Overwegingen
Wat is de aanleiding voor de procedure?
1. [eiseres] ontving vanaf 4 april 2011 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder. [eiseres] heeft drie kinderen uit een eerdere relatie. Met haar partner [partner eiseres] heeft [eiseres] een zoon, geboren op [geboortedatum] 2018. Nadat [eiseres] het college eerder had gemeld dat zij met [partner eiseres] samenwoont, heeft zij op 28 juni 2018 gemeld dat dit nog niet het geval is. Dit was voor het college aanleiding om onderzoek in te stellen.
2. [eiseres] heeft op 20 juli 2018 en 3 september 2018 op het kantoor van het college verklaringen afgelegd over haar woon- en leefsituatie. Zij heeft bankafschriften verstrekt over de periode van 14 april 2015 tot en met 16 juli 2018.
3. Op grond van de resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek, neergelegd in een rapport van bevindingen van 7 september 2018, heeft het college de onder ‘Procesverloop’ weergegeven besluiten genomen. De reden hiervoor is dat met grote regelmaat geldbedragen van en naar familieleden en een vriendin worden overgemaakt en dat haar uitgavenpatroon volgens het college onverenigbaar is met dat van een bijstandontvanger. Het college heeft daarom twijfel of [eiseres] in bijstandbehoeftige omstandigheden verkeerde.
Wat zijn de standpunten van partijen?
4. [eiseres] voert aan dat de transacties op haar bankrekening van onder andere [naam 1] , [naam 2] en [partner eiseres] leningen zijn die zij elkaar over en weer verstrekken. Van deze personen heeft [eiseres] verklaringen ingebracht. Uit de transacties kan volgens [eiseres] niet worden geconcludeerd dat [eiseres] met ingang van 2 april 2015 de informatieplicht heeft geschonden en in haar eigen levensonderhoud kon voorzien.
5. Het college handhaaft het bestreden besluit en heeft op de zitting toegelicht dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, omdat [eiseres] de inlichtingenplicht heeft geschonden. [eiseres] heeft geen melding gemaakt van de stortingen door [naam 1] , [naam 2] en [partner eiseres] op haar bankrekening en heeft verklaard dat zij door hen financieel wordt ondersteund, aldus het college.
Hoe beoordeelt de rechtbank het beroep?
6. De te beoordelen periode loopt van 2 april 2015 tot en met 26 september 2018, de datum waarop de uitkering is ingetrokken.
7. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat het in beginsel aan het college is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
8. Recht op bijstand bestaat alleen als iemand in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Dat staat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet.
9. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)moeten contante bedragen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel in aanmerking worden genomen als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. De stelling dat het gaat om geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, leidt op zichzelf niet tot een ander oordeel. Allereerst is een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt - waarover vrijelijk kan worden beschikt naar vaste rechtspraak van de CRvB als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. [eiseres] heeft van de gestorte bedragen op haar bankrekening geen melding gemaakt bij het college. Het had haar redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze bedragen van belang konden zijn voor het recht op bijstand. Door de ontvangst van deze bedragen niet bij het college te melden heeft [eiseres] haar inlichtingenverplichting geschonden.
11. [eiseres] heeft op de zitting gesteld dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Het college had het recht op bijstand per maand moeten beoordelen en had per gestort bedrag moeten bezien waarvoor dit is ontvangen en uitgegeven. Deze beroepsgrond slaagt niet. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij toen wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
12. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] daarin niet is geslaagd. De meeste ontvangsten en uitgaven sinds april 2015 zijn op zichzelf niet bijzonder. Ze zijn echter zo talrijk dat ze het zicht op de financiën van [eiseres] grotendeels ontnemen. Bovendien passen ze tezamen niet in het inkomsten- en uitgavenpatroon van een bijstandontvanger.
13. Op de zitting zijn twee posten in het bijzonder besproken. Op 29 mei 2018 heeft [eiseres] € 1.038,- betaald voor een kinderwagen. [eiseres] heeft op de zitting toegelicht dat deze door [partner eiseres] is bekostigd en dat zij deze anders nooit had gekocht. Dit verklaart echter niet dat [partner eiseres] op 11 juni 2018 een bedrag van € 1.010,- met de omschrijving ‘lening’ op de bankrekening van [eiseres] heeft gestort. [eiseres] heeft op de zitting gezegd dat zij eerst geen geld van [partner eiseres] wilde accepteren. Zij zou alleen akkoord zijn gegaan onder de voorwaarde dat het geld een lening zou zijn. De rechtbank acht deze verklaring van [eiseres] niet geloofwaardig. De omschrijving ‘lening’ betekent dat [eiseres] het geld aan [partner eiseres] moest terugbetalen. Niet aannemelijk is dat [eiseres] bijstand nodig had als zij een dergelijk groot bedrag kon en wilde uitgeven aan een kinderwagen.
14. In de tweede plaats is een storting op 16 juli 2018 besproken. [eiseres] heeft toen € 900,- overgemaakt op de bankrekening van haar oudste zoon, [zoon] . Op de zitting heeft [eiseres] daarover verklaard dat zij vanaf de bankrekening van haar zoon een bestelling van € 900,- heeft gedaan voor [partner eiseres] ; [eiseres] doet dit als [partner eiseres] zelf geen tijd heeft. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Het is niet onmogelijk dat [eiseres] bestellingen voor [partner eiseres] heeft gedaan, maar een bestelling voor een zo groot bedrag via de bankrekening van haar zoon roept vragen op. [eiseres] had de boeking moeten onderbouwen met objectief controleerbare en verifieerbare gegevens.
15. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] de onduidelijkheid over de stortingen op en de uitgaven vanaf haar bankrekening niet heeft weggenomen. [eiseres] heeft onvoldoende duidelijkheid gegeven over haar financiële situatie. Dit betekent dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en dat het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden was om de bijstand in te trekken.
Conclusie en slotoverweging
16. Het beroep is ongegrond. [eiseres] wordt dus niet in het gelijk gesteld.
17. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.