In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 23 augustus 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het verhogen van een pand met een kapverdieping en het plaatsen van een dakterras. Dit besluit werd door eisers, bewoners in de nabijheid van het pand, bestreden. Zij voerden aan dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er sprake was van een schending van de 45-gradenregel, die de daglichttoetreding en privacy in de omliggende gebouwen waarborgt. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat de kapverdieping niet als een dakopbouw in de zin van de beleidsregels kon worden aangemerkt, waardoor de 45-gradenregel niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eisers niet onevenredig werden geschaad door de verlening van de vergunning. De eisers kregen geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Tevens werd de verdeling van de dwangsom over de bezwaarmakers door de rechtbank bevestigd, omdat het college slechts één dwangsom had verbeurd door niet tijdig te beslissen op de ingediende bezwaren.