ECLI:NL:RBAMS:2019:8022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
13/751235-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met vragen over de Poolse rechtsstaat

Op 24 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met parketnummer 13/751235-19, betreffende de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 14 mei 2019 en betreft een EAB dat op 16 november 2018 door de regionale rechtbank in Poznań is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Tijdens de openbare zitting op 10 oktober 2019 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de argumenten voor en tegen de overlevering besproken.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en heeft de officier van justitie gevraagd om aanvullende informatie over de rechtsstaat in Polen, gezien de zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht daar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit uitgenodigd om vragen te beantwoorden over de situatie van de rechterlijke macht in Polen, om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon een eerlijk proces kan verwachten na overlevering.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, zodat de officier van justitie de nodige vragen kan voorleggen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank benadrukt dat het van belang is om te begrijpen welke rechterlijke instanties bevoegd zijn en of er sinds recente wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters zijn geweest. De uitspraak is gedaan door de rechters C.A. van Dijk, N.M. van Waterschoot en V.V. Essenburg, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751235-19
RK nummer: 19/3017
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2018 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.S. Dijkstra, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the District Court Poznań – Stare Miasto in Poznań of 23rd April 2015 on imposition of preventive measure of temporary arrest for 14 days from the date of detention, referentienummer: III Kp 238/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Poolse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • de verdovende middelen zijn in Polen ingevoerd en waren bestemd voor de Poolse markt;
  • het bewijs is in Polen voorhanden;
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • de medeverdachten zijn Poolse onderdanen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Zij heeft het volgende aangevoerd:
De zorgen die over de Poolse rechtstaat bestaan dienen te worden betrokken bij de toetsing van de vordering ex artikel 13, tweede lid, OLW. Bij de beoordeling moet verder worden betrokken dat de opgeëiste persoon forse persoonlijke belangen heeft bij een vervolging in Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 [1] een uitleg gegeven van het toetsingskader, dat is opgenomen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU [2] (hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 [3] vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 een aantal vragen geformuleerd - de vragen I. en II. A tot en met E - en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen worden in alle Poolse overleveringszaken gesteld waarin de Poolse rechtsstaat
aan de orde komt.
Naar aanleiding van antwoorden die sinds 18 januari 2019 door de uitvaardigende justitiële autoriteit in vergelijkbare zaken zijn verstrekt, heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van
27 september 2019 [4] geoordeeld:
  • dat de impact van de geconstateerde structurele gebreken op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan opgeëiste personen zullen worden onderworpen op dit moment zodanig is, dat de genoemde structurele gebreken in alle gevallen negatieve gevolgen voor die rechterlijke instanties kunnen hebben;
  • dat om die reden kan worden aangenomen dat aan stap twee is voldaan;
  • dat, tenzij zich nieuwe, relevante, ontwikkelingen op het gebied van de Poolse rechtstaat voordoen, uitsluitend voormelde vragen I. en II. C – in het kader van de beoordeling van stap drie – nog hoeven te worden gesteld.
De vragen I. en II. C zijn ook in onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Deze vragen zijn tot op heden niet beantwoord.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
Naar de mening van de officier van justitie kan uit het uitblijven van antwoorden worden geconcludeerd dat geen sprake is van een significante verandering van de situatie in Polen aangaande de rechtstaat, zodat de rechtbank aan de beantwoording van de derde vraag toekomt.
Ten aanzien van die vraag stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat geen informatie voorhanden is op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
6.3.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben. Met als mogelijk gevolg dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
Informatie op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen, heeft de raadsvrouw niet.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat getracht wordt de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog te voeren.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de vragen I. en II. C niet beantwoord.
Gelet op het bovenstaande beschikt de rechtbank op dit moment over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat specifiek de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dus dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit dan ook nogmaals om de eerder gestelde vragen alsnog te beantwoorden, teneinde de rechtbank in staat te stellen zich een oordeel te vormen over vraag 3 van het hiervoor weergegeven toetsingskader van het HvJ.
De rechtbank merkt hierbij op dat in soortgelijke zaken, waarbij de opgeëiste persoon zich in Nederland bevond en de strafzaak zich nog in de vervolgingsfase bevond, de Poolse uitvaardigende autoriteiten wel antwoord hebben gegeven op de eerder gestelde vragen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat een beantwoording van de vragen in deze zaak niet mogelijk zou zijn. De rechtbank benadrukt dat deze vragen zowel ter zake van de bevoegde rechtbank in eerste aanleg als van de bevoegde instantie in hoger beroep dienen te worden beantwoord.
6.5.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, namelijk:
I. Welke rechterlijke instanties bevoegd?
Welke rechterlijke instanties zijn concreet bevoegd voor de procedures waaraan deze
opgeëiste persoon zal worden onderworpen, in eerste aanleg en in hoger beroep?
II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
1. Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding
en wat was de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3. Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen;
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2019.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 16 augustus 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5925
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:586
3.Rechtbank Amsterdam 4 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7032
4.Rechtbank Amsterdam 27 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7161.