Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 2 november 2018 en herstelvonnis van
3.Het geschil
4.De beoordeling
980,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vorderden eiseressen, een groep besloten vennootschappen en een stichting, van ING Bank N.V. de voortzetting van hun bancaire relatie en de overeenkomst 'verpakt afstorten'. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere beëindiging van de bancaire relatie door ING, die was gebaseerd op vermoedens van witwassen en andere strafbare feiten. Eiseressen stelden dat de beëindiging onterecht was en dat zij inmiddels maatregelen hadden getroffen om de integriteit van hun bedrijfsvoering te waarborgen. De voorzieningenrechter had eerder in 2017 en 2018 al geoordeeld dat ING de relatie rechtsgeldig had beëindigd, maar eiseressen bleven volhouden dat de bank een zorgplicht had om hen toegang te geven tot bancaire diensten, ook na beëindiging van de contractuele relatie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2019 werd duidelijk dat de situatie rondom de bedrijfsvoering van eiseressen niet substantieel was veranderd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht met zich meebrengt, maar dat deze zorgplicht niet zo ver gaat dat ING de belangen van eiseressen boven haar eigen belangen en die van de integriteit van het financiële verkeer moet stellen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van eiseressen moest worden afgewezen, omdat de zorgen over het witwasrisico niet adequaat waren aangepakt en de beëindiging van de bankrelatie door ING gerechtvaardigd was. Eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten.