook niet benadeeld, nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard bereid te zijn om er alsnog naar te kijken. Dit kan in het kader van het nieuw te nemen besluit op bezwaar gebeuren of eventueel in het kader van een nieuw Wob-verzoek.
Conclusie
10. Op grond van hetgeen onder 7 is overwogen is het beroep van eiseres (deels) gegrond. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de documenten 1, 4, 9, 12, 18, 55, 57, 60 en 87 buiten beschouwing zijn gelaten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter , en mr. H.J. Tijselink en mr. B.C. Langendoen, leden, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.