ECLI:NL:RBAMS:2019:3182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
C/13/661692 / HA RK 19/52
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 29 maart 2019 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting. De verzoeker stelde dat de rechters vooringenomen waren, onder andere vanwege opmerkingen die tijdens de zitting waren gemaakt en de wijze waarop de zaak werd behandeld. De Wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief te rechtvaardigen schijn van vooringenomenheid bestond. De rechters hadden een gemotiveerde beslissing gegeven op het verzoek om de kroongetuige te horen, en de Wrakingskamer oordeelde dat wraking niet het juiste instrument was voor het aanvechten van deze beslissing. De verzoeker had ook aangevoerd dat hij in voorlopige hechtenis zat en dat de PGP-berichten belastend voor hem waren, maar de Wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de strafkamer niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing was definitief zonder mogelijkheid tot beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 6 februari 2019 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/661692 / HA RK 19/52 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op een adres te [ ],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [ ],
raadsman mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam
welke verzoek strekt tot wraking van mrs. B. Vogel, K.A. Brunner en A.R.P.J. Davids, leden van de meervoudige strafkamer, hierna: de strafkamer, respectievelijk de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken :
 een van de behandeling ter zitting van 6 februari 2019 in de strafzaak van verzoeker door de rechtbank opgemaakt proces-verbaal met daarin onder meer opgenomen een verzoek van de raadsman tot het horen van de kroongetuige, de daarop door de strafkamer genomen beslissing, het mondeling gedane verzoek tot wraking en de gronden waarop dit berust;
 met het proces-verbaal meegezonden bijlagen bestaande uit een schriftelijke toelichting van het openbaar ministerie, een door de raadsman overgelegde pleitnota, een reactie van het openbaar ministerie (hierna verder: het OM) op de ter zitting onder meer door verzoeker gedane verzoeken tot het horen van de kroongetuige en opheffing van de voorlopige hechtenis;
 een e-mail van de raadsman van verzoeker van 6 februari 2019 met een aanvullende grond voor wraking;
 een schriftelijke reactie van de strafkamer op het verzoek tot wraking;
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 22 maart 2019 - gelijktijdig maar niet gevoegd- met een wrakingsverzoek afkomstig van een andere verdachte in dezelfde strafzaak. Op dit laatste verzoek wordt beslist bij afzonderlijke beslissing. Ter zitting waren aanwezig: verzoeker vergezeld door zijn raadsman mr. J. de Vries, de rechters, alsmede namens het OM mrs. C. de Jongh en J.G. Louman. Nadat de voorzitter verzoeker heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is en de voorzitter heeft medegedeeld over welke stukken de Wrakingskamer beschikt, is de raadsman van verzoeker het woord gegeven. De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht. Na een korte schorsing en hervatting van de behandeling hebben de rechters bij monde van de voorzitter hun zienswijze gegeven. Daarna heeft het OM zijn standpunt toegelicht. Na nog een ronde hoor- en wederhoor is - na verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld als laatste het woord te voeren - spreken, de behandeling ter zitting gesloten onder de mededeling dat de uitspraak zou worden gedaan binnen veertien dagen of zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is verdachte in twee strafzaken die staan geregistreerd onder parketnummers 13/997037-18 (zaak A), en 13/997005-19 (zaak B). In de strafzaken hebben al eerder pro forma behandelingen plaatsgevonden waarvan de behandeling op 6 februari 2019 de vijfde is. Uit het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal volgt dat door verzoeker een verzoek is gedaan tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris. Na beraad in raadkamer heeft de strafkamer als vermeld in het proces-verbaal de navolgende beslissing (hierna: de beslissing) gegeven op het verzoek:
(.....)
“De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris in dit stadium af. De rechtbank acht het van belang dat de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten deel uitmaakt van het dossier, alvorens wordt aangevangen met het horen van de kroongetuige. De rechtbank ziet dat verdachte niet slechts vastzit op de verklaringen van de kroongetuige. De rechtbank sluit niet uit dat er, op het moment dat de overeenkomst deel uitmaakt van het dossier, delen van het verhoor van de kroongetuige bij de rechter-commissaris zullen plaatsvinden.”
2.2.
Daarop heeft de raadsman van een andere verdachte een verzoek tot wraking gedaan bij welk verzoek en toelichting daarop (de raadsman van) verzoeker zich heeft aangesloten.
2.3
Op de door het OM gevorderde gevangenneming (en verlenging daarvan) van onder meer verzoeker in de zaak als hiervoor in 2.1 vermeld onder B staat in het proces-verbaal van de zitting van 6 februari 2019 als beslissing van de strafkamer op die vordering het volgende vermeld:
(.....)
“De rechtbank is van oordeel dat de verdenking, bezwaren en gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A hebben geleid, ook nu nog aanwezig zijn.
Ten aanzien van hetgeen in zaak B ten laste is gelegd overweegt de rechtbank dat zij ook de naam van verdachte niet heeft aangetroffen in de overgelegde verklaringen van de kroongetuige, maar dat de PGP-berichten van mei 2016 op dit moment erg belastend lijken te zijn voor verdachte, Op grond van deze PGP-berichten vindt de rechtbank dat er voldoende is voor ernstige bezwaren in dit stadium. De gesprekken lijken te gaan over het voorbereiden van een moord op [ ] en verdachte figureert daarin. De gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A hebben geleid, zijn ook nu nog aanwezig. De rechtbank beveelt dan ook de gevangenneming van verdachte ten aanzien van zaak B.”
3. Het verzoek
3.1.
Aan het verzoek - waarbij verzoeker zich heeft aangesloten bij de toelichting zoals door de raadsman van de andere verdachte ter zitting van 6 februari 2019 gegeven als ook bij hetgeen door deze in zijn ter zitting voorgedragen en overgelegde pleitnota naar voren is gebracht - is door verzoeker samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker bevindt zich vijf maanden in voorarrest. De ernstige bezwaren tegen verzoeker bestaan grotendeels uit de verklaringen van de kroongetuige. De verdediging krijgt geen kans om de kroongetuige alvast te horen op de door verzoeker bestreden door de kroongetuige afgelegde verklaringen. De strafkamer gaat elke keer mee met het onhoudbare argument dat het contract tussen het OM en de kroongetuige deel uit moet maken van het dossier terwijl het OM dat contract tegelijkertijd achterhoudt. Dat contract is anderszins ook weer niet noodzakelijk om de verdediging een begin te laten maken met het horen van de kroongetuige omtrent de bezwaren omdat die zijn gelegen in al geproduceerde verklaringen. De strafkamer zou het OM een bevel kunnen geven om het contract in te brengen. Het niet horen van de kroongetuige door en bij de rechter commissaris houdt in dat verzoeker in voorlopige hechtenis blijft zitten tot aan de inhoudelijke behandeling. Daar waar op de pro formazitting van 28 november 2018 verzoeker nog een beetje zicht op het horen van de kroongetuige had verkregen, is dat zicht met de beslissing van 6 februari 2019 weer verdwenen. Verzoeker zou dat graag willen omdat hij de weg naar de vrijheid met de rechtbank wil vinden, maar die kans krijgt hij niet. Bovendien werd overwogen dat verdachte niet slechts vastzit op de verklaringen van de kroongetuige. Daarmee is de vrees voor vooringenomenheid slechts toegenomen aangezien de strafkamer hiermee niet ander kan doelen dat op de PGP berichten. Daarin ligt kennelijk het onterechte oordeel besloten dat die berichten zelfstandig het voortduren van de voorlopige hechtenis zouden kunnen dragen. Mede gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat immers het recht geeft om een getuige â charge te kunnen horen, is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de strafkamer jegens hem vooringenomen is.
3.2.
In aanvulling op deze gronden heeft verzoeker aangevoerd dat bij gelegenheid van de beslissing op de vordering gevangenneming (in de zaak B) en in de motivering daarvan de strafkamer heeft overwogen dat ‘de PGP-berichten die in mei 2016 zijn verstuurd belastend zijn voor cliënt’, hetgeen volgens de strafkamer ernstige bezwaren oplevert. Op dit punt werd letterlijk overwogen: ‘uw cliënt figureert in die PGP-berichten’. Zoals bekend heeft verzoeker nu juist zowel bij de recherche, als bij gelegenheid van de pro formazitting van 28 november 2018 alsmede de zitting van 6 februari 2019 betwist en ontkend de gebruiker te zijn (geweest) van de door het OM aan hem toegeschreven PGP-adressen. De strafkamer heeft bij de gegeven motivering op geen enkele manier een voorbehoud gemaakt. De strafkamer stelde onomwonden en ondubbelzinnig vast dat verzoeker in de door het OM aan hem toegeschreven berichten ‘figureert’. Verzoeker heeft ter zitting nu juist expliciet melding gemaakt van het gegeven dat hij de koppeling met de gewraakte adressen niet accepteert, maar dat hij die ‘vandaag’ niet ter discussie zou stellen. De strafkamer heeft kennelijk (al) gemeend dat de koppeling (van de PGP-adressen) met verzoeker een feit is, en hij kan dat niet anders opvatten dan dat de strafkamer op dit punt al een definitieve beslissing heeft genomen. Dit gedeelte van de motivering ter terechtzitting heeft dan ook niet alleen de subjectieve, maar bovenal ook de objectieve schijn van vooringenomenheid opgeleverd.

4.De reactie van de rechters

4.1.
De strafkamer heeft bij monde van de voorzitter aangevoerd dat er een gemotiveerde beslissing is gegeven op het verzoek om de kroongetuige te horen. Een dergelijke beslissing kan op grond van rechtspraak van de Hoge Raad geen grond voor wraking vormen. Wraking is daarvoor niet het juiste instrument.
4.2.
De voorzitter heeft ten aanzien van de aanvullende grond voor wraking het volgende aangevoerd. Een beslissing over de voorlopige hechtenis van een verdachte omvat ook een oordeel over de vraag of er ernstige bezwaren aanwezig zijn. Dat houdt in dat de strafkamer een voorlopig oordeel over de feiten dient te geven. Voor de verdediging is duidelijk dat daarbij nooit sprake is van definitieve oordelen. Die worden immers pas geveld na de inhoudelijke terechtzitting. Verder is het toetsingskader voor ernstige bezwaren anders dan voor de bewijsbeslissing. Ook dat weet de verdediging. De voorzitter heeft in dit geval de beslissingen in de zaken van alle verdachten aan de hand van zijn raadkameraantekeningen, maar zoveel mogelijk in gewone spreektaal en uit het hoofd, medegedeeld. Het ging om acht verdachten en ter zake van een groot aantal verzoeken moest op een voor hen begrijpelijke manier een voorlopig oordeel geveld worden. Het is op zichzelf mogelijk om in al die gevallen telkens op te merken dat het hierbij gaat om een oordeel in het kader van de ernstige bezwaren, en niet een oordeel over het al dan niet bewezen zijn van de feiten. Het oordeel van de strafkamer is ook niet definitief maar kan in de loop van de procedure nog wijzigen. Daarvoor is echter niet gekozen, niet alleen omdat aangenomen mag worden dat de verdediging daarvan al op de hoogte is, maar ook omdat dat de helderheid van de uitgesproken beslissingen niet ten goede komt. Voor de strafkamer was duidelijk dat de verdediging bestrijdt dat verzoeker deelnemer is aan de gesprekken. Met de zinsnede dat hij in de gesprekken figureert wordt dan ook bedoeld dat die gesprekken aan hem worden toegeschreven door de politie.

5.Het standpunt van het OM

5.1.
Het OM heeft samengevat aangevoerd dat het verzoek is gericht tegen de door de strafkamer genomen beslissing om de kroongetuige niet nu al te horen bij de rechter-commissaris. In de gronden wordt verwezen naar eerder genomen gelijkluidende beslissingen op dat verzoek. Kennelijk lag in de eerdere beslissingen geen grond om een verzoek tot wraking te doen. Het verzoek komt neer op een verkapt appel op inhoudelijke argumenten. De Hoge Raad heeft daarvan gezegd dat dat niet mogelijk is. Uit de gebezigde woorden in de motivering valt niet op te maken dat de beslissing van de strafkamer is ingegeven door vooringenomenheid. Anders dan door de raadsman aangevoerd berust het door het door het OM ingenomen standpunt niet uitsluitend op de verklaringen van de getuige, maar ook op de PGP gesprekken en overige bevindingen uit het onderzoek.
5.2.
Ten aanzien van de aanvullende grond heeft het OM aangevoerd dat zij het standpunt van de strafkamer, dat uit de door de rechtbank genomen beslissing geen vooringenomenheid kan worden afgeleid, deelt. Het OM adviseert tot afwijzing van het verzoek.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1.
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
6.2.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekster weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
De gronden van verzoeker zijn allereerst gericht tegen de beslissing van de strafkamer tot afwijzing van het door de raadsman van verzoeker gedane verzoek tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris in strafzaken.
6.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking kan niet dienen als verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de Wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:1413).
6.5.
De wrakingsgronden zijn volgens de raadsman gericht tegen de motivering van de door de strafkamer gegeven beslissing. Vergelijking van de pleitnota als voorgedragen en overgelegd op de zitting van 6 februari 2019 met de gronden van het verzoek tot wraking als vermeld in de pleitnota van de raadsman van verzoeker, leert dat de wrakingsgronden vrijwel gelijkluidend zijn aan de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het verzoek tot het horen van de kroongetuige. De door verzoeker aangevoerde gronden van de wraking zien op de inhoud van de door de strafkamer gegeven (tussen)beslissing(en) en die gronden zijn door de strafkamer bij het nemen van de beslissing meegewogen Zoals hiervoor overwogen komt de Wrakingskamer daarover geen oordeel toe. Niet gebleken is dat de betreffende motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die de beslissing hebben gegeven. De door verzoeker aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet.
6.6.
Ook het door verzoeker onder 3.2 weergegeven standpunt deelt de Wrakingskamer niet. In de motivering van de beslissing is door de strafkamer opgenomen dat de PGP berichten belastend “lijken te zijn” en “voldoende is voor ernstige bezwaren in dit stadium”. Vervolgd wordt met “De gesprekken lijken te gaan”. Hierin is het voorbehoud reeds gelegen. Daaruit volgt dat het gaat om een oordeel in het kader van de ernstige bezwaren, en niet een oordeel over het al dan niet bewezen zijn van de feiten. In elk geval volgt daaruit niet dat de beslissing niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de strafkamer die de beslissing heeft gegeven. Een objectieve vrees voor vooringenomenheid volgt hier evenmin uit. Niet de visie van verzoeker is doorslaggevend maar het antwoord op de vraag of die vrees objectief is gerechtvaardigd. Dat is niet het geval.
7. De slotsom is dat geen zwaarwegende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees objectief kunnen rechtvaardigen.

8.BESLISSING

De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, J. Thomas en W.M. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.