Wettelijk kader
2.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om [X] te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat [X] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2 In artikel 130, eerste lid, van de WVW, voor zover thans van belang, is bepaald dat, indien bij daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven beschikt, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2.3 In artikel 131, eerste lid, van de WVW, voor zover thans van belang, is bepaald dat, indien zodanige mededeling is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit dat betrokkene zich aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid dient te onderwerpen en dat dit besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, wordt genomen. Ingevolge het zesde lid worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld ter uitvoering van onder meer het eerste lid.
2.4 Ter uitvoering van deze bepalingen zijn nadere regels neergelegd in de Regeling. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Regeling besluit het CBR dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdeel d, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer. Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en b van de Regeling besluit het CBR - voor zover hier van belang - dat betrokkene zich aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid dient te onderwerpen in geval van feiten of omstandigheden, als vermeld in de bij de Regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, alsmede indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.
2.5 Ingevolge artikel 10b, eerste lid, van de Regeling besluit het CBR tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
2.6 In bijlage 1, worden onder A. Rijvaardigheid en rijgedrag, voor zover thans van belang, vermeld:
II Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
Niet adequaat kijkgedrag.
Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:
e. invoegen en het uitvoegen.
III Rijgedrag
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens terzake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.