ECLI:NL:RBAMS:2019:7229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
13/665051-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige tegen betaling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, genaamd [slachtoffer], die op het moment van de feiten 16 jaar oud was. De verdachte heeft in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016 meerdere keren seksuele handelingen verricht met [slachtoffer], waarbij hij hem contant betaalde voor deze handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en dat hij door het geven van geld [slachtoffer] heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, ontuchtige handelingen met een persoon onder de 16 jaar, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van seksueel binnendringen. Echter, de verdachte is wel schuldig bevonden aan verleiding en jeugdprostitutie, zoals omschreven in de artikelen 248a en 248b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer] en zijn ouders, behandeld. De rechtbank heeft een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer] van €700,- voor immateriële schade, en aan de vader van [slachtoffer] van €10,- voor materiële schade. De vorderingen van de moeder van [slachtoffer] zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/665051-17 (13Oscoda)
Datum uitspraak: 27 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] , [voornaam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
[plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 juli en 13 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt samengevat het volgende verweten.
Feit 1
Het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2000), die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 september 2015 tot 25 maart 2016. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Feit 2
Het door giften of beloften van geld of goed een persoon, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2000), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 september 2015 tot en met 30 november 2016. Artikel 248a Sr (verleiding).
en/of
Het plegen van ontucht met een persoon, [slachtoffer] , die zichzelf beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, die de leeftijd van 16 jaar maar nog niet die van 18 jaar heeft bereikt, in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016. Artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Aanvang onderzoek 13Oscoda
Op 16 januari 2017 rond 07:00 uur in de ochtend kwam de vader van het vermeende slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) op het politiebureau aan de [adres 2] in Amsterdam, waar hij melding maakte van zijn vermoedens dat zijn minderjarige zoon [slachtoffer] (blijkens zijn mededeling geboren op [geboortedag 2] 2000) seksueel contact had met meerderjarige mannen.
De vader van [slachtoffer] vertelde dat hij en zijn vrouw zich al geruime tijd zorgen maakten om [slachtoffer] . Zij wisten dat hij blowde, maar ongeveer anderhalf jaar terug kwamen er grotere schommelingen in de schoolprestaties van [slachtoffer] , hield hij zich niet meer aan afspraken, begon hij leugens te vertellen en kwam hij laat thuis. De ouders van [slachtoffer] dachten dat hij een drugsverslaving had, tot de vader van [slachtoffer] op 15 januari 2017 de berichten in de telefoon van zijn zoon had gecontroleerd en tot de ontdekking was gekomen dat [slachtoffer] seksueel getinte berichten ontving van mannen en dat er kennelijk seksuele ontmoetingen met deze mannen hadden plaatsgevonden. In dat verband werden de namen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] genoemd.
Kort na de melding door de vader van [slachtoffer] werd door politiemedewerkers een huisbezoek gebracht aan het woonadres van [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] werd geconfronteerd met de vermoedens van zijn vader en moeder en ging vervolgens in afwezigheid van zijn ouders met de politiemedewerkers in gesprek. De blijkens het proces-verbaal van bevindingen hevig geëmotioneerde [slachtoffer] verklaarde bij die gelegenheid en bij het later die dag gehouden informatieve gesprek dat hij een aantal jaar geleden via een chatsite, genaamd [website] , was begonnen te chatten met mannen en dat hij ook contact was gaan zoeken met mannen om afspraken te maken voor het verrichten van seksuele handelingen. Hierbij deed hij zich voor als 19 jarige jongen. Hij was erachter gekomen dat hij met die afspraakjes geld kon verdienen. Meestal verdiende hij € 40,- of soms € 50,- per afspraak. Hij had zowel orale als anale seks gehad en dit was zowel met als zonder condoom. Nadat eerst via [website] contact werd gelegd met de betreffende man, gaf hij zijn telefoonnummer en vervolgens werd, nadat er een ‘klik’ was, via WhatsApp verder gecommuniceerd.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is op 17 januari 2017 het onderzoek onder de naam 13Oscoda gestart. [slachtoffer] heeft in het eerste verhoor verklaard met in totaal 15 mannen seksueel contact te hebben gehad, waaronder een aantal vaste klanten. In het onderzoek 13Oscoda zijn in totaal 11 mannen als verdachte aangemerkt, waarvan 10 verdachten terechtstaan in Amsterdam. Door de vader van [slachtoffer] is namens [slachtoffer] aangifte gedaan op 19 januari 2017.
[website]
Uit het onderzoek van de politie naar en op de internetsite [website] is gebleken dat [website] een gratis
gay chatbetreft, waar mannen in contact kunnen komen met andere mannen. De chat is locatieafhankelijk. Op deze manier kunnen leden gratis in contact komen met andere mannen uit de buurt. Op je profiel kun je onder meer informatie invullen over je seksuele voorkeuren. Op [website] kunnen leden naast chatten elkaar ook foto’s sturen of contact hebben via de webcam. Om in te loggen op de site hoeft men slechts summiere informatie in te vullen. Door te klikken op ‘chat’ en het invullen van een profielnaam kun je direct een chat beginnen. Als je gebruik maakt van [website] verklaar je automatisch dat je 18 jaar of ouder bent.
Het algemene beeld dat tijdens de behandeling van de zaak ten aanzien van [website] is ontstaan, is dat de site vooral ook gebruikt wordt door mannen die op zoek zijn naar een snelle seksdate diezelfde dag met een man uit de buurt, wanneer de locatieoptie wordt ingesteld. De insteek van [website] is dat als je inlogt en één of meerdere chats start dit veelal leidt tot een fysieke afspraak op dezelfde dag waarbij seksuele handelingen worden verricht, al dan niet tegen betaling.
Hoe verdachte in beeld is gekomen
Verbalisanten hebben op 17 januari 2017 met [slachtoffer] in een auto rondgereden om hem adressen aan te laten wijzen van mannen waar hij vaak kwam om seksuele handelingen te verrichten voor geld. [slachtoffer] heeft in dat kader het adres gelegen aan het perceel [adres 3] in Amsterdam aangewezen en heeft daarbij verklaard dat hij de naam van deze klant niet wist. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte op dit adres stond ingeschreven. In de contactenlijst van de telefoon van [slachtoffer] stond het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer] opgeslagen onder de naam [verdachte] . Dit telefoonnummer bleek op naam van verdachte te staan. Ook heeft [slachtoffer] verdachte op de aan hem getoonde pasfoto herkend als zijnde de klant die woonachtig is op [adres 3] .
Op 18 april 2017 werd verdachte aangehouden, verhoord en heeft een doorzoeking in zijn woning plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking werden verschillende gegevensdragers in beslaggenomen die zijn onderzocht.
Verklaringen [slachtoffer]
is door de politie verschillende malen gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie contact zocht met mannen op [website] uit nieuwsgierigheid en dat hij het spannend vond. Toen kwam hij erachter dat je er geld mee kon verdienen. Het aantal afspraken met mannen nam met de jaren steeds meer toe. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. [slachtoffer] had een vaste klantenkring opgebouwd. Op [website] kan je bij je profielnaam een euro- of dollarteken zetten, zodat het voor de ander duidelijk is dat er betaald moest worden voor de seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij erachter was gekomen dat dit toch een minder soort van mensen aantrekt en er minder mensen op je afkomen, maar dat hij er altijd wel bij zei dat hij een kleine vergoeding vroeg.
Van het geld kocht [slachtoffer] drank en wiet. Met het toenemende aantal afspraken is [slachtoffer] ook steeds meer gaan blowen, omdat hij dan meer afwezig was en de seks hem dan makkelijker afging. Naar eigen zeggen maakte hij de seks met de mannen dan minder bewust mee. Uit het eerste verhoor van [slachtoffer] is gebleken dat hij opgelucht is nu de zaak aan het licht is gekomen. De vicieuze cirkel waarin hij zat is doorbroken.
Over verdachte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij hem via [website] heeft leren kennen. Bij het eerste fysieke contact zat [slachtoffer] in de derde klas en was hij 15 jaar oud. De afspraken waren altijd bij verdachte thuis. In totaal heeft [slachtoffer] ongeveer 8 keer een fysieke afspraak met verdachte gehad, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. Over de seksuele handelingen die werden verricht tijdens de afspraken heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte hem pijpte en dat [slachtoffer] verdachte anaal penetreerde. De seks met verdachte was onbeschermd, omdat dat de eis was van verdachte. Verdachte betaalde [slachtoffer] voor de seksuele handelingen steeds € 50,- contant. Soms kreeg [slachtoffer] een pakje sigaretten voor zijn diensten.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft de verklaringen van [slachtoffer] voor een deel bevestigd. Ook volgens verdachte hebben zij elkaar leren kennen via [website] . Het contact verliep vervolgens via WhatsApp. De eerste fysieke afspraak met [slachtoffer] was voor of in de zomer van 2016. Volgens verdachte hebben hij en [slachtoffer] echter minder vaak afgesproken, namelijk zo’n 3 tot 4 keer. [slachtoffer] deed zich voor als een 19-jarige jongen maar verdachte heeft dit niet gecontroleerd. [slachtoffer] kwam wel redelijk dominant over en bleef verdachte appen om af te spreken. Over de seksuele handelingen die werden verricht tijdens de afspraken heeft verdachte bevestigd dat hij [slachtoffer] pijpte en dat [slachtoffer] hem anaal penetreerde. Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar echter volgens verdachte niet afgetrokken en ook hebben zij niet getongzoend. Daarnaast ontkent verdachte dat hij onbeschermde seks met [slachtoffer] heeft gehad.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Van het onder 1 ten laste gelegde, ontucht, moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte seksueel contact had met [slachtoffer] voordat hij 16 jaar oud was.
De officier van justitie heeft, op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde feiten, verleiding en jeugdprostitutie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verleiding door [slachtoffer] te betalen voor het verrichten van seksuele handelingen. Ook al was [slachtoffer] zelf op zoek, de gift moet een rol hebben gespeeld bij het uiteindelijk plegen of dulden van de ontuchtige handelingen. Daarvan is in deze zaak sprake.
Voor een bewezenverklaring van verleiding is verder (voorwaardelijk) opzet of schuld vereist. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat [slachtoffer] minderjarig was en heeft zich daarbij op de volgende omstandigheden gebaseerd. Verdachte valt op mannen met een jeugdige uitstraling zonder lichaamsbeharing. Hiermee begeeft verdachte zich op de grens van minder- en meerderjarigheid, wat verdachte zich ook beseft. Verdachte heeft de leeftijd van [slachtoffer] niet gecontroleerd. Vastgesteld kan worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich met een minderjarige inliet.
Voor de ten laste gelegde jeugdprostitutie geldt dat de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd is, dat wil zeggen dat ten aanzien van de minderjarigheid geen opzet is vereist. Wel moet bewezen worden dat het slachtoffer minderjarig was en dat er tegen betaling seksuele handelingen zijn verricht. Dit volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen én dat dit heeft plaatsgevonden vóór [datum] 2016, de datum waarop [slachtoffer] 16 jaar is geworden.
Van de onder 2 ten laste gelegde verleiding moet verdachte ook worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] nog geen 18 jaar oud was én omdat verdachte [slachtoffer] niet heeft ‘bewogen’ tot het plegen van seksuele handelingen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde jeugdprostitutie het volgende betoogd. In de delictsomschrijving van artikel 248b Sr gaat de werkwoordsvorm ‘ontucht plegen’ (waarin opzet besloten ligt) aan de leeftijdsaanduiding vooraf. Het uitgangspunt is dat opzet betrekking heeft op alle bestanddelen die daarop volgen zodat het opzet dus ook betrekking heeft op de leeftijd. Dit betekent dat voor art. 248b Sr, ondanks het feit dat de leeftijd geobjectiveerd is, bewezen dient te worden dat verdachte opzettelijk ontucht heeft gepleegd, inhoudende dat hij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm. Nu verdachte niet wist dat [slachtoffer] nog geen 18 jaar oud was kan niet bewezen worden dat hij opzettelijk ontucht heeft gepleegd. Verdachte moet daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Juridisch kader, met betrekking tot het onderzoek 13Oscoda
De rechtbank acht het van belang alvorens te komen tot de beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging in het licht van het dossier en het verhandelde ter zitting een aantal meer algemene overwegingen te wijden aan het aan de orde zijnde wettelijk kader en haar beoordeling van de feiten in het licht van dat kader en haar visie op onderdelen daarvan.
De artikelen 245, 247, 248a en b Sr, zoals deze in het onderzoek 13Oscoda aan de orde zijn, zien op de bescherming van de minderjarige. Alle bepalingen kenmerken zich ook door een expliciet genoemde leeftijd van die minderjarige en zijn verdeeld in verschillende categorieën: van 12 tot 16 jaar (art. 245 Sr), beneden 16 jaar (art. 247 Sr) en beneden de 18 jaar (de art. 248a en 248b Sr).
Ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer als het bestanddeel in de artikelen 245, 247, 248a en 248b Sr kan worden vastgesteld dat deze is geobjectiveerd; opzet of schuld op dit punt is niet vereist. [1] Sinds 1959 is vaste rechtspraak ten aanzien van dit bestanddeel, in de woorden van de Hoge Raad:
  • dat de bewezenverklaarde misdrijven, strafbaar gesteld bij de artt. 245 en 247 Sr., blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element hebben opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd van de(n)gene, met wie(n) de dader vleselijke gemeenschap heeft dan wel ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van deze strafbare feiten de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel 'geen straf zonder schuld' zou zijn uitgesloten;
  • dat dan ook den verdachte, die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van den leeftijd, vermeld in de even genoemde artikelen, het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet kan worden ontzegd;
dat evenwel de vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, beantwoord moet worden in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verdachte verweten wordt;
dat voor wat de artt. 245 en 247 Sr. betreft uit de wettelijke omschrijving van die bepalingen blijkt, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd van zestien jaren ten aanzien van misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden;
  • dat hieruit volgt, dat deze bepalingen ook de strekking hebben deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan;
  • dat blijkens het bestreden arrest requirant. zijn beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gestaafd met de bewering, dat de getuigen [getuige 1] [getuige 2] en [getuige 3] er uitzien als vrouwen, die den leeftijd van zestien jaar reeds een of meer jaren zijn gepasseerd, en dat deze getuigen, voordat hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd dan vijftien jaar hebben opgegeven;
  • dat, gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 245 Sr. beoogt te geven aan een vrouw, die den leeftijd van twaalf, maar nog niet dien van zestien jaren heeft bereikt, het doel van deze strafbepaling zou worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven haar toepassing zou vermogen uit te sluiten;
  • dat derhalve, wat er zij van de in het aangevallen arrest vervatte overwegingen, het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van requirant. tot een juiste beslissing is gekomen, welke vruchteloos door de voorgedragen middelen wordt bestreden.
Verwerpt het beroep.
Zoals vermeld in de conclusie van de AG Paridaens bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (randnummer 9 en 10), evenals veel ‘lagere’ rechtspraak, geldt nog steeds een hoge drempel voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Als voor de verdachte mogelijkheden openstonden om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren en er (bijvoorbeeld) niets aan in de weg stond aan het slachtoffer om een legitimatiebewijs te vragen dan is het van de verdachte te vergen onderzoek niet gebleken en kan niet met succes een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld worden gedaan.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als een meerderjarige, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de minderjarige, niet anders. De minderjarige moet ook tegen zichzelf worden beschermd.
Ten aanzien van artikel 245 Sr merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring sprake moet zijn geweest van “ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam” van het slachtoffer. Voor zover het betreft ontuchtige handelingen kan blijkens de wetgeschiedenis [2] overigens worden vastgesteld dat deze zien op handelingen die zijn gericht op seksueel contact, althans contacten van seksuele aard in strijd met de sociaal- ethische norm. De soms door verdachten veronderstelde – overigens niet rechtens relevante – instemming van slachtoffers die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, berust op de misvatting van verdachten dat er van consensus met dit slachtoffer sprake kon zijn.
Tenslotte merkt de rechtbank ten aanzien van artikel 248a Sr - waarin eveneens de bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding centraal staat - en artikel 248b Sr - het sluitstuk op de aanpak van jeugdprostitutie- op dat bij het beoordelen van de bestanddelen “opzettelijk bewegen tot (..)”, in het licht van het arrest van het Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:301) - een uitleg van die bestanddelen moet worden gegeven die ruimer is dan dat er sprake moet zijn van het breken van de psychische weerstand van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het erom, of voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Ten aanzien van het opzet op het bewegen heeft de rechtbank mede acht geslagen op de recente conclusie van de PG bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2019:710).
4.4.2
Vaststelling van de feiten
4.4.2.1 Verklaringen van verdachte en [slachtoffer]
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte komen, in het kader van de aan verdachte verweten gedragingen, grotendeels met elkaar overeen. De rechtbank merkt vooraf op dat, waar discrepantie bestaat tussen die verklaringen én wanneer de verklaring van [slachtoffer] op dat specifieke punt niet wordt ondersteund door ander bewijs, de rechtbank uitgaat van de voor verdachte meest gunstige verklaring.
4.4.2.2 Feiten en omstandigheden
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en het voorgaande in ogenschouw genomen komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft [slachtoffer] vóór of in de zomer van 2016 via [website] leren kennen. In totaal hebben verdachte en [slachtoffer] 3 fysieke afspraken gehad, waarbij seksuele handelingen werden verricht. De seksuele handelingen die werden verricht bestonden hieruit dat verdachte [slachtoffer] heeft gepijpt en dat [slachtoffer] verdachte anaal heeft gepenetreerd. De seks was op verzoek van verdachte onbeschermd. [slachtoffer] kreeg steeds € 50,- betaald voor het verrichten van de seksuele handelingen. Verdachte heeft de leeftijd van [slachtoffer] niet gecontroleerd.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedag 2] 2000 en was dus ten tijde van het feit 16 jaar oud.
4.4.3
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
4.4.4
Bewezenverklaring feit 2
4.4.4.1 Artikel 248a Sr, eerste cumulatie/alternatief
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] geld betaalde voor het verrichten van die seksuele handelingen.
Opzettelijk bewegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door het betalen met óf het in het vooruitzicht stellen van geld [slachtoffer] opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Zoals gezegd is sprake van ‘bewegen tot’ wanneer voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer]
medeonder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen van de ontuchtige handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in dit geval sprake.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt onmiskenbaar dat hij, hoewel hij de seksuele contacten in beginsel spannend vond, enkel bereid was de seksuele handelingen te verrichten als hij daarvoor werd betaald in geld (of drank). [slachtoffer] zette een euro- of dollarteken in zijn profielnaam op [website] zodat het voor de mannen met wie hij contact had meteen duidelijk was dat hij geld vroeg voor de seksuele handelingen. Verdachte heeft hier ook mee ingestemd. Hij heeft [slachtoffer] voor het verrichten van de seksuele handelingen steeds betaald met geld, dan wel heeft hij de betaling voor de daaropvolgende afspraken in het vooruitzicht gesteld. Dat [slachtoffer] mogelijk dominant overkwam en meerdere malen het contact met verdachte zocht, maakt dit niet anders. [slachtoffer] heeft zich laten leiden door geld en verdachte heeft dit op de koop toegenomen.
Wist of redelijkerwijs moest vermoeden
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt en overweegt daartoe als volgt. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat hij een seksafspraak heeft gemaakt met een, in zijn ogen, 19-jarige jongen. Verdachte had zich moeten beseffen dat hij zich daarmee op glas ijs begaf. In een dergelijk geval mag van verdachte verwacht worden dat hij de juiste zorgvuldigheid betracht en de meerderjarigheid van [slachtoffer] controleert door bijvoorbeeld te vragen naar een identiteitsbewijs. Verdachte heeft vertrouwd op de juistheid van de op de website [website] vermelde leeftijd van [slachtoffer] en heeft de op hem rustende onderzoeksplicht verzaakt. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat op basis van de ter terechtzitting getoonde foto van [slachtoffer] uit 2017, dus na het ten laste gelegde, in ieder geval niet gezegd kan worden dat dit duidelijk een meerderjarig persoon betreft. Nu verdachte onder deze omstandigheden de leeftijd van [slachtoffer] niet heeft gecontroleerd heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank acht de onder 2 eerste cumulatie/alternatief ten laste gelegde, verleiding, bewezen. Verdachte heeft door het geven van geld, [slachtoffer] bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De ontuchtige handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] .
4.4.4.2 Nadere bewijsoverweging
Verdachte heeft ontkend dat hij onbeschermde seks heeft gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft echter verklaard dat onbeschermde seks een eis was van verdachte. Dit wordt ondersteund door de WhatsApp gesprekken waarin [slachtoffer] aan verdachte vraagt wat verdachte allemaal geil vindt. Verdachte reageert dan met onder meer: “Zaad in mn ass. Bare!!!” De rechtbank begrijpt hieruit dat verdachte onbeschermde seks wilde hebben en volgt [slachtoffer] in zijn verklaring dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.4.4.3 Bewezenverklaring artikel 248b Sr, tweede cumulatie/alternatief
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de 16-jarige [slachtoffer] tegen betaling. De ontuchtige handelingen bestaan uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich door [slachtoffer] anaal laten penetreren.
4.4.4.4 Eendaadse samenloop
Nu de bewezen verklaarde feitelijkheden zowel vallen onder de strafbepaling van artikel 248a Sr als 248b Sr, neemt de rechtbank eendaadse samenloop van deze bewezen verklaarde feiten aan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de overwegingen in rubriek 4.4 bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016 te Amsterdam, telkens door giften of beloften van geld, te weten het betalen of het in het vooruitzicht stellen met/van geld, een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, van wie verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, te weten het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren;
en
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 november 2016 te Amsterdam, ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie is er hierbij van uitgegaan dat 8 afspraken tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Een deels voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur voor verdachte om te voorkomen dat meer slachtoffers vallen, maar heeft ook een afschrikkende werking voor anderen die zich op hetzelfde hellende vlak begeven als verdachte. Wat betreft de bewezen verklaarde feiten is sprake van eendaadse samenloop.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Verdachte heeft geen strafblad en het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou grote gevolgen hebben voor verdachte en zijn onderneming. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de mate van schuld in deze zaak. Verdachte was niet bewust op zoek naar een minderjarige jongen, [slachtoffer] bood zichzelf aan en verdachte is hierop ingegaan. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op het beperkt aantal contactmomenten tussen verdachte en [slachtoffer] , dat [slachtoffer] vanaf het eerste contact 16 jaar oud was en de omstandigheid dat geen sprake is van seksueel binnendringen. De raadsvrouw heeft verzocht met deze omstandigheden rekeningen te houden en aan verdachte een taakstraf op te leggen en een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van 8 maanden in totaal drie afspraken gehad met [slachtoffer] waarbij hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die in die periode slechts 16 jaar oud was. De seksuele handelingen zijn verricht tegen betaling van geld en bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] . Tussen verdachte en [slachtoffer] heeft daarbij onbeschermde seks plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] heeft blootgesteld aan de gevaren die het hebben van onbeschermde seks met zich meebrengt, zoals het overbrengen van SOA’s.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich als (zoekende) puber in een zeer kwetsbare fase van zijn leven, waarin hij zijn seksualiteit nog volop aan het ontdekken was. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. [slachtoffer] is door het handelen van verdachte op een vreselijke wijze op seksueel gebied ingewijd, waarbij het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond. Verdachte was in de bewezen verklaarde periode 36-37 jaar oud, en verdachte had beter moeten weten
Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd en dat [slachtoffer] , ondanks reeds ondergane behandeling, nog altijd last heeft van sombere stemmingen, nachtmerries en hij sterke gevoelens van schaamte en schuld ervaart. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn seksuele ontwikkeling verstoord.
De bewezen verklaarde feiten worden bedreigd met maximale gevangenisstraffen van 4 jaar (voor de artikelen 248a en 248b Sr) en 6 jaar (voor artikel 247 Sr). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft de wetgever daarbij het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b Sr in het leven geroepen voor feiten als de onderhavige. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor voornoemde feiten in ieder geval niet enkel een “kale” taakstraf worden opgelegd (ECLI:NL:HR:2018:202).
De rechtbank heeft voorts gekeken naar uitspraken in soortgelijke zaken.
Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot de onderhavige strafbare feiten nog niet voorhanden.
Daarbij vertonen de uitgangspunten die in eerdere uitspraken worden geformuleerd onderling grote verschillen. Zo zijn voor een overtreding van het bepaalde in artikel 248b Sr uitgangspunten geformuleerd die variëren van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf tussen de 120 en 200 uur (ECLI:NL:GHSHE:2016:5683) tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (ECLI:NL:GHDHA:2018:2605).
De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht aan het bewezen verklaarde. De ernst van de feiten, die met name is ingegeven door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aantal malen dat er is afgesproken, de lichtvaardige wijze waarop de veronderstelde meerderjarige leeftijd van [slachtoffer] ten onrechte is aangenomen, en de omstandigheid dat onbeschermde seks heeft plaatsgevonden, rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Voor verdachte geldt dat hij 3 seksafspraken met [slachtoffer] heeft gehad. Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank voorts mee dat verdachte onbeschermde seks met [slachtoffer] heeft gehad.
Bij de beslissing over de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 juni 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast in haar beslissing betrokken dat verdachte een verklaring heeft afgelegd en ter terechtzitting verder openheid van zaken heeft gegeven. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte op de zitting spijt heeft betuigd van zijn handelen.
Ten slotte zal de rechtbank rekening houden met de samenloopregeling als genoemd in artikel 55 Sr en de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat met dat laatste oordeel kan worden volstaan.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van het voorarrest een passende sanctie.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
De vorderingen
De benadeelde partijen, te weten [slachtoffer] en zijn beide ouders, worden bijgestaan door hun raadsvrouw mr. L. Scheffer, die namens hen een aantal vorderingen heeft ingediend.
[slachtoffer] heeft in totaal € 17.380,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De materiële schade bestaat voor € 17.000,- uit studievertraging en voor € 380,- uit schoolgeld.
De vader van [slachtoffer] heeft € 6.046,- aan materiële schadevergoeding, bestaande voor € 536,- uit de kosten voor een studieblok voor zijn eigen studie, voor € 5.000,- uit studievertraging, voor € 380,- aan schoolgeld voor [slachtoffer] en voor € 130,- aan benzinekosten gevorderd. Voorts heeft de vader van [slachtoffer]
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De moeder van [slachtoffer] heeft € 2.157,23 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor de behandeling door een psycholoog, gevorderd. Voorts heeft de moeder van [slachtoffer] € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De benadeelde partijen hebben verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - betoogd dat de vordering van [slachtoffer] , voor wat betreft de immateriële schade van € 15.000,- en de materiële schade voor de opgelopen studievertraging van
€ 17.000,- , voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft verzocht het totaal toegewezen bedrag te verdelen over de verdachten die in het onderzoek 13Oscoda zullen worden veroordeeld.
De door [slachtoffer] gevorderde post schoolgeld van € 380,- dient te worden afgewezen, omdat dit bedrag door de vader van [slachtoffer] is voldaan en daarom in de vordering van vader voor toewijzing vatbaar is.
Wat betreft de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de post schoolgeld van € 380,- en de post benzinekosten van € 130,- voor toewijzing vatbaar zijn. De vorderingen van de vader en moeder van [slachtoffer] dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw gesteld dat moet worden vastgesteld wat de schade is geweest die het rechtstreeks gevolg is van de gedragingen waarvoor verdachte wordt veroordeeld. De vraag is welk deel van de schade aan verdachte kan worden toegerekend. Nu het causale verband tussen het handelen van verdachte en het psychische letsel bij [slachtoffer] niet uit de stukken naar voren komt, dient de rechtbank te bepalen of sprake is van aantasting in de persoon van [slachtoffer] en dient de rechtbank in dat geval de schade te schatten. De raadsvrouw heeft verzocht een aanzienlijk lager bedrag toe te wijzen dan is gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen van de ouders van [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in de, nu zij geen rechtstreeks schade hebben ondervonden als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Inleiding
De rechtbank heeft er oog voor dat de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond, niet alleen voor hem veel impact heeft gehad, maar ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest. De rechtbank ziet het verdriet en leed dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Hieronder zal worden beoordeeld of hun vorderingen in deze strafrechtelijke procedure kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal allereerst het toepasselijke juridisch kader schetsen waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld.
9.4.2
De vorderingen tot vergoeding van materiële schade
9.4.2.1 Vermogensschade
Vermogensschade ziet op afname van het vermogen van de benadeelde. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfd inkomen. Dit volgt uit artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking als de schade is ontstaan door een onrechtmatige daad.
9.4.2.2 Verplaatste schade
Derden (waaronder naasten van het slachtoffer) hebben geen aanspraak op vergoeding van materiële schade, behalve wanneer het gaat om zogeheten verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107 BW. Hiermee wordt bedoeld de schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten had gemaakt.
9.4.3
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade
9.4.3.1 Ander nadeel, smartengeld
In artikel 6:106 BW is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten zonder fysiek letsel, zoals in dit geval, dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Van aantasting in de persoon op andere wijze kan sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Het onderhavige strafbare feit vormt evenwel een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (lichamelijke integriteit) dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
9.4.3.2 Affectieschade
De wet geeft derden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. De Wet affectieschade is op 1 januari 2019 in werking getreden en is niet van toepassing op strafbare feiten gepleegd vóór die datum.
9.4.3.3 Shockschade
Affectieschade moet worden onderscheiden van shockschade. Bij shockschade gaat het om een normschending jegens degene die de vergoeding vordert zelf. Deze persoon heeft zelf geestelijk letsel opgelopen als direct gevolg van het waarnemen van een ernstig schokkende gebeurtenis of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft strikte voorwaarden gesteld aan de toekenning van shockschade. Onder meer vereist is dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg.
9.4.4
De vordering van [slachtoffer]
9.4.4.1 De vordering tot materiële schade
Studievertraging
De rechtbank vindt aannemelijk dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten studievertraging heeft opgelopen. Uit de vordering van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] het schooljaar 2016/2017, het jaar waarin hij aangifte heeft gedaan, over heeft moeten doen. De ontucht beheerste zijn leven. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. Hij blowde ook steeds meer om de seks minder bewust mee te hoeven maken. Vanaf januari 2017 moest [slachtoffer] regelmatig op het politiebureau komen voor een verhoor en daarnaast heeft [slachtoffer] aan het eind van dat schooljaar 10 weken een interne behandeling ondergaan voor zijn psychische problemen.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat deze omstandigheden, waarin verdachte een aandeel heeft gehad, ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] is blijven zitten. Deze post is voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is niet voldoende betwist, zodat het gehele gevorderde schadebedrag van € 17.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. Welk deel hiervan voor rekening van verdachte komt zal hierna in 9.4.4.3 worden beoordeeld.
Schoolgeld
Het door [slachtoffer] gevorderde schoolgeld ter hoogte van € 380,- wordt afgewezen, nu dit bedrag feitelijk door de vader van [slachtoffer] is betaald en deze post in diens vordering, op grond van artikel 6:107 BW, voor vergoeding in aanmerking komt.
9.4.4.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Zoals hiervoor is overwogen mag als ervaringsregel worden aangenomen dat seksueel misbruik leidt tot ernstige lichamelijke en fysieke gevolgen, die zijn aan te merken als geestelijk letsel en als aantasting van de persoon in de zin van artikel 106 lid 1 onder b BW. Daar komt bij dat [slachtoffer] als gevolg van deze periode van ontucht een post traumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen. Ondanks reeds ondergane behandeling heeft [slachtoffer] nog altijd last van sombere stemmingen, heeft hij nachtmerries en ervaart hij sterke gevoelens van schaamte en schuld. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen. De vordering van [slachtoffer] is voldoende onderbouwd, de hoogte ervan is niet gemotiveerd betwist. Om die reden komt de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van immateriële schade (onder verwijzing naar rubriek 9.4.3.1) van € 15.000,- in beginsel geheel voor toewijzing in aanmerking. Voor welk deel verdachte aansprakelijk is komt hierna aan de orde.
9.4.4.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 32.000,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk is. In deze zaak 13Oscoda zijn, zoals gezegd, in totaal 11 personen als verdachte aangemerkt. Indien zij worden veroordeeld voor de hen ten laste gelegde feiten, mag worden aangenomen dat die feiten weliswaar alle hebben bijgedragen aan het ontstaan van de materiële en de immateriële schade, maar niet dat tussen (het geheel van) de strafbare gedraging(en) van ieder van die personen afzonderlijk en de schade een voldoende causaal (conditio sine qua non) verband bestaat. De feiten hebben alle additioneel tot de schade bijgedragen, zodat niet kan worden gezegd dat de feiten los van elkaar tot dezelfde schade hebben geleid. Dit brengt mee dat er aanleiding bestaat om iedere veroordeelde aansprakelijk te achten voor het deel van de schade dat hem aangaat. Het aandeel van verdachte is groot, gelet op de totale hoeveelheid seksuele contacten met [slachtoffer] die als strafbare gedragingen zijn aangemerkt. De rechtbank stelt het bedrag waarvoor verdachte aansprakelijk is in goede justitie vast op € 700,- en wijst de vordering tot dat bedrag toe. [slachtoffer] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
9.4.4.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 700,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2016.
9.4.5
De vordering van de vader van [slachtoffer]
9.4.5.1 De vordering tot vergoeding van materiële schade
Benzinekosten en schoolgeld [slachtoffer]
De gevorderde benzinekosten en schoolgeld voor [slachtoffer] zijn aan te merken als verplaatste schade, zoals genoemd in rubriek 9.4.2.2. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 510,-.
Overige materiële schade
De gevorderde kosten voor studievertraging en kosten voor een studieblok van de vader zelf komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.5.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat hij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
9.4.5.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van de vader van [slachtoffer] tot een bedrag van € 510,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk kan worden gesteld. Onder verwijzing naar hetgeen daarover in rubriek 9.4.4.3 is overwogen bepaalt de rechtbank het aandeel van verdachte in deze schadepost op € 10,-.
9.4.5.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van de vader van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag € 10,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 september 2019.
9.4.6
De vordering van de moeder van [slachtoffer]
9.4.6.1 De vordering tot materiële schade, behandeling door psycholoog
De gevorderde kosten voor de ondergane behandeling door een psycholoog komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.6.2 De vordering tot immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat zij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 248a en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
eendaadse samenloop van:
door giften of beloften van geld of goed een persoon, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden, meermalen gepleegd;
en
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van schoolgeld af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging toe tot
€ 700,- (zegge zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 700,- (zegge zevenhonderd euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 14 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van studievertraging en studieblok (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer]tot vergoeding van de posten studievertraging en studieblok af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
vader van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De vordering tot vergoeding van benzinekosten en schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer], toe tot € 10,- (zegge tien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de vader van [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de vader van [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vader van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de vader van [slachtoffer] , € 10,- (zegge tien euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van materiële schade
Wijst de vordering, van de
moeder van [slachtoffer], tot vergoeding van materiële schade af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
moeder van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2019.

Voetnoten

1.Ingevolgde de zogenoemde Leeftijdsarresten (NJ 1959/102 en 103 nt. Pompe) en NJ 1998/772 (nt. ’t Hart), conclusie AG ECLI:NL:PHR:2019:275 bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (81 RO) – (het slachtoffer bleek 17 ½ jaar oud (Rb). In dit kader ook de 248b Sr uitspraak van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019 (slachtoffer presenteerde zich als studente geneeskunde en bleek 15 jaar te zijn).
2.Kamerstukken II 1988/89 20930, p. 2, zie in dit verband ook het WODC onderzoek uit 2015 (Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling; Lindenberg, K., Dijk, A.A. van