ECLI:NL:RBAMS:2019:433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
13/751998-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Litouwen

Op 25 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Litouwen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 november 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Litouwen, was op dat moment gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 11 januari 2019 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn verschijningsrecht en werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Litouwse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de overlevering wordt verzocht in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar vermoedelijke strafbare feiten in Litouwen. De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij onder andere de dubbele strafbaarheid is onderzocht. De rechtbank concludeert dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn.

Een belangrijk aspect van de zaak betreft de detentieomstandigheden in Litouwen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Litouwen, met verwijzing naar rapporten van het CPT. De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen bewijs is voor een algemeen reëel gevaar. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat er geen bewijs is voor dergelijke omstandigheden en heeft besloten dat de detentieomstandigheden in Litouwen geen beletsel vormen voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751998-18
RK-nummer: 18/7992
Datum uitspraak: 25 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2018 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania te Vilnius(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 januari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn verschijningsrecht. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht, die ter zitting heeft verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem ter zitting een standpunt naar voren te brengen. Ook heeft zij verklaard waar te nemen voor de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een aanhoudingsbevel van
  • een aanhoudingsbevel van
  • een aanhoudingsbevel van
  • een aanhoudingsbevel van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Litouwen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 2 waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1.
mishandeling;
3. medeplegen van mishandeling;
4-5. diefstal;
6-7 diefstal;
8. diefstal;
9. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak.

5.Detentieomstandigheden in Litouwen

5.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru) op het standpunt gesteld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Voormeld gevaar bestaat volgens de raadsvrouw in het bijzonder voor gedetineerden in voorlopige hechtenis in Litouwen.
De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar:
  • het rapport van de European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT) van 4 juni 2014;
  • het rapport van de CPT van 1 februari 2018;
  • een uitspraak van deze rechtbank van 26 juni 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:4611).
Volgens de raadsvrouw is, in het bijzonder gelet op het CPT-rapport van februari 2018 (bladzijde 23), sprake van overbevolking/te weinig ruimte, zijn er te weinig bewaarders en is sprake van geweld tussen gedetineerden onderling en tussen gedetineerden en bewakers.
De raadsvrouw heeft primair geconcludeerd tot weigering van de overlevering vanwege de reële kans dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon in Litouwen geschonden zullen worden na overlevering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding om de Litouwse autoriteiten in de gelegenheid te stellen garanties te geven ten aanzien van de detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in Litouwen.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:3883), die ziet op een verzoek tot overlevering ter fine van vervolging in Litouwen, op het standpunt gesteld dat van het door de raadsvrouw gestelde algemene reële gevaar dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest geen sprake is.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft (onder meer) bij uitspraak van 8 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:655) overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Litouwse gevangenissen volgt. De rechtbank heeft in deze uitspraak voor het eerst het meest recente CPT-rapport van 1 februari 2018, betreffende het bezoek aan Litouwen in de periode van 5 tot 15 september 2016, en het daarop gegeven antwoord door de Litouwse regering, mede bij de beoordeling betrokken. De rechtbank is daarna meerdere malen, onder meer in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van 31 mei 2018 tot hetzelfde oordeel gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Hiertoe is van belang dat de raadsvrouw in deze zaak geen recentere gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwse gevangenissen naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft in voormelde (en eerdere) uitspraken voor wat betreft het oordeel over het bestaan van voormeld algemeen reëel gevaar geen onderscheid gemaakt tussen de omstandigheden voor gedetineerden in voorlopige hechtenis in Litouwen en gedetineerden die veroordeeld zijn. Ook nu ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om dat onderscheid te maken. In de uitspraak van 26 juni 2018 heeft de rechtbank inderdaad overwogen dat de meest zorgelijke gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen zien op de omstandigheden in Litouwse
remand prisonsen dus op
pre-trial detention, zoals de raadsvrouw heeft aangehaald. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de rechtbank in die uitspraak is teruggekomen op haar eerdere oordeel over het ontbreken van voormeld algemeen reëel gevaar voor alle gedetineerden in Litouwen.
Gezien het voorgaande vormen de detentieomstandigheden in Litouwen bezien in het licht van artikel 4 van het Handvest geen beletsel voor (het nemen van een beslissing over) overlevering van de opgeëiste persoon aan Litouwen. Het primaire verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en het subsidiaire verzoek om aanhouding afgewezen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania te Vilnius(Litouwen) ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.