ECLI:NL:RBAMS:2019:9064

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5826
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor functie bij de Douane na veiligheidsonderzoek AIVD

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de minister voor Rechtsbescherming. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in het kader van een tijdelijke aanstelling bij de Douane. De aanvraag werd afgewezen door de minister, die zich baseerde op de justitiële gegevens van de verzoeker, waaronder eerdere veroordelingen voor verkeersdelicten en geweldsdelicten. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 november 2019 werd de verzoeker bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de VOG niet voldoende gemotiveerd was, met name omdat de positieve uitkomst van een veiligheidsonderzoek door de AIVD niet was meegenomen in de belangenafweging van de minister. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waardoor de verzoeker als ware hij in het bezit van de VOG moest worden beschouwd totdat er een nieuw besluit was genomen. De minister werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/5826 (voorlopige voorziening) en AMS 19/6207 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amstelveen, verzoeker

(gemachtigde: mr. H.O. de Boer),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: V.N. Chaudron).

Procesverloop

Met het besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder met het besluit van
15 november 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. T. van Nimwegen, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De voorzieningenrechter beslist met deze uitspraak ook op het beroep van verzoeker
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en de besluitvorming van verweerder
2.1.
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] . Voorheen is hij enige tijd werkzaam geweest bij Defensie in de functie van soldaat eerste klasse. Met ingang van 1 september 2019 heeft hij een tijdelijke aanstelling gekregen voor drie maanden als medewerker Douane groepsfunctie C in opleiding bij het regiokantoor Douane Schiphol Cargo. Deze tijdelijke aanstelling wordt omgezet naar de functie medewerker fysiek toezicht (brexit) op voorwaarde dat hij binnen een termijn van drie maanden een VOG aanlevert. Om die reden heeft hij op 17 mei 2019 een aanvraag om een VOG ingediend.
2.2.
Uit de justitiële gegevens die zien op verzoeker blijkt het volgende:
- Op [datum 1] 2016 heeft de kinderrechter een geldboete van € 200,- en vijf maanden rijontzegging opgelegd wegens het op 17 mei 2015 rijden onder invloed van alcohol;
- Op [datum 3] 2016 heeft de kinderrechter 40 uren werkstraf opgelegd voor het op 17 mei 2015 plegen van openlijk geweld in vereniging tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- Op [datum 4] 2017 is er een strafbeschikking genomen van een geldboete van € 400,- en een schadevergoeding van € 105,- voor het op 15 juli 2017 beledigen van een ambtenaar in functie;
- Op [datum 5] 2018 heeft de militaire politierechter een geldboete van € 650,- opgelegd en zes maanden rijontzegging, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren [1] , wegens het op 24 augustus 2018 rijden onder invloed van alcohol.
2.3.
Vanwege de door verzoeker beoogde functie heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een veiligheidsonderzoek in de zin van artikel 7 van de Wet veiligheidsonderzoeken ingesteld. In een brief van 2 oktober 2019 schrijft de AIVD:
“Gezien de uitkomst van het veiligheidsonderzoek en gelet op de artikelen 4, 5 en 7 van de Wet veiligheidsonderzoeken, bestaat er uit oogpunt van de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat geen bezwaar tegen uw vervulling van onderstaande vertrouwensfunctie.”
2.4.
Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Volgens verweerder is er aan het objectieve criterium voldaan, omdat de door verzoeker begane delicten niet verenigbaar zijn met de door hem beoogde functie en dit een risico voor de samenleving oplevert. In het subjectieve criterium ziet verweerder geen aanleiding om verzoeker toch de gevraagde VOG te verstrekken. Verweerder erkent weliswaar het belang van verzoeker bij toewijzing van die VOG, maar het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving weegt zwaarder, aldus verweerder.
Is voldaan aan het objectieve criterium?
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet verweerder bij de toepassing van het objectieve criterium onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. [2] Daarbij is niet relevant onder welke omstandigheden de delicten zijn gepleegd. [3] Evenmin is relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.
3.2.
Het voorgaande betekent dat het objectieve criterium dus los van de persoon van verzoeker wordt beoordeeld. Anders dan verzoeker betoogt, heeft dat verweerder dan ook terecht de uitkomst van het AIVD-onderzoek, dat specifiek op verzoeker is gericht, en zijn staat van dienst bij Defensie bij de beoordeling van het objectieve criterium buiten beschouwing gelaten.
3.3.
Het onder 3.1. genoemde risico heeft verweerder in dit geval beoordeeld aan de hand van het specifieke screeningsprofiel ‘(buitengewoon) opsporingsambtenaar’. Hierbij mocht verweerder de door verzoeker begane verkeersdelicten en het beledigen van een ambtenaar in functie betrekken, omdat dergelijke delicten relevant zijn voor de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze delicten, zo heeft verweerder ook mogen oordelen, zijn niet te verenigen met die functie. Zo is in het screeningsprofiel vermeld dat een buitengewoon opsporingsambtenaar een bijzondere status heeft waaraan hoge integriteitseisen zijn verbonden, omdat hij burgers moet aanspreken op hun gedrag en zo mogelijk verbaliserend moet optreden. [4] Anders dan verzoeker stelt, is niet zozeer relevant of verzoeker bij zijn functie al dan niet aan het verkeer deelneemt, maar dat hij zelf ook verbaliserend mag optreden. Gezien deze bijzondere status kan justitiecontact leiden tot het wegvallen van het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er een risico bestaat voor de veiligheid en het welzijn van burgers, omdat uit de justitiële gegevens blijkt dat verzoeker ook met justitie in aanraking is gekomen voor een geweldsdelict.
3.4.
Dat betekent dat de relatie tussen de door verzoeker begane delicten en de door hem beoogde functie voldoende duidelijk is. Herhaling van die delicten hindert een behoorlijke uitoefening van die functie, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. Met verweerder is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Is voldaan aan het subjectieve criterium?
4.1.
Ondanks dat aan het objectieve criterium is voldaan, kan verweerder toch een VOG afgeven. Dat is het geval als het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG naar de mening van verweerder zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. De volgende omstandigheden moeten volgens het beleid van verweerder altijd in die beoordeling worden betrokken, te weten de afdoening van de zaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
4.2.
Verweerder is in het bestreden besluit van mening dat geen VOG wordt afgegeven, omdat in het geval van verzoeker het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij toewijzing van de VOG. Bij de in dat kader gemaakte belangenafweging heeft verweerder in het bestreden besluit betrokken dat verzoeker binnen de terugkijktermijn meermaals met justitie in aanraking is gekomen, waarbij er bij het rijden onder invloed is er sprake van recidive. Het beledigen van een ambtenaar in functie en het geweldsdelict, waarvoor verzoeker op [datum 4] 2017 en [datum 3] 2016 is veroordeeld, zijn hem door de rechter licht aangerekend. Dit geldt echter niet voor beide verkeersovertredingen, de veroordelingen op [datum 1] 2016 en [datum 5] 2018. Daarbij komt dat de verstreken periode sinds zijn laatste justitiecontact ( [datum 5] 2018) bezien in het licht van de terugkijktermijn van tien jaren te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Bovendien loopt er nog een proeftijd tot 26 november 2020. Er is rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verzoeker ten tijde van het plegen van de delicten. In dit geval wordt echter meer gewicht toegekend aan het beperkte tijdsverloop sinds het begaan van de delicten en het aantal en de aard daarvan. Het klopt dat aan verzoeker in 2014 een VOG is verstrekt voor de functie van leerling opleiding veiligheid en vakmanschap bij Defensie, maar op dat moment waren de betreffende delicten nog niet gepleegd. Nadien is er geen VOG aangevraagd door verzoeker en heeft er dus geen screening plaatsvonden of het begaan van die delicten aan zijn functie bij Defensie in de weg stonden. Tot slot wordt het persoonlijk belang van verzoeker bij toewijzing van de VOG erkend, maar weegt dit niet op tegen het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving, aldus verweerder in de belangenafweging.
4.3.
Naar het oordeel van voorzieningenrechter heeft verweerder in deze belangenafweging niet kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Voor deze functie moet verzoeker zowel een VOG hebben, als een veiligheidsonderzoek door de AIVD doorstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt ten onrechte de positieve uitkomst van het door de AIVD verrichte veiligheidsonderzoek in die belangenafweging. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard onbekend te zijn met wat de AIVD precies onderzoekt. Hoewel uit de Wet veiligheidsonderzoeken lijkt te volgen dat de AIVD voor een ander doel screent dan verweerder met de VOG, blijkt dat de AIVD dezelfde justitiële gegevens moet betrekken, waar in ieder geval het geweldsdelict voor die screening relevant is. [5] Omdat niet uit te sluiten valt dat er een overlap bestaat tussen de screening van de AIVD en die van verweerder, had verweerder tenminste de positieve uitkomst van de AIVD – op basis van eenzelfde delict – moeten betrekken in zijn afweging. Zeker omdat verzoeker dit als beroepsgrond heeft aangevoerd. Aangezien verweerder dit in het bestreden besluit niet heeft gedaan, heeft hij zijn belangenafweging onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Dit levert strijd op met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Wat beslist de voorzieningenrechter?
5.1.
Vanwege het geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om de voor het subjectieve criterium te maken belangen ten opzichte van elkaar af te wegen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het bezwaar van verzoeker moeten nemen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Verweerder dient daarbij in de opnieuw door hem te maken belangafweging, zoals hiervoor bedoeld, kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken, waarbij de uitkomst van het veiligheidsonderzoek van de AIVD hoort. De staat van dienst van verzoeker bij Defensie, de minderjarigheid van verzoeker ten tijde van het begaan van twee strafbare feiten, de openheid van zaken over zijn strafrechtelijke verleden die verzoeker tijdens het solliciteren bij de Douane heeft gegeven en de uitdrukkelijke wens van die werkgever om hem desondanks toch in dienst willen nemen, kunnen ook betrokken worden.
5.2.
Omdat bij deze uitspraak op het beroep is beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker op grond van artikel 8:81 van de Awb af. Ten aanzien van dat verzoek bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht.
5.3.
Omdat het bij de huidige stand van zaken de vraag is of verweerder de in het kader van het subjectieve criterium te maken belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van verzoeker kan laten uitvallen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij de beslissing op het beroep een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb. In dat kader bepaald de voorzieningenrechter dat verzoeker moet worden beschouwd als ware hij in het bezit van de door hem gevraagde VOG totdat er een nieuw besluit op zijn bezwaar is genomen.
5.4.
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker de door hem betaalde bedrag aan griffierecht (€ 174,-) vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de voorzieningenrechter in de door verzoeker gemaakte proceskosten voor zijn beroep. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter, in de zaak met zaaknummer AMS 19/6207:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening, inhoudende dat verzoeker moet worden beschouwd als ware hij in het bezit van de door hem gevraagde VOG totdat er een nieuw besluit op zijn bezwaar is genomen;
  • draagt verweerder op het in totaal betaalde bedrag aan griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.024,-.
De voorzieningenrechter, in de zaak met zaaknummer AMS 19/5826:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Lemmens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 november 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Deze is van kracht tot 26 november 2020.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1817, r.o. 4.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2695, r.o. 4.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3172, r.o. 3.1.
5.Onder meer de Beleidsregel vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken op de burgerluchthavens.