ECLI:NL:RBAMS:2019:7231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
13/665049-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en bezit van kinderporno

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [voornaam verdachte] [verdachte], die wordt beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het bezit van kinderporno. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2014 tot 25 maart 2016 ontuchtige handelingen gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt. De handelingen bestonden uit seksuele binnendringingen en andere ontuchtige handelingen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot 1 november 2016 [slachtoffer] opzettelijk bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen door hem te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de minderjarigheid van [slachtoffer] en dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn daden. De verdachte is ook beschuldigd van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, wat op 7 februari 2017 aan het licht kwam tijdens een huiszoeking. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], en zijn ouders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/665049-17 (13Oscoda)
Datum uitspraak: 27 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] , [voornaam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 juli en 13 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt samengevat het volgende verweten.
Feit 1
Het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2000), die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 april 2014 tot 25 maart 2016. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Feit 2
Het door giften of beloften van geld of goed een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2000), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 april 2014 tot en met 30 november 2016. Artikel 248a Sr (verleiding).
en/of
Het plegen van ontucht met een persoon, genaamd [slachtoffer] , die zichzelf beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, die de leeftijd van 16 jaar maar nog niet die van 18 jaar had bereikt, in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016. Artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
Feit 3
Het op 7 februari 2017 vervaardigen en/of in bezit hebben van foto’s bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij telkens een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt was betrokken of schijnbaar was betrokken. Artikel 240b Sr.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Aanvang onderzoek 13Oscoda
Op 16 januari 2017 rond 07:00 uur in de ochtend kwam de vader van het vermeende slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) op het politiebureau aan de Van Leijenberglaan in Amsterdam, waar hij melding maakte van zijn vermoedens dat zijn minderjarige zoon [slachtoffer] (blijkens zijn mededeling geboren op [geboortedag 2] 2000) seksueel contact had met meerderjarige mannen.
De vader van [slachtoffer] vertelde dat hij en zijn vrouw zich al geruime tijd zorgen maakten om [slachtoffer] . Zij wisten dat hij blowde, maar ongeveer anderhalf jaar terug kwamen er grotere schommelingen in de schoolprestaties van [slachtoffer] , hield hij zich niet meer aan afspraken, begon hij leugens te vertellen en kwam hij laat thuis. De ouders van [slachtoffer] dachten dat hij een drugsverslaving had, tot de vader van [slachtoffer] op 15 januari 2017 de berichten in de telefoon van zijn zoon had gecontroleerd en tot de ontdekking was gekomen dat [slachtoffer] seksueel getinte berichten ontving van mannen en dat er kennelijk seksuele ontmoetingen met deze mannen hadden plaatsgevonden. In dat verband werden de namen [persoon 1] , [persoon 2] en [voornaam verdachte] genoemd.
Kort na de melding door de vader van [slachtoffer] werd door politiemedewerkers een huisbezoek gebracht aan het woonadres van [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] werd geconfronteerd met de vermoedens van zijn vader en moeder en ging vervolgens in afwezigheid van zijn ouders met de politiemedewerkers in gesprek. De blijkens het proces-verbaal van bevindingen hevig geëmotioneerde [slachtoffer] verklaarde bij die gelegenheid en bij het later die dag gehouden informatieve gesprek dat hij een aantal jaar geleden via een chatsite, genaamd [chatsite] , was begonnen te chatten met mannen en dat hij ook contact was gaan zoeken met mannen om afspraken te maken voor het verrichten van seksuele handelingen. Hierbij deed hij zich voor als 19 jarige jongen. Hij was erachter gekomen dat hij met die afspraakjes geld kon verdienen. Meestal verdiende hij € 40,- of soms € 50,- per afspraak. Hij had zowel orale als anale seks gehad en dit was zowel met als zonder condoom. Nadat eerst via [chatsite] contact werd gelegd met de betreffende man, gaf hij zijn telefoonnummer en vervolgens werd, nadat er een ‘klik’ was, via WhatsApp verder gecommuniceerd.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is op 17 januari 2017 het onderzoek onder de naam 13Oscoda gestart. [slachtoffer] heeft in het eerste verhoor verklaard met in totaal 15 mannen seksueel contact te hebben gehad, waaronder een aantal vaste klanten. In het onderzoek 13Oscoda zijn in totaal 11 mannen als verdachte aangemerkt, waarvan 10 verdachten terechtstaan in Amsterdam. Door de vader van [slachtoffer] is namens [slachtoffer] aangifte gedaan op 19 januari 2017.
[chatsite]
Uit het onderzoek van de politie naar en op de internetsite [chatsite] is gebleken dat [chatsite] een gratis
gay chatbetreft, waar mannen in contact kunnen komen met andere mannen. De chat is locatieafhankelijk. Op deze manier kunnen leden gratis in contact komen met andere mannen uit de buurt. Op je profiel kun je onder meer informatie invullen over je seksuele voorkeuren. Op [chatsite] kunnen leden naast chatten elkaar ook foto’s sturen of contact hebben via de webcam. Om in te loggen op de site hoeft men slechts summiere informatie in te vullen. Door te klikken op ‘chat’ en het invullen van een profielnaam kun je direct een chat beginnen. Als je gebruik maakt van [chatsite] verklaar je automatisch dat je 18 jaar of ouder bent.
Het algemene beeld dat tijdens de behandeling van de zaak ten aanzien van [chatsite] is ontstaan, is dat de site vooral ook gebruikt wordt door mannen die op zoek zijn naar een snelle seksdate diezelfde dag met een man uit de buurt, wanneer de locatieoptie wordt ingesteld. De insteek van [chatsite] is dat als je inlogt en één of meerdere chats start dit veelal leidt tot een fysieke afspraak op dezelfde dag waarbij seksuele handelingen worden verricht, al dan niet tegen betaling.
Hoe verdachte in beeld is gekomen
Al in het eerste gesprek bij [slachtoffer] thuis en het die dag gehouden informatieve gesprek heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een aantal vaste betalende contacten had, waaronder een man genaamd [voornaam verdachte] .
Verbalisanten zijn vervolgens op 17 januari 2017 met [slachtoffer] in een auto rondgereden om hem adressen aan te laten wijzen van mannen waar hij regelmatig kwam om seksuele handelingen te verrichten voor geld. [slachtoffer] heeft daarbij onder meer een woning gelegen aan het perceel [adres 2] aangewezen. Hij heeft daarbij verklaard dat dit de woning van een kennis van [voornaam verdachte] betreft en hij daar met [voornaam verdachte] ook seks heeft gehad. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat [voornaam verdachte] ook een woning had waar hij met zijn vrouw en kinderen woonde in [plaats] . Ook in die woning heeft [slachtoffer] met [voornaam verdachte] seks gehad. [slachtoffer] heeft deze woning bij de politie omschreven. Daarnaast heeft [slachtoffer] van [voornaam verdachte] een visitekaartje gekregen waarop zijn volledige naam staat vermeld, namelijk [voornaam verdachte] [verdachte] . In de telefoon van [slachtoffer] zijn WhatsApp berichten aangetroffen met een man genaamd [voornaam verdachte] met het telefoonnummer eindigend op * [nummer] . Dit telefoonnummer bleek op naam van verdachte te staan, wonende op het adres [adres 3] . [slachtoffer] heeft verdachte op de aan hem getoonde pasfoto herkend als zijnde [voornaam verdachte] [verdachte] .
Op 7 februari 2017 is verdachte aangehouden en is zijn woning doorzocht. Er zijn gegevensdragers in beslag genomen die zijn onderzocht. Op de computer van verdachte zijn afbeeldingen aangetroffen die gecategoriseerd worden als kinderpornografie.
Verklaringen [slachtoffer]
is door de politie verschillende malen verhoord. Hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie contact zocht met mannen op [chatsite] uit nieuwsgierigheid en dat hij het spannend vond. Toen kwam hij erachter dat je er geld mee kon verdienen. Het aantal afspraken met mannen nam met de jaren steeds meer toe. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. [slachtoffer] had inmiddels een vaste klantenkring opgebouwd. Op [chatsite] kan je in je profielnaam een euro- of dollarteken zetten, zodat het voor de ander duidelijk is dat er betaald moet worden voor de seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij erachter was gekomen dat dit toch een minder soort van mensen aantrekt en er minder mensen op je afkomen, maar dat hij er altijd wel bij zei dat hij een kleine vergoeding vroeg.
Van het geld kocht [slachtoffer] drank en wiet. Met het toenemende aantal afspraken is [slachtoffer] ook steeds meer gaan blowen, omdat hij dan meer afwezig was en de seks hem dan makkelijker afging. Naar eigen zeggen maakte hij de seks met de mannen dan minder bewust mee. Uit het eerste verhoor van [slachtoffer] is gebleken dat hij opgelucht is nu de zaak aan het licht is gekomen. De vicieuze cirkel waarin hij zat is doorbroken.
Over verdachte heeft [slachtoffer] verklaard dat dit één van zijn eerste (vaste) klanten was. [slachtoffer] is met verdachte in contact gekomen via [chatsite] . Bij de eerste fysieke afspraak tussen [slachtoffer] en verdachte zat [slachtoffer] in de tweede klas. De afspraak was vlak voor het eindfeest in juni/juli 2014. [slachtoffer] deed zich voor als 18/19 jarige jongen. [slachtoffer] is naar het huis van verdachte in [plaats] gegaan. Verdachte heeft [slachtoffer] uitgekleed en vervolgens zichzelf, waarna zij elkaar over en weer gepijpt hebben. Dat gebeurde zo bij elke afspraak. Verdachte was heel specifiek in zijn handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat de handelingen met verdachte bestonden uit het over en weer pijpen en aftrekken. Het pijpen gebeurde altijd onbeschermd. Verdachte probeerde soms tijdens de seks een vinger of dildo in de anus van [slachtoffer] te stoppen. [slachtoffer] gaf dan aan dat hij dit niet wilde, maar toch probeerde verdachte het steeds weer.
De eerste keer wilde [slachtoffer] in ruil voor de seksuele handelingen drank voor het eindfeest. Verdachte heeft daarmee ingestemd. [slachtoffer] mocht kiezen of hij een geldbedrag of drank wilde hebben in ruil voor de seksuele diensten. [slachtoffer] ontving ook wel eens, op zijn eigen verzoek, een geldbedrag. Daar stond wel tegenover dat [slachtoffer] op een later moment seksuele handelingen verrichte met verdachte. [slachtoffer] gaf dan aan dat hij moest ‘pinnen’, waarop verdachte aangaf dat ‘de pinautomaat leeg was’, wat betekende dat er seks tegenover moest staan. Verdachte wilde duidelijke, concrete afspraken en heeft met [slachtoffer] bedongen dat een half uur seks 30 euro zou kosten met een maximum van 50 euro. Elke 30 minuten erbij was 10 euro extra. Voor anderhalf uur kon [slachtoffer] 50 euro verdienen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zeker 15 tot 20 keer bij verdachte thuis is geweest, maar dat hij hem veel vaker heeft gezien. Toen [slachtoffer] in de derde klas zat, kwam hij verdachte tegen op een gezamenlijke sportvereniging. Verdachte is toen op de website van de vereniging gaan checken wie [slachtoffer] was. Verdachte is er toen achter gekomen dat [slachtoffer] jonger was dan hij in eerste instantie dacht. Hierna moest [slachtoffer] van verdachte zijn WhatsApp gesprekken met verdachte wissen. Daarnaast verzon verdachte een geheime code, waarmee hij met [slachtoffer] kon appen. Eén puntje betekende “hallo”. Dit was om je te identificeren. Twee puntjes betekende dat verdachte kon bellen. Drie puntjes betekende “afspreken” en vier puntjes betekende “nu een afspraak maken; zo snel mogelijk bij verdachte thuis komen.”
Het contact tussen verdachte en [slachtoffer] moest gepland worden, omdat het tijdens schooluren moest. De vrouw van verdachte was dan aan het werk en zijn kinderen waren op school. [slachtoffer] heeft ook wel eens seks met verdachte gehad toen de kinderen van verdachte thuis waren. Verdachte ging dan met [slachtoffer] naar boven om zogenaamd te praten over hun gezamenlijke sportactiviteit. Verdachte ging [slachtoffer] dan pijpen in het washok. Soms ging verdachte na het sporten ook wel eens een rondje rijden in de auto met [slachtoffer] . Hier vonden ook seksuele handelingen plaats; verdachte ging [slachtoffer] dan pijpen en [slachtoffer] kreeg daar twee tientjes voor. Later verbleef verdachte ook wel in het adres op de [adres 2] in een woning van een kennis van verdachte omdat zijn huwelijk niet goed liep en hij daar regelmatig verbleef. Hier vertelde hij [slachtoffer] ook over. In de zomer van 2016 kwam [slachtoffer] daar heel veel bij verdachte langs, omdat [slachtoffer] een bijbaantje had in de buurt.
De laatste afspraak vond plaats in oktober 2016. Verdachte zocht steeds vaker contact met [slachtoffer] en appte hem op een gegeven moment iedere dag. Het werd dwangmatig. [slachtoffer] negeerde dat, als hij er geen zin in had. Verdachte wist dat [slachtoffer] veel ruzie had met zijn ouders en dat hij het druk had op school. Hij zag wanneer [slachtoffer] online was en stuurde dan berichtjes. [slachtoffer] heeft de seksuele handelingen altijd voor het geld gedaan. [slachtoffer] appte verdachte alleen als hij geld nodig had. Verdachte was een best veeleisende klant, voor weinig geld moesten relatief veel seksuele handelingen worden verricht.
Op verzoek van verdachte heeft [slachtoffer] ook seksueel getinte foto’s van zichzelf naar verdachte verstuurd. Daarnaast heeft verdachte zelf seksueel getinte foto’s van [slachtoffer] gemaakt. [slachtoffer] wilde dit niet, maar verdachte bleef doorzeuren totdat [slachtoffer] op een gegeven moment heeft toegegeven. [slachtoffer] schaamde zich rot. Hij was toen 15/16 jaar oud.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij [slachtoffer] heeft leren kennen via [chatsite] . [slachtoffer] presenteerde zich volgens verdachte toen als een 17-jarige jongen. Tijdens de eerste fysieke afspraak zijn over en weer seksuele handelingen verricht, pijpen, aftrekken en strelen. Wie welke handelingen heeft verricht kan verdachte zich niet precies herinneren. Verdachte erkent dat hij op verzoek van [slachtoffer] drank had gekocht, die hij aan [slachtoffer] gaf, als tegenprestatie voor de te verrichten seksuele handelingen. Ongeveer een maand na deze eerste afspraak kwam verdachte [slachtoffer] tegen en heeft hij hem zijn visitekaartje gegeven. Na een week nam [slachtoffer] contact op met verdachte, waarna zij frequenter zijn gaan afspreken. Tijdens die afspraken werden seksuele handelingen verricht, maar er werd ook gepraat. Verdachte kwam dingen te weten over [slachtoffer] waaruit hij opmaakte dat [slachtoffer] geen 17 jaar oud kon zijn. Op dat moment wist verdachte dat [slachtoffer] 15 jaar oud was. De alarmbellen gingen af, maar verdachte heeft ze uitgezet. Verdachte vond het contact met [slachtoffer] spannend; hij hield van het ‘jagen’ in zijn contact met jongens. Daar hoorde [slachtoffer] ook bij.
Verdachte ‘leende’ [slachtoffer] in zijn ogen geldbedragen na afloop van de afspraken. Verdachte zag zichzelf als een suikeroom. Naar eigen zeggen maakte verdachte zichzelf op die manier wijs dat [slachtoffer] geen prostituee was; het maakte het contact minder ‘plat’. Als hij voor zijn gevoel op een gegeven moment teveel geld had gegeven, dan voelde hij zich net een pinautomaat. [slachtoffer] zei dan: ‘kan ik weer pinnen?’ Verdachte zei dan: “ja maar de pinautomaat begint wel leeg te raken”. Daarmee liet verdachte dan weten dat er weer seksueel contact moest plaatsvinden. Verdachte en [slachtoffer] hadden een codering afgesproken waarmee zij over de chat spraken. Verdachte en [slachtoffer] hebben ongeveer 30 keer afgesproken. Tijdens de fysieke afspraken hebben verdachte en [slachtoffer] elkaar steeds gepijpt en afgetrokken.
Over het pornografisch beeldmateriaal van [slachtoffer] dat op de computer van verdachte is aangetroffen heeft verdachte verklaard dat hij dit zelf heeft vervaardigd, bij een gelegenheid bij verdachte thuis en een keer in de auto. Het overige pornografisch beeldmateriaal dat op de computer is aangetroffen heeft verdachte ontvangen van jongens/mannen waar hij op dat moment (chat-)contacten mee had.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op basis van zowel de verklaring van [slachtoffer] als die van verdachte, de processen-verbaal van bevindingen en de chatgesprekken, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, te weten het plegen van ontuchtige handelingen met iemand tussen de 12 en 16 jaar oud, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook de onder 2 ten laste gelegde feiten, verleiding en jeugdprostitutie en het onder 3 ten laste gelegde kan op basis daarvan bewezen worden.
Voor het onder 1 en onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde geldt dat de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd is, dat wil zeggen dat ten aanzien van de minderjarigheid geen opzet van verdachte is vereist. Wel moet voor feit 1 bewezen worden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was en dat er seksuele handelingen zijn verricht, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen en voor feit 2 dat het slachtoffer tussen de 16 en 18 jaar oud was en dat er tegen betaling seksuele handelingen zijn verricht. Dat hiervan sprake is volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verleiding door [slachtoffer] te betalen voor het verrichten van seksuele handelingen. Ook al was [slachtoffer] zelf op zoek, de gift moet een rol hebben gespeeld bij het uiteindelijk plegen of dulden van de ontuchtige handelingen. Daarvan is in deze zaak sprake.
Voor een bewezenverklaring van verleiding is (voorwaardelijk) opzet of schuld vereist. Uitgaande van de verklaring van verdachte kan vol opzet worden bewezen. Verdachte wist dat [slachtoffer] minderjarig was bij de eerste ontmoeting en hij kwam er vervolgens achter dat [slachtoffer] nog jonger was, naar hij dacht 15 jaar oud was. [slachtoffer] was toen daadwerkelijk nog maar 14 jaar oud.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het eerste feit bekend en dat feit kan ook worden bewezen, met dien verstande dat de pleegperiode is aangevangen toen [slachtoffer] 15 jaar oud was, dus ná [geboortedag 2] 2015. Wat betreft de verklaring van [slachtoffer] heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] zich mogelijk, door de veelvoud aan mannelijke contacten en zijn cannabisverslaving, in details kan vergissen. De raadsman heeft daarom verzocht de details van de verklaring van [slachtoffer] met de nodige voorzichtigheid te bezien met betrekking tot de juistheid ervan.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 2, de ten laste gelegde verleiding, moet worden vrijgesproken. Hoewel evident is dat verdachte [slachtoffer] drank of geld heeft gegeven, kan niet worden bewezen dat de belofte van geld of drank [slachtoffer] heeft bewogen tot het verrichten van de seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft zichzelf immers op internet aangeboden voor seks.
De onder 2 ten laste gelegde jeugdprostitutie en het onder 3 ten laste gelegde bezit en vervaardigen van kinderporno kan bewezen worden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Juridisch kader, met betrekking tot het onderzoek 13Oscoda
De rechtbank acht het van belang alvorens te komen tot de beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging in het licht van het dossier en het verhandelde ter zitting een aantal meer algemene overwegingen te wijden aan het aan de orde zijnde wettelijk kader en haar beoordeling van de feiten in het licht van dat kader en haar visie op onderdelen daarvan.
De artikelen 245, 247, 248a en b Sr, zoals deze in het onderzoek 13Oscoda aan de orde zijn, zien op de bescherming van de minderjarige. Alle bepalingen kenmerken zich ook door een expliciet genoemde leeftijd van die minderjarige en zijn verdeeld in verschillende categorieën: van 12 tot 16 jaar (art. 245 Sr), beneden 16 jaar (art. 247 Sr) en beneden de 18 jaar (de art. 248a en 248b Sr).
Ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer als het bestanddeel in de artikelen 245, 247, 248a en 248b Sr kan worden vastgesteld dat deze is geobjectiveerd; opzet of schuld op dit punt is niet vereist. [1] Sinds 1959 is vaste rechtspraak ten aanzien van dit bestanddeel, in de woorden van de Hoge Raad:
  • dat de bewezenverklaarde misdrijven, strafbaar gesteld bij de artt. 245 en 247 Sr., blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element hebben opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd van de(n)gene, met wie(n) de dader vleselijke gemeenschap heeft dan wel ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van deze strafbare feiten de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel 'geen straf zonder schuld' zou zijn uitgesloten;
  • dat dan ook den verdachte, die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van den leeftijd, vermeld in de even genoemde artikelen, het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet kan worden ontzegd;
dat evenwel de vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, beantwoord moet worden in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verdachte verweten wordt;
dat voor wat de artt. 245 en 247 Sr. betreft uit de wettelijke omschrijving van die bepalingen blijkt, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd van zestien jaren ten aanzien van misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden;
  • dat hieruit volgt, dat deze bepalingen ook de strekking hebben deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan;
  • dat blijkens het bestreden arrest requirant. zijn beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gestaafd met de bewering, dat de getuigen [getuigen] . er uitzien als vrouwen, die den leeftijd van zestien jaar reeds een of meer jaren zijn gepasseerd, en dat deze getuigen, voordat hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd dan vijftien jaar hebben opgegeven;
  • dat, gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 245 Sr. beoogt te geven aan een vrouw, die den leeftijd van twaalf, maar nog niet dien van zestien jaren heeft bereikt, het doel van deze strafbepaling zou worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven haar toepassing zou vermogen uit te sluiten;
  • dat derhalve, wat er zij van de in het aangevallen arrest vervatte overwegingen, het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van requirant. tot een juiste beslissing is gekomen, welke vruchteloos door de voorgedragen middelen wordt bestreden.
Verwerpt het beroep.
Zoals vermeld in de conclusie van de AG Paridaens bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (randnummer 9 en 10), evenals veel ‘lagere’ rechtspraak, geldt nog steeds een hoge drempel voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Als voor de verdachte mogelijkheden openstonden om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren en er (bijvoorbeeld) niets aan in de weg stond aan het slachtoffer om een legitimatiebewijs te vragen dan is het van de verdachte te vergen onderzoek niet gebleken en kan niet met succes een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld worden gedaan.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als een meerderjarige, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de minderjarige, niet anders. De minderjarige moet ook tegen zichzelf worden beschermd.
Ten aanzien van artikel 245 Sr merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring sprake moet zijn geweest van “ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam” van het slachtoffer. Voor zover het betreft ontuchtige handelingen kan blijkens de wetgeschiedenis [2] overigens worden vastgesteld dat deze zien op handelingen die zijn gericht op seksueel contact, althans contacten van seksuele aard in strijd met de sociaal- ethische norm. De soms door verdachten veronderstelde – overigens niet rechtens relevante – instemming van slachtoffers die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, berust op de misvatting van verdachten dat er van consensus met dit slachtoffer sprake kon zijn.
Tenslotte merkt de rechtbank ten aanzien van artikel 248a Sr - waarin eveneens de bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding centraal staat - en artikel 248b Sr - het sluitstuk op de aanpak van jeugdprostitutie- op dat bij het beoordelen van de bestanddelen “opzettelijk bewegen tot (..)”, in het licht van het arrest van het Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:301) - een uitleg van die bestanddelen moet worden gegeven die ruimer is dan dat er sprake moet zijn van het breken van de psychische weerstand van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het erom, of voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Ten aanzien van het opzet op het bewegen heeft de rechtbank mede acht geslagen op de recente conclusie van de PG bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2019:710).
4.4.2
Bewijsoverweging ten aanzien van de pleegperiode feiten 1 en 2
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte komen, in het kader van de aan verdachte verweten gedragingen, in grote lijnen met elkaar overeen. Verdachte heeft ten aanzien van vrijwel alle aspecten van het contact met [slachtoffer] die door [slachtoffer] zijn genoemd, een bekennende verklaring afgelegd. Dit is alleen anders met betrekking tot de pleegperiode. De verdediging heeft het verweer gevoerd dat het contact tussen verdachte en [slachtoffer] pas is ontstaan in 2015, toen [slachtoffer] 15 jaar oud was en niet zoals [slachtoffer] zelf heeft verklaard, vanaf het eindfeest van de tweede klas van zijn school in juni 2014, toen hij 14 jaar oud was.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] met betrekking tot zijn contact met verdachte zeer gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard over wanneer zijn contact met [slachtoffer] is begonnen. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niet zeker wist of [slachtoffer] 14 was toen zij elkaar voor het eerst ontmoeten, maar dat de puntjescode voor de WhatsApp-gesprekken is ontstaan enkele maanden nadat [slachtoffer] 15 was. Op een ander moment verklaart verdachte dat hij [slachtoffer] zeker een half jaar langer kende dan hij in eerste instantie dacht. Daar komt bij dat zowel [slachtoffer] als verdachte hebben verklaard dat [slachtoffer] tijdens een van hun eerste ontmoetingen werd betaald met drank, omdat [slachtoffer] dit wilde hebben voor zijn schoolfeest. Verdachte noemt hierbij geen jaartal, [slachtoffer] wel (namelijk 2014). Daar komt bij dat de stelling van de verdediging, dat [slachtoffer] met het jaartal in de war is en dat het zou gaan om het eindfeest van juni/juli 2015, niet strookt met het dossier. Hierin bevinden zich immers app-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] uit april 2015, terwijl uit de inhoud van die gesprekken blijkt dat het contact toen al enige tijd bestond.
Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] omtrent het aanvangstijdstip van de seksuele contacten - die immers deels wordt ondersteund door de verklaring van verdachte - geloofwaardig en overtuigend vindt. De rechtbank gaat dan ook uit van een pleegperiode die begint op 1 juni 2014, rond de tijd van het schoolfeest toen [slachtoffer] in de tweede klas zat.
4.4.3
Bewezenverklaring feit 1
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van juni 2014 tot 25 maart 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] , welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
4.4.4
Bewezenverklaring feit 2
4.4.4.1 Artikel 248a Sr, eerste cumulatie/alternatief
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot 1 november 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] geld betaalde voor het verrichten van die seksuele handelingen.
Opzettelijk bewegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door het betalen met óf het in het vooruitzicht stellen van geld [slachtoffer] opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Zoals gezegd is sprake van ‘bewegen tot’ wanneer voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer] mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen van de ontuchtige handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in dit geval sprake.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt onmiskenbaar dat hij, hoewel hij de seksuele contacten in beginsel spannend vond, enkel bereid was de seksuele handelingen te verrichten als hij daarvoor werd betaald in de vorm van geld of drank. [slachtoffer] zette een euro- of dollarteken in zijn profielnaam op [chatsite] zodat het voor de mannen met wie hij contact had meteen duidelijk was dat hij geld vroeg voor de seksuele handelingen. Verdachte heeft hier ook mee ingestemd. Hij heeft [slachtoffer] voor het verrichten van de seksuele handelingen steeds betaald met geld of drank, dan wel heeft hij de betaling voor de daaropvolgende afspraken in het vooruitzicht gesteld. [slachtoffer] heeft zich laten leiden door het geld en verdachte was zich daarvan - mede gelet op zijn verklaring met betrekking tot zijn gevoel van ‘pinautomaat’, waarbij hij de eis stelde dat er weer seks diende plaats te vinden – niet alleen bewust, maar hij heeft dit op de koop toe genomen.
Wist of redelijkerwijs moest vermoeden
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte wist dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt. Uit de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat verdachte er van meet af aan van op de hoogte was dat [slachtoffer] minderjarig was. Verdachte heeft verklaard dat hij in eerste instantie een seksafspraak had gemaakt met een, in zijn ogen, 17-jarige jongen. Na enige tijd kwam verdachte er, via een gezamenlijke sportvereniging, achter dat [slachtoffer] nog jonger was dan hij aanvankelijk dacht, namelijk 15 jaar oud. Verdachte heeft dus vanaf het eerste moment vol opzet gehad om zich in te laten met een minderjarige jongen.
De rechtbank acht de onder 2 eerste cumulatie/alternatief ten laste gelegde, verleiding, bewezen.
Verdachte heeft door het geven van geld, [slachtoffer] bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De ontuchtige handelingen bestonden uit het uitkleden van [slachtoffer] , het over en weer pijpen, elkaar aftrekken en strelen.
4.4.4.2 Bewezenverklaring artikel 248b Sr, tweede cumulatie/alternatief
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de 16-jarige [slachtoffer] tegen betaling. De ontuchtige handelingen bestaan uit het uitkleden van [slachtoffer] , het over en weer pijpen, elkaar aftrekken en strelen.
4.4.4.3 Eendaadse samenloop
Nu de bewezen verklaarde feitelijkheden zowel vallen onder de strafbepaling van artikel 248a Sr als 248b Sr, neemt de rechtbank eendaadse samenloop van deze bewezen verklaarde feiten aan.
4.4.5
Feit 3
4.4.5.1 Bewezenverklaring feit 3, bezit
De rechtbank is, op grond van de processen-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte, van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte op 7 februari 2017 de in de ten laste gelegde periode, de omschreven pornografische afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad.
4.4.5.2 Partiele vrijspraak feit 3, vervaardigen van afbeeldingen
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verdachte onder meer heeft bekend de afbeeldingen als genoemd in feit 3, te hebben vervaardigd, niet bewezen kan worden dat verdachte die afbeeldingen heeft vervaardigd
‘op of omstreeks 7 februari 2017’, zoals is ten laste gelegd. Verdachte wordt om die reden, voor wat betreft het onderdeel vervaardigen van afbeeldingen, partieel vrijgesproken van feit 3.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de overwegingen in rubriek 4.4 bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2014 tot [geboortedag 2] 2016 te [plaats] en Amsterdam, met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
  • zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
  • de penis van die [slachtoffer] in zijn mond genomen en
  • zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en
  • die [slachtoffer] afgetrokken en
  • die [slachtoffer] uitgekleed en
  • het lichaam van die [slachtoffer] gestreeld;
ten aanzien van feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2014 tot 1 november 2016 te [plaats] en Amsterdam, telkens door giften of beloften van geld of goed, te weten het betalen of het in het vooruitzicht stellen met/van geld en/of drank, een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, te weten het
  • in de mond van die [slachtoffer] brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en
  • aftrekken van die [slachtoffer] en
  • het uitkleden van die [slachtoffer] en
  • strelen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
en
op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot 1 november 2016 te [plaats] en Amsterdam, ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het
  • in de mond van die [slachtoffer] brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en
  • aftrekken van die [slachtoffer] en
  • het uitkleden van die [slachtoffer] en
  • strelen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
ten aanzien van feit 3
op 7 februari 2017 te [plaats] , een hoeveelheid afbeeldingen, te weten foto's bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij telkens een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, (in een mailbox genaamd [mailadres] ) in zijn bezit heeft gehad,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
  • het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt,
  • waarbij deze personen gedeeltelijk ontkleed zijn en
  • poseren in een (erotisch getinte) houding en
  • waarbij stijve penissen en blote billen nadrukkelijk in beeld gebracht worden,
waarbij de afbeelding aldus telkens een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief en onder 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij de strafeis in strafverzwarende zin laten meewegen dat ongeveer 30 afspraken tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld, dat hij direct spijt heeft betuigd en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Een deels voorwaardelijke straf dient volgens de officier van justitie als stok achter de deur voor verdachte om te voorkomen dat meer slachtoffers vallen, maar heeft in dat kader ook een afschrikkende werking voor anderen die zich op hetzelfde hellende vlak begeven als verdachte. Wat betreft de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten is sprake van eendaadse samenloop.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen, althans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest (3 dagen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf, gecombineerd met een taakstraf. Verdachte is zich bewust van zijn strafbare handelen en heeft hier ook spijt van. Hij heeft direct openheid van zaken gegeven en heeft volledig meegewerkt. Verdachte neemt zijn verantwoordelijkheid en heeft zich laten behandelen bij De Waag. Verdachte is
first offender. De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van bijna 2,5 jaar ongeveer 30 keer contact met [slachtoffer] gehad waarbij hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] pleegde. [slachtoffer] was bij de eerste fysieke afspraak nét 14 jaar oud was. Verdachte heeft zich hier bewust, met vol opzet, aan schuldig gemaakt. Hij wist van meet af aan dat [slachtoffer] minderjarig was. Zelfs toen hij via de gezamenlijke sportvereniging achter de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] kwam (die nóg jonger was dan verdachte in eerste instantie dacht), is hij moedwillig doorgegaan met het afspreken met [slachtoffer] waarbij seksuele handelingen plaatsvonden tegen betaling van geld of drank. Die seksuele handelingen bestonden uit het uitkleden van [slachtoffer] , het over en weer pijpen, elkaar aftrekken en strelen. Het pijpen gebeurde onbeschermd, waarmee verdachte [slachtoffer] heeft blootgesteld aan de gevaren die het hebben van onbeschermde seks met zich meebrengt, zoals het overbrengen van SOA’s.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij deze ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich als (zoekende) puber in een zeer kwetsbare fase van zijn leven. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. Bij [slachtoffer] is deze ontwikkeling door het handelen van verdachte verstoord geraakt, waarbij het alleen het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond. Verdachte was in de bewezen verklaarde periode 56-58 jaar oud en vader van twee opgroeide kinderen en had beter kunnen en moeten weten.
De rechtbank rekent dit verdachte nog meer aan, nu verdachte zeer doordacht te werk is gegaan in het heimelijk onderhouden van het contact met [slachtoffer] . Zo heeft verdachte, toen hij er achter kwam hoe jong [slachtoffer] werkelijk was, [slachtoffer] geïnstrueerd om de eerdere WhatsApp berichten tussen beiden te verwijderen, waarna hij vervolgens een codetaal in het leven riep om op een heimelijke manier verder met [slachtoffer] te kunnen appen. Ook heeft verdachte steeds met [slachtoffer] afgesproken op momenten waarop verdachte het minste risico liep om door zijn gezin of derden betrapt te worden. Zo werd er tijdens schooluren bij verdachte thuis afgesproken om seksuele handelingen te verrichten, in het appartement in de stad waar verdachte soms verbleef en zelfs in de auto na het sporten. Op een gegeven moment heeft verdachte echter zelfs het risico genomen om seksuele handelingen met [slachtoffer] te verrichten terwijl zijn eigen kinderen in huis aanwezig waren. Hiermee heeft verdachte laten zien dat hij zijn eigen seksuele lusten en zijn hunkering naar spanning voorop heeft gesteld, terwijl hij geen enkele rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de minderjarige [slachtoffer] en voor zijn eigen gezin.
Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd en dat [slachtoffer] , ondanks reeds ondergane behandeling, nog altijd last heeft van sombere stemmingen, nachtmerries en hij sterke gevoelens van schaamte en schuld ervaart. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen.
Hoewel verdachte zichzelf als zorgzaam heeft beschreven, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat verdachte op welke wijze dan ook rekening heeft gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft, de rechtbank kan het niet nalaten dat nogmaals te onderstrepen uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn seksuele ontwikkeling verstoord.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte via het internet contact heeft onderhouden met meerdere minderjarige jongens, waarvan sommigen pas 14 of 15 jaar oud waren. Tijdens deze chatgesprekken heeft verdachte hen overgehaald om foto’s van hun geslachtsdeel naar hem op te sturen. Deze zijn tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op zijn computer aangetroffen. Door op deze wijze te handelen, heeft verdachte ook de seksuele ontwikkeling en het vertrouwen van deze jongens (waarvan sommigen hun seksuele geaardheid nog aan het ontdekken waren), geschonden.
De bewezen verklaarde feiten worden bedreigd met maximale gevangenisstraffen van 8 jaar (voor artikel 245 Sr), 4 jaar (voor de artikelen 248a en 248b Sr) en 4 jaar (voor artikel 240b Sr). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft de wetgever daarbij het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b in het leven geroepen. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor voornoemde feiten in ieder geval niet enkel een “kale” taakstraf worden opgelegd (vgl. ook ECLI:NL:HR:2018:202).
De rechtbank heeft voorts gekeken naar uitspraken in soortgelijke zaken. Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot de onderhavige strafbare feiten nog niet voorhanden. Daarbij vertonen de uitgangspunten die in eerdere uitspraken worden geformuleerd onderling grote verschillen. Zo zijn voor een overtreding van het bepaalde in artikel 248b Sr uitgangspunten geformuleerd die variëren van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf tussen de 120 en 200 uur (ECLI:NL:GHSHE:2016:5683), tot het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (ECLI:NL:GHDHA:2018:2605). In het onderhavige geval gaat het echter ook om overtreding van art. 245 en 248a Sr en bovendien om een langere periode waarin meer contacten hebben plaatsgevonden en kinderpornografie.
De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan het bewezen verklaarde.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de feiten in dit geval, gelet op de ernst van de feiten, die met name is ingegeven door de zeer jonge leeftijd van [slachtoffer] , het feit dat verdachte van meet af aan wist dat [slachtoffer] minderjarig was, slechts oog heeft gehad voor zijn eigen belangen, de duur van de periode waarin de contacten plaatsvonden en de grote hoeveelheid contacten, waarbij bovendien onbeschermde seks plaatsvond, het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Bij de beslissing over de op te leggen straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 juni 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 8 mei 2017, opgesteld door E.E.M. de Haan, onder supervisie van N. Duits en het psychologisch Pro Justitia rapport van 20 april 2017, opgesteld door M.H. Enkelaar.
Beide rapporten benoemen dat verdachte op 8-jarige leeftijd seksueel is misbruikt door een buurjongen. Dit was geen nare herinnering voor verdachte en vanaf zijn puberteit is verdachte een ‘dubbelleven’ gaan leiden, waarbij hij wist dat hij biseksueel was. De psychiater merkt op dat het misbruik in de vroege jeugd mogelijk heeft geleid tot een verstoring in zijn seksuele ontwikkeling. Daarnaast accepteerden de ouders van verdachte zijn homofiele seksuele gevoelens niet, waardoor hij deze verborgen hield. Bij de interpersoonlijke relaties die verdachte heeft, valt op dat hij ander probeert te behagen en tegelijk anderen gebruikt voor eigen gewin. Verdachte kan veel sterke kanten van zichzelf benoemen maar heeft moeite met het benoemen van zijn minder goede kanten. Hij redeneert vanuit egocentrisch perspectief. De behoefte aan bevestiging van anderen, het exploiteren van anderen, verminderde ontwikkeling van empathisch vermogen waarbij hij vanuit egocentrisch perspectief redeneert, manipulatief is en soms interpersoonlijke grenzen overschrijdt, wijst op narcistische persoonlijkheidskenmerken.
Er zijn volgens de psychiater geen duidelijke psychiatrische stoornissen aan de orde, maar wel is sprake van hyperseksualiteit en zijn er aanwijzingen voor pedofilie en heeft verdachte trekken van een narcistische en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. De psychiater adviseert een behandeling waarin de hyperseksualiteit en mogelijke pedofiele voorkeur aan de orde komen.
Het psychologisch rapport omschrijft hoe verdachte uren lang achter elkaar op chatsites doorbracht, vooral om een kick te krijgen van het veroveren. Volgens de psycholoog zijn de empathische vermogens van verdachte niet optimaal ontwikkeld; hij lijkt dan ook niet alleen weinig zicht te hebben op zijn eigen belevingswereld, maar ook op die van de ander. Er lijkt duidelijk sprake te zijn van narcistische dynamiek, waarbij verdachte voor de bevestiging van zijn zelfgevoel steeds afhankelijk is van anderen en zijn omgeving. Verdachte heeft een meer dan gemiddelde behoefte aan bevestiging en seksuele spanning. Een behandeling om meer grip te krijgen op zijn seksuele problematiek wordt zinnig geacht.
De rechtbank heeft daarnaast in haar beslissing betrokken dat verdachte een verklaring heeft afgelegd en ter terechtzitting verder openheid van zaken heeft gegeven. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte op de zitting spijt heeft betuigd van zijn handelen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat zijn gedrag op [chatsite] en de mate waarin hij aan het chatten was, op een gegeven moment een verslaving werd. Verdachte kon hier maar moeilijk mee stoppen; het jachtelement was voor hem een grote aantrekkingskracht om in contact te blijven met [slachtoffer] en andere jongeren. Verdachte heeft na zijn aanhouding vrijwillig een behandeling ondergaan bij De Waag, waar hij naar eigen zeggen veel van heeft geleerd. Om die reden ziet verdachte geen noodzaak om een behandeling in gedwongen kader te volgen, zoals geadviseerd door de deskundigen.
De rechtbank vindt het gedrag van verdachte, in combinatie met zijn standpunt dat hij geen behandeling onder toezicht nodig vindt, zorgelijk. Gelet op de bevindingen van de deskundigen, vraagt de rechtbank zich af of verdachte zonder verdere behandeling zich voldoende af kan keren van zijn jarenlang voortdurende oude patronen.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van bijzondere voorwaarden, nu onduidelijk is of verdachte zijn volle medewerking zal verlenen, maar vindt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats om verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Ten slotte zal de rechtbank rekening houden met de samenloopregeling als genoemd in artikel 55 Sr en de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat met dat laatste oordeel kan worden volstaan.
Conclusie
Gelet op het geheel van omstandigheden zoals hiervoor beschreven, is de rechtbank – ondanks de spijtbetuiging van verdachte ter zitting – van oordeel dat een hogere straf moet worden opgelegd dan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar een passende sanctie.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
De vorderingen
De benadeelde partijen, te weten [slachtoffer] en zijn beide ouders, worden bijgestaan door hun raadsvrouw mr. L. Scheffer, die namens hen een aantal vorderingen heeft ingediend.
[slachtoffer] heeft in totaal € 17.380,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De materiële schade bestaat voor € 17.000,- uit studievertraging en voor € 380,- uit schoolgeld.
De vader van [slachtoffer] heeft € 6.046,- aan materiële schadevergoeding, bestaande voor € 536,- uit de kosten voor een studieblok voor zijn eigen studie, voor € 5.000,- uit studievertraging, voor € 380,- aan schoolgeld voor [slachtoffer] en voor € 130,- aan benzinekosten gevorderd. Voorts heeft de vader van [slachtoffer]
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De moeder van [slachtoffer] heeft € 2.157,23 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor de behandeling door een psycholoog, gevorderd. Voorts heeft de moeder van [slachtoffer] € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De benadeelde partijen hebben verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - betoogd dat de vordering van [slachtoffer] , voor wat betreft de immateriële schade van € 15.000,- en de materiële schade voor de opgelopen studievertraging van
€ 17.000,- , voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft verzocht het totaal toegewezen bedrag te verdelen over de verdachten die in het onderzoek 13Oscoda zullen worden veroordeeld.
De door [slachtoffer] gevorderde post schoolgeld van € 380,- dient te worden afgewezen, omdat dit bedrag door de vader van [slachtoffer] is voldaan en daarom in de vordering van vader voor toewijzing vatbaar is.
Wat betreft de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de post schoolgeld van € 380,- en de post benzinekosten van € 130,- voor toewijzing vatbaar zijn. De vorderingen van de vader en moeder van [slachtoffer] dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - samengevat - betoogd dat de vordering van [slachtoffer] moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld wat de schade is bij [slachtoffer] en hoe die schade is ontstaan en of en in welke mate dat aan verdachte kan worden toegerekend. Beoordeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De vorderingen van de ouders van [slachtoffer] vormen eveneens een onevenredige belasting van het strafgeding. Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat deze post moet worden afgewezen, omdat de wet enkel in uitzonderingsgevallen vergoeding van schade toekent aan derden, in dit geval is daarvan geen sprake. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair is door de raadsman betoogd dat de juridische weging ten aanzien van shock- en affectieschade van dien orde is dat dit een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Uiterst subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de gevorderde schade disproportioneel hoog is.
De gevorderde materiële schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en voorts ontbreekt het causaal verband tussen het gepleegde feit en de gestelde schade.
De raadsman heeft gesteld zich ten aanzien van de post benzinekosten en het schoolgeld, te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Inleiding
De rechtbank heeft er oog voor dat de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond, niet alleen voor hem veel impact heeft gehad, maar ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest. De rechtbank ziet het verdriet en leed dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Hieronder zal worden beoordeeld of hun vorderingen in deze strafrechtelijke procedure kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal allereerst het toepasselijke juridisch kader schetsen waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld.
9.4.2
De vorderingen tot vergoeding van materiële schade
9.4.2.1 Vermogensschade
Vermogensschade ziet op afname van het vermogen van de benadeelde. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfd inkomen. Dit volgt uit artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking als de schade is ontstaan door een onrechtmatige daad.
9.4.2.2 Verplaatste schade
Derden (waaronder naasten van het slachtoffer) hebben geen aanspraak op vergoeding van materiële schade, behalve wanneer het gaat om zogeheten verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107 BW. Hiermee wordt bedoeld de schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten had gemaakt.
9.4.3
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade
9.4.3.1 Ander nadeel, smartengeld
In artikel 6:106 BW is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten zonder fysiek letsel, zoals in dit geval, dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Van aantasting in de persoon op andere wijze kan sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Het onderhavige strafbare feit vormt evenwel een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (lichamelijke integriteit) dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
9.4.3.2 Affectieschade
De wet geeft derden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. De Wet affectieschade is op 1 januari 2019 in werking getreden en is niet van toepassing op strafbare feiten gepleegd vóór die datum.
9.4.3.3 Shockschade
Affectieschade moet worden onderscheiden van shockschade. Bij shockschade gaat het om een normschending jegens degene die de vergoeding vordert zelf. Deze persoon heeft zelf geestelijk letsel opgelopen als direct gevolg van het waarnemen van een ernstig schokkende gebeurtenis of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft strikte voorwaarden gesteld aan de toekenning van shockschade. Onder meer vereist is dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg.
9.4.4
De vordering van [slachtoffer]
9.4.4.1 De vordering tot materiële schade
Studievertraging
De rechtbank vindt aannemelijk dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten studievertraging heeft opgelopen. Uit de vordering van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] het schooljaar 2016/2017, het jaar waarin hij aangifte heeft gedaan, over heeft moeten doen. De ontucht beheerste zijn leven. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. Hij blowde ook steeds meer om de seks minder bewust mee te hoeven maken. Vanaf januari 2017 moest [slachtoffer] regelmatig op het politiebureau komen voor een verhoor en daarnaast heeft [slachtoffer] aan het eind van dat schooljaar 10 weken een interne behandeling ondergaan voor zijn psychische problemen.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat deze omstandigheden, waarin verdachte een aandeel heeft gehad, ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] is blijven zitten. Deze post is voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is niet voldoende betwist, zodat het gehele gevorderde schadebedrag van € 17.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. Welk deel hiervan voor rekening van verdachte komt zal hierna in 9.4.4.3 worden beoordeeld.
Schoolgeld
Het door [slachtoffer] gevorderde schoolgeld ter hoogte van € 380,- wordt afgewezen, nu dit bedrag feitelijk door de vader van [slachtoffer] is betaald en deze post in diens vordering, op grond van artikel 6:107 BW, voor vergoeding in aanmerking komt.
9.4.4.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Zoals hiervoor is overwogen mag als ervaringsregel worden aangenomen dat seksueel misbruik leidt tot ernstige lichamelijke en fysieke gevolgen, die zijn aan te merken als geestelijk letsel en als aantasting van de persoon in de zin van artikel 106 lid 1 onder b BW. Daar komt bij dat [slachtoffer] als gevolg van deze periode van ontucht een post traumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen. Ondanks reeds ondergane behandeling heeft [slachtoffer] nog altijd last van sombere stemmingen, heeft hij nachtmerries en ervaart hij sterke gevoelens van schaamte en schuld. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen. De vordering van [slachtoffer] is voldoende onderbouwd, de hoogte ervan is niet gemotiveerd betwist. Om die reden komt de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van immateriële schade (onder verwijzing naar rubriek 9.4.3.1) van € 15.000,- in beginsel geheel voor toewijzing in aanmerking. Voor welk deel verdachte aansprakelijk is komt hierna aan de orde.
9.4.4.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 32.000,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk is. In deze zaak 13Oscoda zijn, zoals gezegd, in totaal 11 personen als verdachte aangemerkt. Indien zij worden veroordeeld voor de hen ten laste gelegde feiten, mag worden aangenomen dat die feiten weliswaar alle hebben bijgedragen aan het ontstaan van de materiële en de immateriële schade, maar niet dat tussen (het geheel van) de strafbare gedraging(en) van ieder van die personen afzonderlijk en de schade een voldoende causaal (conditio sine qua non) verband bestaat. De feiten hebben alle additioneel tot de schade bijgedragen, zodat niet kan worden gezegd dat de feiten los van elkaar tot dezelfde schade hebben geleid. Dit brengt mee dat er aanleiding bestaat om iedere veroordeelde aansprakelijk te achten voor het deel van de schade dat hem aangaat. Het aandeel van verdachte is aanzienlijk, gelet op de totale hoeveelheid seksuele contacten met [slachtoffer] die als strafbare gedragingen zijn aangemerkt. De rechtbank stelt het bedrag waarvoor verdachte aansprakelijk is in goede justitie vast op € 12.000,- en wijst de vordering tot dat bedrag toe. [slachtoffer] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
9.4.4.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 12.000,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2014.
9.4.5
De vordering van de vader van [slachtoffer]
9.4.5.1 De vordering tot vergoeding van materiële schade
Benzinekosten en schoolgeld [slachtoffer]
De gevorderde benzinekosten en schoolgeld voor [slachtoffer] zijn aan te merken als verplaatste schade, zoals genoemd in rubriek 9.4.2.2. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 510,-.
Overige materiële schade
De gevorderde kosten voor studievertraging en kosten voor een studieblok van de vader zelf komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.5.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat hij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
9.4.5.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van de vader van [slachtoffer] tot een bedrag van € 510,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk kan worden gesteld. Onder verwijzing naar hetgeen daarover in rubriek 9.4.4.3 is overwogen bepaalt de rechtbank het aandeel van verdachte in deze schadepost op € 150,-.
9.4.5.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van de vader van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag € 150,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 september 2019.
9.4.6
De vordering van de moeder van [slachtoffer]
9.4.6.1 De vordering tot materiële schade, behandeling door psycholoog
De gevorderde kosten voor de ondergane behandeling door een psycholoog komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.6.2 De vordering tot immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat zij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 240b, 245, 248a en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
eendaadse samenloop van:
door giften of beloften van geld of goed een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden, meermalen gepleegd;
en
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[voornaam verdachte] [verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van schoolgeld af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging toe tot
€ 12.000,- (zegge twaalfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 juni 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 12.000,- (zegge twaalfduizend euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 juni 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 95 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van studievertraging en studieblok (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer]tot vergoeding van de posten studievertraging en studieblok af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
vader van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De vordering tot vergoeding van benzinekosten en schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer], toe tot € 150,- (zegge honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de vader van [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de vader van [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vader van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de vader van [slachtoffer] , € 150,- (zegge honderdvijftig euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 3 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van materiële schade
Wijst de vordering, van de
moeder van [slachtoffer], tot vergoeding van materiële schade af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
moeder van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2019.

Voetnoten

1.Ingevolgde de zogenoemde Leeftijdsarresten (NJ 1959/102 en 103 nt. Pompe) en NJ 1998/772 (nt. ’t Hart), conclusie AG ECLI:NL:PHR:2019:275 bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (81 RO) – (het slachtoffer bleek 17 ½ jaar oud (Rb). In dit kader ook de 248b Sr uitspraak van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019 (slachtoffer presenteerde zich als studente geneeskunde en bleek 15 jaar te zijn).
2.Kamerstukken II 1988/89 20930, p. 2, zie in dit verband ook het WODC onderzoek uit 2015 (Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling; Lindenberg, K., Dijk, A.A. van