ECLI:NL:RBAMS:2018:655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
13/752037-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en detentieomstandigheden

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat op 18 oktober 2017 is uitgevaardigd door de Litouwse autoriteiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat de vereisten voor dubbele strafbaarheid zijn vervuld.

De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in Litouwen, waarbij verwezen werd naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en rapporten van het CPT. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen actuele en betrouwbare gegevens zijn die wijzen op een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Litouwen. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien er geen weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast, waaronder artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752037-17
RK-nummer: 17/7952
Datum uitspraak: 8 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2017 (ontvangen op 30 november) door het
Prosecutors General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Litouwen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op 8 februari 2018.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel (
ruling on imposing coercive measure arrest) van 15 september 2017 uitgevaardigd door het
Telšiai District Court(dossiernummer 05-2-00396-15).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek wegens het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Litouwen 3 strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het niet duidelijk is of de feiten zoals beschreven in het EAB ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De Litouwse autoriteiten hebben aangegeven dat de feitelijke handeling naast de beroving nog twee andere strafbare feiten oplevert. De overlevering dient hiervoor geweigerd toe worden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit verweer verworpen dient te worden. In haar uitspraak van 17 januari 2017 (ECLI: NL:RBAMS:2017:312) heeft de rechtbank overwogen dat voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid de overeenstemming relevant is tussen de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, en de omschrijving van het strafbare feit overeenkomstig Nederlands recht. De rechtbank moet dan ook nagaan of die feitelijke elementen, als zij zouden hebben plaatsgevonden in Nederland, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft (vgl. uitspraak Grundza, HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4, ten aanzien van artikel 7, derde lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
De feitelijke elementen houden in dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht in vereniging met geweld een diefstal te hebben gepleegd waarbij een bankpas en een paspoort is buitgemaakt. Op grond van deze elementen zouden de feiten ook naar Nederlands recht op grond van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht vervolgd en strafrechtelijk bestraft kunnen worden, omdat zij de bestanddelen van dit artikel vervullen. Dat zich hiernaast naar Litouws recht nog andere strafrechtelijke kwalificaties voordoen is niet relevant.
De feiten leveren op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Detentieomstandigheden in Litouwen

5.1.
Standpunt van de raadsvrouw
Onder verwijzing naar:
- het rapport van het CPT van 4 juni 2014;
- de uitspraken van het EHRM van 8 december 2015, 40828/12, 29292/12, 69598/12, 40163/13, 66281/13, 70048/13 en 70065/13 (Mironovas e.a./Litouwen);
- de beslissing van het EHRM in de zaak Stemplys and Debesys/Litouwen van 17 oktober 2017 en
- een artikel van
Human Rights Monitoring Institutevan 23 december 2015
heeft de raadsvrouw betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat een reële kans bestaat dat de opgeëiste persoon in Litouwen zal worden behandeld in strijd met het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: Handvest).
Het is niet mogelijk om een recenter rapport van het CPT te overleggen omdat het verslag van het laatste bezoek uit september 2016 nog niet openbaar is gemaakt.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer niet kan slagen. Zij heeft verwezen naar recente uitspraken (onder meer 28 december 2017, niet gepubliceerd) van deze rechtbank waarbij de overlevering aan Litouwen is toegestaan.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Europese Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 14 maart 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:1694) overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Litouwse gevangenissen volgt.
Het rapport van het CPT van 4 juni 2014, waarin onder meer melding wordt gemaakt van overbevolking in Litouwse gevangenissen, heeft betrekking op een bezoek aan Litouwen in de periode van 27 november 2012 tot 4 december 2012.
In het arrest Mironovas/Litouwen heeft het EHRM schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking in Litouwse gevangenissen in de periode van 2008 tot en met 2012. De beslissing van het EHRM in de zaak Stemplys and Debesys/Litouwen van 17 oktober 2017 ziet op detentie uit 2009 tot 2013.
De gegevens die uit dit rapport en uit deze beslissingen blijken, zijn weliswaar verontrustend, maar gedateerd en dus niet ‘naar behoren bijgewerkt’ (zie bijv. Rb. Amsterdam 23 september 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:6014).
Ook ambtshalve beschikt de rechtbank niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen waaruit in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Litouwse gevangenissen volgt.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling of voor de opgeëiste persoon een dergelijk reëel gevaar bestaat.
De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van het CPT rapport naar aanleiding van het bezoek aan Litouwen in september 2016, en het daarop gegeven antwoord van de Litouwse regering, beide gepubliceerd op 1 februari 2018. De rechtbank heeft in deze stukken, in onderling verband gelezen, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Prosecutors General’s Office of the Republic of Lithuaniavoor het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2018 .
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]