In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dakloze man, aangeduid als eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd door het college op 6 juli 2018 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat het college niet in staat was om de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser vast te stellen, aangezien hij niet op de opgegeven adressen werd aangetroffen. Eiser had ook een voorschot op de bijstandsuitkering ontvangen, maar dit werd teruggevorderd door het college.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat zijn recht op bijstand was geschonden, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser onvoldoende duidelijk was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank wees het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe, maar verwierp zijn beroep op de inhoudelijke gronden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand en dat de afwijzing van zijn aanvraag niet in strijd was met de wet.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.