Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder. De zaak betreft een rijvaardigheidsonderzoek dat aan eiseres is opgelegd na een incident van spookrijden. Eiseres had op 14 december 2018 een mededeling ontvangen van de politie, waarin werd aangegeven dat zij vermoedelijk niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was ontstaan na een incident waarbij eiseres met haar voertuig op de verkeerde weghelft reed, wat leidde tot gevaarlijke situaties voor andere weggebruikers.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en haar rijbewijs te schorsen. Tijdens de zitting op 24 september 2019 heeft eiseres betoogd dat de weginrichting onduidelijk was en dat er ruimte moest zijn voor een belangenafweging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het CBR terecht het rijvaardigheidsonderzoek heeft opgelegd, aangezien er voldoende aanleiding was om te veronderstellen dat eiseres niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwingende bepalingen in de Wegenverkeerswet en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid geen ruimte bieden voor een belangenafweging in dit geval.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.