ECLI:NL:CRVB:2017:1738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van geleende bedragen van vrienden
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 6 januari 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek op 9 april 2015 heeft appellant verklaard dat hij maandelijks € 200,- leent van vrienden om rond te komen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op basis van deze informatie besloten om de bijstand van appellant met ingang van 9 april 2015 in te trekken en de bijstand over de periode van 6 januari 2012 tot en met 8 april 2015 te herzien, met een terugvordering van in totaal € 11.133,74 bruto en € 570,- netto. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college de herziening en terugvordering over de periode van 6 januari 2012 tot en met 8 april 2012 niet langer handhaaft, waardoor het geschil zich beperkt tot de periode van 9 april 2012 tot en met 8 april 2015. De Raad oordeelt dat de maandelijkse leningen van € 200,- als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat appellant deze niet heeft gemeld bij het college, wat een schending van de inlichtingenverplichting oplevert.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de bijstand over de periode van 6 januari 2012 tot en met 8 april 2012 en de terugvordering. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2015, waarbij het terug te vorderen bedrag opnieuw moet worden berekend. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 2.970,- bedragen.